ZKNDING. Een bladzijde uit den heldenstrijd van Prins Maurits en Graaf Willem Lodewijk in Brabant's en Vlaanderen's waterland. Proeve van Regeling'naar Art. XIII. Aantal Kerken 50 50 50 50 50 30 50 45 45 40 40 40 40 80 720 Totaal opbr. f 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000 4950 5400 5200 5600 6 )00 6400 1000 Hoog- of laag Javaansch. God verbergt Zijn aangezichtja onze consciëntie kan dan zóó sterk getuigen, dat wij soms geheel zonder gevoel of besef van genade zijn. Vooral dan is Satan op de been. Veelvuldig zijn zijne listen. Maar al tezamen komen ze hierop neer, dat hij u aanport om niet terug te keeren naar uwen God. Hij houdt u dan voor, dat het nu zekerlijk met u gedaan is Mocht er vroeger mis schien nog van genade sprake geweest zijn, thans zeker niet meer In die benauwende ure houdt God, hoewel Hij Zich verborgen houdt, nochtans de Zijnen staande. Hij neemt Zijnen Heiligen Geest niet geheel van ons weg. Hij bewaart ons van te zondigen tot den dood of tegen den Heiligen Geest. Klaarlijk zien we dit in Petrus. Diep is hij gevallen. Maar Christus had reeds voor hem ge beden, dat zijn geloof niet zou ophouden. Welk geloof was dat1? De oefening, 't wer kende geloof? Of de kiem des geloofs Wij gevoelen allen, dat dit is de kiem des geloofs, het beginsel. Wat zeer schoon is uitge drukt in de Dordtsche Leerregels V, 7 „In zulk vallen bewaart Hij nog in hen dit Zijn onver derfelijk zaad, waaruit zij wedergeboren zijn, opdat het niet verga, noch uitgeworpen worde." De zekerheid is er dus wel; ook in den diepsten val blijft onze zaligheid vast maar de verzekerd heid is dan ganschelijk verloren. Doch zooals God hen eenmaal geleid heeft tot geloof en be keering, zoo zal Hij dit, als een onveranderlijk en getrouw God, wederom doen. En wel door dezelfde middelen. Eenerzijd_s door de inwendige werking van den H. Geest, anderzijds door de werking des Geestes in de middelen der genade: „Hij vernieuwt hen zekerlijk en krachtig door Zijn Woord en Geest tot bekeering." Niet alleen echter door vallen in groote, uiter lijke zonden wordt het bewustzijn, de verzekerd heid des geloofs gestoord. Ook op andere wijze. Om redenen, die wij niet altijd kunnen ontdek ken, verbergt Zich de Heere somtijds. Dikwijls is dit om inwonende zonden; maar toch soms ook om andere redenen, zie b.v. Job. Nu is het wel in 't algemeen waar, dat ook voor Job deze verdrukking was weggelegd om de overblijfselen der zonde en de onvolmaaktheid in hem, maar een bepaalde zonde kon hij toch niet aanwijzen of vinden. Dit gebeurt nog. Zonder dat wij een bepaalde zonde kunnen noemen, verbergt zich de Heere wel eens. Een nevel trekt er over ons geloof; de twijfel komt boven. En zooals Satan den twijfel bij Eva heeft gewekt met de vraag: „Zou het wel waar zijn?" zoo doet hij deze vraag nog aan vele kinderen Gods. Zou het wel waar zijn? Is het niet alles inbeelding in mij Wij achten het vooral in zulke dagen een groote zegen te zijn, als wij niet aan ons gevoel worden overgelaten, of ons moeten behelpen met een aantal kenmerken, maar iets mogen kennen van de vastigheid van Gods Verbond, van Zijne getrouwheid. Nu is het wel waar, dat er zeker eenige ver troosting ligt, in hetgeen wij dikwerf zingen ,,'k Zal gedenken, hoe voor dezen Ons de Heer heeft gunst bewezen;" maar de ervaring leert, dat de twijfel daarmede lang niet altijd wordt overwonnen. Vooral dan niet, als wij niet onderwezen zijn in de leer des verbonds, in de beteekenis van de kracht des Woords en der Sacramenten, als men niet beseft God zegt het." Wanneer wij onze verzekerdheid bouwen op onze bevinding, op onzen weg, op kenteekenen, of gewoon zijn te leven op ons gevoel. Want we worden dan dikwijls zoo zeer door door den twijfel vervoerd, en zoo ver gaat de verzoeking des Satans, dat wij alles wat achter ons ligt, gaan aanzien voor inbeelding, voor zelf bedrog. Wij meenden wel in vroegere dagen „dat wij van kracht tot kracht steeds zouden voort gaan", maar nu is het juist andersom. Droevige dagen en uren worden dan soms doorworsteld. Dat er dan zoo weinig vastheid is, zoo weinig vertrouwen dat komt, omdat wij onze verze kerdheid hebben gezocht in onze bevinding, en niet hebben geleerd te bouwen ep de onwankel bare rots van Godes eeuwige goedertierenheden. Daarmede keuren wij de bevinding niet af! Zelfs omgekeerd: bevinding woei er zijn, en is er ook gewis bij elk kind des Heeren. Maar tot verzekerdheid komen we zoo niet. Die verkrijgen we, onder den zegen des Heeren, door eerstelijk te leeren kennen de vastheid van Gods verbond en beloften, en daarna in de tweede plaats door te letten op onze ervaring. -Axel- R. van de Kamp. Appendix. In H. M. Huisarchief vonden we nog een brief, die een aanschouwelijke bijdrage biedt voor de kennis van den tocht in Vlaanderen. Ze doet ons inleven in wat er toen omging en gunt een kijkje in 't karakter onzer Nassau's, dat ons als zoo dikwijls doet zeggen: wat nobele mannen Lodewijk Gunther, Willem Lodewijks jongere broeder, officier in 't leger van Prins Maurits en Graaf Willem, schreef hem in de dagen, dat ze in den Vlaamschen modder worstelden, onder- staanden brjef in 's Fransch, die overgezet zijnde aldus luidt Van Cadzant April 1601. Mijnheer en Broeder. Een arme boer uit dit eiland, die mij tot gids verstrekt heeft, heeft mij te verstaan gegeven, dat zijn vader, die Adriaen Dommaes (Dom misse?) heet en zestig jaar oud is, zich in een toestand bevindt, dat hij niet alleen beroofd en uitgeschud is van al zijn goed, maar ook nog gevangen gehouden wordt met twee andere boeren genaamd Jan Peeters Baert en Adriaen Olferts, in een zekere schuit door eenige ruiters van de compagnie van mijnheer van Nassau, welke rui ters, vergetende dat ze menschen zijn, hen zeer wreed behandeletn om van hen eenig rantsoen los te krijgen, hoewel het een onverdragelijk doen is onder redelijke menschen om van die genen iets te trekken, wien men alles ontnomen heeft. En hoewel deze menschen in des vijands land wonen, zijn het arme drommels, die veeleer eenige compassie verdienden, in plaats van zulk een hartstochtelijke tyrannie. En daarom bid ik u zeer vriendelijk om bevel te geven, dat zij in vrijheid worden gesteld op 't spoedigst, er gebeure, wat wil Daarmee zult ge een christelijke daad doen, die uwer waardig is, van wien ik ben Mijnheer mijn broeder Uw zeer liefhebbende en getrouwe broeder, Lodewijk. In een P. S. recommandeert hij aan Graaf Willem een jongmensch, zoon van den Dordtschen predikant Corput. Onderstaand schema biedt een proeve voor ge zamenlijke verzorging onzer Emeriti, predikants weduwen en -weezen. Ik neem aan 50 Kerken brengen op per jaar f 40.—, dat wordt f 2000 en geeft recht op een pensioen van f 600, een weduwengeld van f 500, een weezen- geld a f 50. Andere 50 Kerken storten f 50 per jaar, dat wordt f 2500. Zij hebben recht op f 625 pensioen voor hun eventueelen emeritus, f 520 voor eene weduwe en f 52 voor eiken wees, en zoo nu klim ik op in voege als onderstaand schema aangeeft: Opbr. p.jaar f 40— 50— 60.— 70— 80.— a 90.- „100— „110— „120— „130. „140. „150— „160— 12.50 Pens. Pens. Pens. emerit. weduwe weezen. f 600 f 500 f 50 a 625 520 11 52 650 >i 540 11 54 a 675 a 560 56 a 700 a 580 11 58 >i 725 a 600 11 60 n 750 a 620 11 62 a 775 a 640 11 64 a 800 a 660 11 66 a 825 a 680 11 68 a 850 a 700 11 70 a 875 ii 720 11 72 a 900 a 740 11 74 f 59050 Kerken, die twee, drie of meer predikanten hebben worden dubbel, drie- of meervoudig be rekend. Indien van dit schema naar het middel cijfer werd uitbetaald aan 25 emeriti, 40 weduwen en 80 weezen, dan zou dit een som beloopen van f 48510; dat is f8510 meer dan er in 1901 uit gegeven is. De 80 Kerken, die nog geen eigen Dienaar hebben gehad en te zwak zijn om te beroepen, ontvangen classis-diensten en dragen jaarlijks f 12,50 bij. Bij wisseling van predikant moet een kerk ook kunnen wisselen van klasse, waarin ze wenscht bij te dragen. Wanneer een predikant binnen zijn eerste 5 dienstjaren emeritaat ontvangt, wordt hem de helft van het pensioen uitbetaald voor elk volgend dienstjaar iO pCt. meer; met 10 jaren dienst het volle pensioen. Wanneer een predikantsvrouw binnen de jaren na het huwelijk weduwe wordt, ontvangt zij de helft van het pensioen; voorts klimt elk jaar met 10 pCt. op. Na 10 jaren wordt het volle pensioen uitbetaald. Bij hertrouw vervalt het pensioen. In 1903 brachten de Kerken in de classis Mid delburg, enkel voor de verzorging van emeriti enz. op Arnemuiden f 26, Domburg f 15, Gapin^e f8 50, Grijpskerk f56.50, Koudekerke f50.65, Meliskerk f28, Middelburg A f 81, B f62.50, C f 139, O. en W. Souburg f 42, O.-Kapelle f 31.50,' Serooskerke f 62, St. Laurens f 16, Vlissingen A f65, B f51, Veere f37 en Vrouwepolder f20. J. 't Hart. De zendelingen, die op Java arbeidden, pre dikten allen in het ngoko, 't z. g. laag-Javaansch. Doch Utrechts missionaire dienaar, ds. Adriaanse, is begonnen om zijn gehoor aan te spreken in het krama of hoog Javaansch. Terecht? Onlangs gaf de heer P. A. Jans over deze kwestie een breed referaat. Hij beweert Het ngoko is de eigenlijke taal het krama een complimenteerende taalvorm. Het ngoko telt zeker twintig duizend woorden daarvan heb ben slechts een 1500 ook een krama-vortn. In het ngoko denkt iedere Javaan, hoog en laag, en spreekt het tot zijns gelijken, tot wie men in min of meer vertrouwelijke verhouding staatook jegens jongeren en minderen. Het is de gemeenzame taal, zonder plichtplegingen. Het krama is maar een ziekelijk verschijnsel, een uitwas op den eigenlijken taalstammenig maal wanstaltig en gemaniëreerd. Het is een taal, die den spreker veronderstelt als in gebogen hou ding zittende op den grond voor de voeten van den aangesprokene, en het niet wagende tot hem op te zien, maar het oog eerbiedig opzijn voeten, gericht houdende, als 't ware die voeten aan sprekende. Als dit niet een overdrijving is, dan zal-het ons bevreemden De heer Jans toch wil dit krama gebruiken in het gebed en den lofzang tot God. Ook in enkele passages van de bijbelvertaling. Alle arbeiders op Java, die tegenwoordig waren, stemden met 't referaat in. Alleen ds. Bakker schortte zijn oordeel op. L. Adriaanse, De nieuwe koers in onze Zending. Kirckner, Amsterdam. Onze bekwame en energieke broeder Ds. Adri aanse, die als eerste onzer predikanten, is uit gegaan naar Java, en daar in volijverigen arbeid zijne jonge volle mannelijke kracht gegeten heeft, tot dat het klimaat zoozeer zijn ingewand had gedeerd, dat hij terugkeeren moest naar koeler luchten, leeft nog altoos met zijn volle hart in de Zending en verrijkt onze kennis met woord en geschrift. Thans ligt voor mij zijne breede toelichting van de nieuwe Zendingorde, aan wier tot stand komen ook deze broeder als adviseerend lid der Synode van Arnhem meewerken mocht. Dit werk is onmisbaar voor allen, die goed op de hoogte willen komen en zoo geschreven, dat een ontwikkeld gemeentelid het we! begrijpen en onthouden kan. Wij bevelen de lezing en bestudeering zeer aan. Hierboven drukten we 't oordeel van den heer Jansz af over den taalvorm. Ds. A. schrijft in dit boek op blz. 49 De nu bestaande bijbelvertalingen (van Gericke en van Jansz) zijn beide in dien vorm van de taal der Javanen dien men gewoonlijk Laag-Javaansch noemt. Dat is de gewone spraak van den kleinen man, de gewone, dagelijksche taal van den Javaan. Jansz heeft gemeend den Bijbel in dien taalvorm te moeten overzetten, ofschoon de taalvorm der Javaansche boeken meestal een andere is. Anr deren meenen, dat voor den Javaanschen bij be de edele, verfijnde, deftige taal moet gebruikt, die wel Hoog-Javaansah wordt genoemd. Gelijk Luther zijne vertaling in het Hoogduitsch gaf en de overzetters van onze Staten-vertaling den deftigen vorm, het Hoognederlandsch kozen, zoo behoort ook de vertaler van den Bijbel in het Javaansch te doen. En het trok bijzonder onze aandacht, dat de heer Jansz thans een boek over kerkgeschiedenis schreef in het Hoog Javaansch. In een schrijven van Jansz, opgenomen in De Opwekker van 15 April 1903 heet het over die Kerkgeschiedenis: „Ik beschojjw het geschrift

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1904 | | pagina 2