m
i
K
1
KERK.
Belijdenis en School.
TBIJDAG 29 DECEMBER 1899.
No. 52.
^VEEKBLAD GEWIJD AAN DE J^ELANGEN DER pEREFORMEERDE K.ERKEN
IN ^EELAND, j^OORD-j">RABANT EN j_IMBURG.
Ds. J. HULSEBOS, Ds. A. LITTOOIJ,
Dr. L. H. WAGENAAR.
K. LE COINT RE
Ons Kerkgezang.
Jaargang.
"Want de H5ERE is onze Rechter,
de HJBERE ,s onze "Wetgever, de
HEERE ig o:ze KoningHij zal ons
behouden.
Jesaja 33 22.
ONDER REDACTIE VAN
Doch Samuel zeideHeeft de HEERE
lust aan Brandofferen en Slachtofferen,ali
aan het gehoorzamen van de stem des Hee-
ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen
1 Sam. 15 22.
Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos.
3 cent. Adoertentiën van 1-5 regels 30 cent, iedere
regel meer |5 cent. Familieberichten van 1—5 regels
80 cent, iedere regel meer 10 cent.
Uitgever:
MIDDELBURG.
Berichten, Advertentien enz., gelieve men
tydig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bjj den
Uitgever in te zenden.
AAN 3T EINDE DES JAARS.
Want de Heere kent den weg
des rechtvaardigenmaar de weg
des goddeloozen zal vergaan.
Psalm 1 6.
Machtig zyjde indrukken, die tijden, als de
verwisseling jes jaars, ook op het natuurlijk
rtiCDschenharl maken. Machteloos gevoelt zich
de mensch ttenover den stroom des tijds, die
hem medevoft. Alles gaat voorbij, alles is aan
de vergankeijkheid onderworpen. Wat eenmaal
werd beleeft en doorleefd is nu reeds verre
a-f on raakt steeds verder in het verleden. Men
staart elkander verbaasd aan en zegtIs dit
of dat nu reeds zooveel jaren geleden En wat
blijft er uit dat verleden Allerlei herinnerin
gen van vervlogen geluk of doorworsteld lijden.
D« gelukkigsten, maar zij zijn weinig in getal,
~bbcn frto verleden: eer en roem, of ook
batten. Maar ook die roem zal
i. En wat de werken der menschen
Langaat, tekens wordt het eerst nieuwe als
verouderd ter zijde gezet, om weer voor iets
anders plaats te maken. Geld en goed kunnen
de vergankelijkheid niet tegenhouden, zij wor
den ons ontnomen of ontvallen eenmaal zeker
aan de stervende hand.
Aan dat vergankelijke van alles en van zich
zeiven is Toor het menschenhart een diep
smartelijk gevoel verbonden. Want van wege
de zonden i{ al het schepsel der jjdelheid onder
worpen en net wegsterven en voorbijgaan en
veranderen gewaagt van het rechtvaardig oor
deel, dat komt. Wie bij geesteslicht Gods Woord
leert verstaai, die zal dit tot zijne bekeering
leeren inzien en in den weg van ware vertroos
ting worden releid.
Want de leere kent den iveg des rechtvaar-
digen. De recltvaardigen (de in Christus gerecht-
X "rn a door den Heiligen Geest ver
werden door de vergankelijkheid niet
unweg vergaat niet. God kent dien
as Zijn werk, dat Hij gadeslaat en
|al voleindigen. Is hun weg voor
•k in nevelen gehuld, klagen ook
lankelijkheid en het voorbijsnellen
hun levensweg is door goddelijke
dden van de ruïnen, die de zonde
^ht, vast en onwankelbaar. Niets
fch. Alles moet medewerken aan
verheerlijking Gods Hunne wer-
Jn vü,6 ïen. Eenmaal zullen zij ook op
on aardsoi levensweg terugzien, als op het
aioonste 'k der voorzienigheid van Hem, die
hnnen wtheeft gekend. (Ps. 139 16, 17.)
Maar de ci des goddeloozen zal vergaan.
f weg vaifon goddelooze, hoe schitterend
yor het op£lakkig oog, gaat spoorloos onder
irj de woes'golven der vergankelijkheid. Zij
hebben geeij grond voor de eeuwige geluk-
t yaigheid. E aarom stellen zij ook de dage-
hjlsche weel tot hun rijkdom. En in plaats
van in ^et Aéd, zoeken zy ook nu hun troost
in ti
ln "dat welbejide „Laat ons eten en drinken,
fvant toorge
goddeloozen
herinntting
Beert;tie'n'
't Zinkt
want hJorgefSterven wij." Blijf de naam der
in herinnering, het zal eene
3s boozen zijn, want, zegt de
n des goddeloozen zal verrotten.
't Zinkt d| alles voor den goddelooze weg,
al zijn schat en werk, in de peillooze diepte
der zwijgende vergankelijkheid. Maar daarachter
wenkthet eeuwig verderf. God zal alle dingen
doen komen in 't gericht. Lezer Hoe gaan wij
den oudejaarsavond tegen? Wat zegt dit Woord
Gods tot u, tot m\j Hulsebos.
Wij vestigen nu de aandacht op Coloss. 316,
en vragenGeeft dit Schriftwoord recht, om
de Evangel, gezangen en den vervolgbundel
gelijk recht toe te kennen met de Psalmen en
ze in eenen adem daarmede te noemen als de
of een schat der kerk
Coloss. 3 16 luidtLeert en vermaant elk
ander met psalmen en lofgezangen en geestelijke
liedekens, zingende den Heere met aangenaam
heid in uw hart.
Evenzoo lezen wij Ëfeze 5 19Sprekende
onder elkander met psalmen en lofzangen en gees
telijke liedekens, zingende en psalmende den Heere
in uw hart.
Nu gaat natuurlijk deze oppervlakkige rede
neering niet op. Hier wordt naast de psalmen
gesproken van lofzangen, enz. De Evangelische
gezangen zijn: lofzangen, enz Ergo. De Schrift
keurt de Evangelische gezangen als kerklied goed,.
Op zulk eene wijze werd vroeger veel door de
Gezangen vrienden gestreden. Evenzoo werd dan
ook psalm 96 of 98 als wapen gebruikt. Daar
werden immers duidelijk de gezangen genoemd,
als het heetteZingt den Heere een nieuw lied.
Wat daarvan zij, hebben wij een vorig maal
gezien.
En zoo is het nu ook hier. Er moet toch
wat meer ernst zijn bij de uitlegging. Waarlijk
het is niet goed, zoo maar Schriftwoorden op
den klank af, aan te halen, om onze gevoelens
te staven.
De kantteekenaars onzer Staten-vertaling,
uitleggers, die verdienen gehoord te worden,
teekenen op Ephezen 5 19 aan
Deze drie soorten van geestelijke gezangen die
nen tot één einde, namelijk om den geest te ver
maken, en worden van sommigen alzoo onder
scheiden, dat Psalmen allerlei geestelijke gezangen
zijn, die niet alleen met de stem, maar ook met
snarenspel geoefend wordenlofzangen: dank
zeggingen tot God, of lofdichten van Gods genade
jegens ons en geestelijke liedekens, zulke dichten,
in welke allerlei geestelijke leeringen worden be
grepen. Zie ook Coloss. 3 16, en schijnen deze
verscheidene namen uit de verscheidene opschrif
ten der psalmen Davids genomen te zijn.
Voorwaar, dit luidt niet gunstig voor het
gevoelen van den geachten inzender van 15
dezer, die de plaatsing van de Evangelische
Gezangen en den Vervolgbundel naast de
Psalmen in ons Kerkgezag wil bevestigd zien
door de Heilige Schrift.
Doch er is meer.
Ook al meent men de uitlegging van de
kantteekenaars aan hare plaats te moeten la
ten,- zoo toont het verband, waarin zoowel
Efezen 5 19, als Coloss. 3 16 voorkomt, dat
hier geen sprake kan zijn van een zingen der
Gemeente in hare samenkomsten tot den Dienst
des Woords en der Sacramenten. Er wordt
door den apostel op gewezen, hoe het nieuwe
levensbeginsel aJles moet doordringen, hoe te
genover de verdorvenheid van het heidendom,
die zich in alle betrekkingen des levens, zeden
en gewoonten openbaarde, door degeloovigen
moest worden gestold (in de kracht huns Hee
ren) een leven, dat op ieder gebied de Belijde
nis van Jezus Christus, hunnen Koning, ver
toonde, hoe dan ook hun woord en hun lied
van den zuurdeesem der zonde mocht zijn ge
zuiverd. Aan Ephezen 5 19 gaat er 18
voorafEn wordt niet dronken in wijn, waarin
overdaad is, maar wordt vervuld met den Heili
gen Geest. En op Coloss. 3 16 volgt in 17
En al wat gij doet met woorden en werken, doet
het alles in den Naam van den Heere Jezus,
dankende God en den Vader door Hein.
Hier wordt dus geleerd, dat ieder gesprek,
ieder woord, iedere uitgieting des harten in
den zang moest getuigen van de hope, die in
ons is. De aangebrachte Schriftuurplaatsen
handelen van het dagelijksche leven, van het
getuigen en elkander onderwijzen en stichten.
De commentaar van Meijer op Ephezen 5 19
verklaartAan eene verzameling van Kerklie
deren is natuurlijk bij deze plaats in de verste
verte niet te denken. EnVan godsdienstoefe
ning is hier geen sprake. Bij Coloss. 8 16
vinden wij onderstreept aangeteekend Voortt
lette men er op, dat Paulus hier niet van de
eigenlijke godsdienstoefening spreekt maar
van de mededeeling van het godsdienstig verkeer
onder elkander.
Wij zien dus, dat het verband met de Evan
gelische Gezangen en den Vervolgbundel als
Kerkgezang ook hier verre is te zoeken en dat
het beroep op Coloss. 3 16, hier op gelijke
wijze als de psalmen de of een schat der Kerk
te mogen noemen, moet worden afgewezen.
Hulsebos.
„Uit de verkiezing werkzaam zijn".
Zij, die op onschriftuurlijke wijze uit de
verkiezing werkzaam zijn, gelooven niet op
grond van het verbond en de belofte Gods ia
de zaligheid hunner in de jeugd gestorvenen,
maar wel dan, wanneer zij er bijzonder mee
werkzaam zijn geweest voor het aangezicht des
Heerendus eigenlijk op grond hunner werk
zaamheden.
Met een geloovig hart werkzaam te mogen
zijn en wat van den Heere in die ure van
smart en rouw te mogen ontvangen, is gewis-
selijk op den allerhoogsten prijs te stellen.
Maar dat de hoop op de zaligheid van onze
in de jeugd gestorven kinderen daarop in de
eerste plaats en alleenlijk moet gegrond zjjn,
is onwaar.
Ware dit zoo, dan zou de grond van deze
hope in de eerste plaats en alleenlijk door God
gelegd zijn in ons gestaltelijk leven, in onze
geloofswerkzaamheden, geloofsomhelzingen en
in de toepassing van de beloften Gods aan
onze harten.
Dit nu is niet het geval. De grond der hope
op de zaligheid onzer jeugdig gestorvenen ligt
vóór alles in het verbond en de belofte des
Heeren, ons in het Woord geopenbaard en ge
geven. In het: „Ik ben uw God en de God
uws zaads". Voor ons ligt die grond niet ih