VRIJDAG 21 JULI 1899. in ^Zeeland, J^oord-^Brabant en J_,imburg. Ds. J. HULSEBOS, Ds. A. LITTOOIJ, Dr. L. H. WAGENAAR. Uit de Heilige Schrift. KERK. Belijdenis en School. he Jaargang. No. 29. EEKBLAD GEWIJD AAN DE j^ELANGEN DER JjEREFORMEERDE ERKEN Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze KoningHij zal ons behouden. Jesaja 33 22. ONDER REDACTIE VAN D och Samuel zeide Heeft de HEERE lust aan Brandofl'eren en Slachtofferen,als aan het gehoorzamen van d e stem des Hee- ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen 1 Sam. 15 22. Abonnement per 8 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. 8 cent. Advertentiën van 1—5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: K. LE CO INT RE MIDDELBURG. Berichten, Advertentien enz., gelieve men tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, by den Uitgever in te zenden. GODS HEERLIJKHEID EN GOEDHEID IN DE NATUUR. De velden zijn bekleed met kudden, en de dalen zijn bedekt met koren zij juichen, ook zin gen eij. Psalm 65 14. Op de teekenen der tijden acht geven, is niet alleente letten op het leven der volken, maar ook op de wisselingen in de bezielde en onbe zielde schepping. Hier is leering, hier zijn mid delen ter opvoeding van Gods volk. De Heilige Geest doet den gewijden zanger ook eenen blik slaan in de natuur en doet hem de sprake verstaan, waarmede zij haren Schep per in zyne heerlijkheid en goedheid prijst en grootmaakt. Zy juichen. „De milddadigheid Gods verleent eene stem aan de aarde om den Heere te loven, en de opening der korenaren is als een juichkreet van blijdschap. Het loeien van het vee en het rui- schen van het koren is eene liefelijke melodie den Heere.*' Ook zingen zij. „De stem der natuur is voor God verstaan baar. Het is niet maar een kreet, doch een lied. Wel geordend zijn de geluiden der bezielde schepping, als zij zich paren aan het even wel luidende geruisch des waters en het zuchten van den wind. Er zyn geene wanklanken in de natuur. Haar zingen is welluidend, hare zang koren zijn vol van harmonie. Alles, alles is voor den Heere. De wereld is eene hymne ter eere van den eeuwige. Zalig hij, die haar hoort en dan mede instemt in het machtige koor."*) Een der gevaren, die het gezond geestelijke leven van Gods kinderen bedreigen, is de een zijdigheid. Zoo wii hy in najaging van het ge bod „dezer wereld niet gelijkvormig te worden," menigmaal gansch en al het aardsche leven ontvlieden en zich in de eenzaamheid en af zondering van alle aanraking met dat leven onthouden. En, wanneer hij opmerkt, hoe de wereld Gods gaven in de natuur misbruikt, in dienst, ja uitgieting der zonde, dan gaat hij in het jagen naar het geestelijke leven en het geesteiyk ge nieten vaak zoo ver, dat hij in de gaven des tegenwoordi gen levens op zich zeiven zonde ziet en voor Gods heerlijkheid en goedheid in de natuur onaandoenlijk blyft. Dit moet en mag zoo niet zijn. Al misbruikt de zondige wereld Gods heerlyke gaven in den dienst van Satan, wij zullen die gaven eeren en onderscheiden van haar zondig gebruik en God er in groot maken, ja ze brengen in den dienst van God en zijnen Gezalfde naar Zijn Woord. Het kind Gods zal zich, in deze beoefening geleid, nog 't liefst wenden tot een schoon na tuurtafereel en in stille en kalme beschouwing alleen of met gelijkgezinden vermeien in het rustig en helder landschap. Zoo de psalmist: De velden zijn bekleed met kudden en de dalen zijn bedekt met koren. Hier is hij verre van het gewoel der wereld en de Heere geeft het zynen kinderen te beluisteren zij juichen ook zingen zij Is het dan te verwonderen, dat een dag naar buiten in den heeriyken zomer van euds voor de geloovige huisgezinnen niet alleen als iets geoorloofds, maar als eene van zelfsheid is ge weest, dat de kinderen verlangend uitzagen, om de plannen ten dezen van vaders of moeders lippen te vernemen, en zulk een dag steeds voor het christeiyk huisgezin een hooggetij de was. God is heeriyk en goed in de natuur. HallelujahHulsebos. Spurgeon, Psalmen. Uit de geschiedenis der Kerk. 1586-1618. Zeeland. II. Den lsten Februari 1591 kwam de provin ciale Synode van Zeeland binnen Middelburg samen. Twee deputaten der Staten waren aanwezig, en welMr. Willen Roelsius, pensionaris van Middelburg en de raadsheer Casper van Vos bergen, beide mannen van goeden naam en groote verdienste. Laatstgenoemde was in vroeger jaren zelfs bij den vijand Mondragon, in wiens handen hij gevallen was, zoo geschat, dat deze hem met aanbieding van hooge verheffing tot den dienst van Spanje trachtte over te halen, maar Van Vosbergen had alles afgewezen met het ernstig woord „dat hij door eedt aan den Prins en de Staaten, door 't gewisse aan den gezui- verden Godsdienst verknocht was," en aan dien eed en dat gewisse is hij steeds getrouw ge bleven. De Zeeuwsche Kerk had negentien van hare meest geachte leden met behooriyke credentie en schriftelijke instructie naar deze Synode gezonden. Praeses wasDaniël de Dieu, assessorPhi lippics Lantibergeneen man van buitengewone geleerdheid, de scriba was de onzen lezers niet onbekende Jan van Miggrode. Johannes Seu, uit Frankfort beroepen, wordt een y veraar in den wijngaard des Heeren genoemd en heeft de dwalingen der Wederdoopers met kracht bestreden. Behalve deze afgevaardigden behoort nog bizonder genoemd te worden Henricus Brandt die met Modet tot de eerste leeraars van Zie- rikzee behoorde. Onder de negentien afgevaardigden werden acht ouderlingen geteld, zoodat dit ambt hier vrij wat beter vertegenwoordigd was, als op de laatstgehouden nationale Synode van 1586. Opmerkelijk is, hoe de Catechismus meer dan vroeger, op deze Synode als formulier van eenigheid naast de Nederlandsche Geloofsbe- ïydenis plaats erlangt. De Catechismus was in de Zeeuwsche kerken bizonder geliefd. De levensomstandigheden en de herkomst van vele invloedryke leeraars had hiertoe zeker vooral veel medegewerkt. Miggrode had als balling en leeraar in Enge land den Catechismus van d Lasco (in veel overeenstemmende met dien van Ursinuslee- ren hoogschatten. Anderen waren uit Frankfort beroepen, zoo als Johannes Seu, alwaar de Catechismus bizon der in eere was. De vroegere predikanten Heidanus en Kimedontius (een discipel van Ursinus) hebben beiden te Middelburg de liefde voor den Catechismus aangevuurd. De eerst genoemde heeft zelfs eene verbeterde uitgave van dit leerboek bezorgd. Hulsebos. Calvijn verzuimt ook niet zynen lezers te laten hooren, dat zyne beschouwing, aangaan de de eenheid in wezen en verscheidenheid van de bediening des genadeverbonds, niet nieuw is. Hy neemt den grooten Augustinus ter zyde, want deze heeft gezegd1) Dat de sacramen ten der Joden in teekenen onderscheiden waren iign de onze; maar gelijk in de zaak, die betee- kend werddat zij verscheiden waren wat aan gaat* de zichtbare gedaante, maar gelijk in de geestelijke kracht. De Vaders hébben denzélfden geestelijken drank gedronkenmaar niet denzelfden lichamelijken drank. Zoo ziet dan dat de teekenen veranderd zijn, terwijl hetzelfde geloof is gebleven. Hun spijs en drank en onze spijs en drank zijn één in het sacrament, doch eén ten aanzien van de beteekenis en niet van de gedaante Omdat ons verschil een dieperen grond heeft, móest het dieper opgehaald worden, tóch gaat het in de eerste plaats over de sacra menten, en het is om die reden dat ik na het schoone citaat van vader Augustinus inzake de wezenseenheid der sacramenten, op dit punt ook vader Calvijn nog even laat spreken 't Is in zyn 4e boek 20 dat we lezen „De oude sacramenten zagep op hetzelfde wit en oogmerk daarop de onze nu ter tyd mikken. Dit onderscheid is er alleen dat de sacramenten des O. Test. den beloofden Chris tus, terwyl Hij verwacht werd, hebben afge beeld, en dat de sacramenten des Nieuwen Testaments getuigen dat Hij aireede geopenbaard is." En in 23 zegt hy „De Apostel (Paulus) spreekt niet heeriyker van het eene als van het andere. Derhalve al wat ons hedendaags in de sacra menten wordt gegeven, ontvingen de Joden eer- tyds in hunne sacramenten, Christus, nameiyk, met zijne geesteiyke schatten. Dezelfde kracht die de onze hebben verna men zij ook in de hunne, ze waren ook hen zegelen der Goddeiyke goedgunstigheid." Dus dat men ze toén, zoowel als nü, in het geloof ontvangen en gebruiken moest, dat de waarachtige zelfbeproeving toen evenzeer eisch was van den Heere en vao hun waarachtig be lang, dat ook zy alleen in dien weg deelge- nooten van het beloofde heilgoed werden, is buiten kyf. Dat leert dan ook de H. Schrift ons van Abel af tot Maleachie toedat ver geet ook onze groote hervormer, in verschil lende paragrafen van het genoemde 10e hoofdst., niet te doen uitkomen. In betrekking tot het gebruik der sacramen ten, zegt hy ^Om de Corinthers schrik aan te jagen, laat Paulus hun gevoelen, dat zij niet bevrijd zullen zijn van de 'wrake Gods, die zij (nam. de Israëlieten) hébben moeten uitstaand' 1) Zie Instit. 4e boek g 26.

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1899 | | pagina 1