Uit (le Heilige Schrift. Belijdenis en School. 8e Jaargang. VRIJDAG 14 JULI 1899. No. 28. y/eekblad gewijd aan de ^elangen der pereformeerde jcerken in ^Zeeland, Jsfoord-Brabant en J_.imburg. Ds. J. HULSEBOS, Ds. A. LITTOOIJ, Dr. L. H. WAGENAAR. Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze KoningHij zal ons behouden. Jesaja 33 22. ONDER REDACTIE VAN D och Samuel zeideHeeft de HEERE 'llst aan Brandofferen en Slachtofferen,als aan het gehoorzamen van de stem des Hee- ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen 1 Sam. 15 22. Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. 3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: K. LE CO INT RE MIDDELBURG. Berichten, Advertentien enz., gelieve men tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den Uitgever in te zenden. MATIG, RECHTVAARDIG, GODZALIG. ,,Dat wij, de goddeloosheid en de wereldsche begeerlijkheden verzakende, matig en rechtvaardig en godzalig leven zonden in deze tegenwoordige wereld." Titus 2 126. Ieder jaargetijde brengt voor de wereld hare vermakelijkheden en feesten mede, waarin zij op allerlei wijze het genot zoekt en najaagt van het leven zonder en buiten God. Zij doet dit in kleineren en in ruimeren kring, zij doet dit in het verborgen en meer in het openbaar. Voor de laatste manier leent zich natuurlijk de zomertijd het beste. En het zijn dan vooral de kermissen, waarin en waarop de menschen uit allerlei standen, maar vooral het zoogenaamde volk zijn zucht naar vermaak en uitspanning tracht te bevredigen. Over de herkomst en de verbastering der kermissen of vroegere jaarmarkten is genoeg gezegd en uitgeweid. De vraag is wat zij nu zijn En dan zeggen wij het zijn feestvierin gen van den mensch, buiten en zonder God, feestvieringen, waarin het zondig hart zich tracht te bevredigen, en waarin, het moet ons niet verwonderen, openbaar wordt, wat er in dat zondige, goddelooze hart leeft. Al wat op die kermissen openbaar wordt van zonde en ijdelheid en begeerlijkheid, dat is er ten allen tijde. Dat komt niet eerst met de kermis, maar zulk een kermishart is het onvemieuwde, on bekeerde zondaarshart. Die geheele kermis leeft en woelt daarbinnen. Nu is het ontegenzeggelijk, dat zouder die kermis veel verborgen zou blij ven en dat door de kermis die vonk daar binnen wordt aangeblazen, en dat het de roeping is van allen, die God vreezen, om die kermis te gen te staan als een instrument van Satan en allen, die waarlijk liefde kennen tot hunne naasten tot hare afschaffing moeten samenwer ken en daarop moeten aandringen, maar inee- nen wij toch niet, dat daarmede alles gewonnen zoude zijn. Neen, het hart moet worden ver nieuwd door Woord en Geest, opdat er een vermaak worde gekend in de wet Gods naar den inwendigen mensch. En velen, die toornen tegen de kermis en zich aanstellen, alsof met de kermis ook eerst de zondedienst zyne intrede binnen onze veste zoude doen, ja, die liefst in zulke goddelooze dagen het stadsgewoel ontvlieden, toon en zich voor die waarheid blind, of schijnen haar al thans niet te verstaan en te betrachten. In de huisgezinnen komt bij het naderen van het heidensche feestgewoel met den cultus der zinnelijke begeerlijkheden, de vraag aan de orde Zal er aan worden deelgenomen En naar recht is het wanneer met beslistheid wordt gezegd neen. In het voorbijgaandit zou de beste op lossing zijn der kermiskwestie, wanneer de deel neming zoo verminderde, dat het gewin, dat uit deze wereld- en zondedienst wordt genoten, ophield. Naar recht is het, wanneer ook de aanraking met die kermis in hare schijnbaar meer on schuldige openbaringen als poppekraam en koek kraam en wafelkraam of poffertjeskraam wordt vermeden! Dat zijn de aanlokselen, de Vang-ar- men, waarmede de kinderen en de menschen naar het centrum en het eigenlijk wezen van die kermis ongemerkt worden heengetrokken. Uitnemend is het doel van de anti-kermisver- gaderingen, hoewel het de vraag is of dat doel ook waarlyk wordt bereikt. Maar is men er nu met myding van deze we reld en zondedienst? Immers neen. Let eens op hetgeen Gods heilig Woord zegt. Het zal weinig baten tegen de zonde te toornen, wan neer niet naar de ware gerechtigheid wordt gejaagd. En hier treedt nu de roeping voor ons zei ven en ten opzichte van kinderen en dienst boden op den voorgrond. Zoo moet het zijn in de huisgezinnen, zulk een levensbeginsel moet daar worden gekend en aangeprezen en van den Heere, om Jezus wil gezocht en afgesmeekt, dat het geen kind of dienstbare vreemd voor komt, wanneer hun de kermis wordt verboden, ja, dat dit eene zaak is, die voor hen van zelf spreekt en eigenlijk niet eens vernoemd behoeft te worden. Neen, een streng verbod op zichzel- ven baat niet, en menigmaal is gezien, dat op ryper leeftijd dan di losbandigheid zich te meer openbaarde. Het leven Gods door onzen Heere Jezus Christus is noodig, is onmisbaar. En daartoe laat de Heere ons vermanen, daartoe moeten wij ons in den middelijken weg stel len. Dat leven werkt de Heere door Zyn Geest en Woord, dat Woord, waarvan de inhoud is de zaligmakende genade Gods, nu alom verkon digd. Geheiligd aan het zondaarshart draagt het hemelsche vruchten. En op die vruchten komt het aan. Zij toonen, dat de zaligma kende genade niet maar met de lippen beleden, maar tot behoudenis en vernieuwing des har ten wordt gekend en alzoo tot verheerlijking Gods. Dooding van den ouden mensch, verza king niet alleen in kermisdagen maar steeds, vande goddeloosheid en de wereldsche be geerlijkheden. Verzakende, dat is de strijd, die in het geloof wordt gestreden, waar het matig, en rechtvaardig en godzalig de behoefte, de lust en de begeerte des harten is geworden. Matig, dat is de toepassing van het nieuwe le ven op ons zei ven, alles, lichaam en ziel en alle krachten onderwerpende aan Gods wil rechtvaardig, doende aan de menschen, gelijk wij zouden wenschen, dat zij aan ons deden godzalig zoekende en smakende als de hoogste vreugde en het ware genotde gemeenschap Gods, den rijkdom zijner genade in Christus, zijne heerlijkheid, openbaar in alle werken Zijner hand. En dat, in deze tegenwoordige wereld. Wy zijn, zoo lang wij hier zijn, in nauwe betrekking tot deze tegenwoordige we reld. Velerlei behoeften en banden en roeping liggen daar. En nute midden van dat alles matig en rechtvaardig en godzalig te leven. Dat is de roeping, het onmisbaar kenteeken, de eere van Gods kinderen. Dat is de sfeer van hun blijdschap, vreugde en vermaak. Maar hierin is dan ook hun strijd, hun zuch ten openbaar. Doch ziehier nu hun hoop. Ver wachtende de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid, van den grooten God en Zaligmaker Jezus ChristusLezerkennen wy dit leven Prijzen wy dit aan in onze gezinnen, onder gebed en smeeking, door woord en daad? En wenschen wy dit waarlyk ook onze nog ver blinde medemenschen toe? Hulsebos. VIII Teneinde nogmaals te doen uitkomen dat er door al de eeuwen heen slechts van één en van hetzelfde genadeverbond sprake is, spreken wy nog met enkele woorden over de Nieuw-Testa- mentiache bedeeling. We beginnen met alleen te herinneren, dat Jezus Christus van dat ver bond de Middelaar wasdat Hij het kwam vastmaken, vervullen en in het helderst dag licht plaatsenmaar het ook bij vernieuwing in wijderen kring verkondigen, bedienen en ver zegelen liet. De Apostel Petrus vooral trachtte den joden duidelijk te maken, dat zy onder de nieuwe en mildere bedeeling op dezelfde wyze, langs den zelfden weg en door hetzelfde verbond zalig werden als hunne Vaderen. Hand. 1511. Zy waren onder deze bedeeling alsnog kinde ren des Verbonds (Hand. 325) en alzoo deel- genooten der belofte (Hand. 239). Doch of zy dit biyven zouden, moest weldra beslist worden. In Christus Jezus toch was het offer des Verbonds gebrachten bleven zy nu by verwerping van dit offer, aan de schaduwach tige offers vasthouden dan moesten ze uit den aard der zaak, buiten het Verbond geraken, wijl ze den Middelaar en dé" nieuwe en mildere bedeeling van het Verbond niet aanvaardden. Ook de Heiden-Apostel doet het zeer duide- lyk uitkomen dat we geen ander, maar het zelfde Verbond hebben. Immers wij Christe nen uit de Heidenen staan in hetzelfde Verbond, waaruit de Joden zjjn gevallen. (Rom. XI.) Wij Christenen uit de Heidenen. Immers, toen het geheele Beeld voor de oogen afge maald, en de ten voeten uit geteekende, in Maria's Zoon en Heer in werkeiykheid verschenen en gekomen was, was er geen reden meer om de scheidsmuren te laten staanzij moesten toen vallen. Niet het Verbond maar dc orde en huishou ding van het zelve, zegt Calvijn, duurde tot de afkondiging des Evangelie's; toen echter, na het scheuren van den middelmuur, heeft God nde Heidenen met de natuurlijke kinderen van Abraham gelijk gesteld „Er moeten dan ook", heet het by Hand. 2 39, „deze drie graden of trappen worden opgemerktdat eerst aan de Joden, vervolgens aan hunne zonen de belofte gedaan is, en dat zy, ten laatste, ook aan de Heidenen moet wor den meegedeeld. Vóór dat alzoo de middelmuur gebroken was, staken de Joden, niet door hun ne verdiensten, maar door Gods weldaad, uit, omdat Gods genadeverbond met hen het eerst gesloten was." Ook in zyn stryd tegen Servet komt het uit, dat het aldoor een en hetzelfde verbond is. Hij toch zegtDat na het scheuren des middelmuurs het Verbond des eeuwigen levens ons met de Joden gemeen wasen dat dit ver bond thans door den doop verzegeld wordt En het is geen wonder, dat in zyne exegese van Rom XI de waarheid onzer stelling in het meest heldere licht treedt. Wy zyn, let daar wel op, in het zelfde Verbond overgegaan, waar uit de Israëlieten vielen. En dat Verbond is door de profeten verkon digd onder Jozua en Hiskia herdacht en ver-

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1899 | | pagina 1