Uit de Heilige Schrift. Belijdenis en School. VRIJDAG 9 JUNI 1899. No. 23. Ds. J. HULSEBOS, Ds. A. LITTOOIJ, Dr. L. H. WAGENAAR. 8e Jaargang. y/EEKBLAD GEWIJD AAN DE j^ELANGEN DER pEREFORMEERDE JCERKEN IN pEELAND, JloORD-jBRABANT EN l^IMBURG. Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze KoningHij zal ons behouden. Jesaja 33 22. ONDER REDACTIE VAN D och Samuel zeideHeeft de HEERB lust aan Brandofferen en Slachtofferen,als aan het gehoorzamen van de stem des Hoe ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen 1 Sam. 15 22. Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. 3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: K. LE COINTRE MIDDELBURG. Berichten, Advertentien enz., gelieve men tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, by den Uitgever in te zenden. MAAR EENE SCHREDE.f) Er is maar als eene schrede tusschen mij en tusschen den dood. 1 Sam. 20 36. Diepen indruk maakt de tijding van ernstige onheilen, vooral wanneer die plaats grepen in onze onmiddeliyke nabijheid, en als de dood hare kaken heeft geopend daar, waar men zelf nog kort te voren heeft vertoefd. Men denkt zich in de plaats van de betrekkingen der zoo jammeriyk verongelukten, ja in de plaats dier verongelukten zei ven, in de plaats dier mannen, die op hun post bleven en stierven, toen hun brooze verbiyfplaats werd te pletter gestooten, in de plaats dier jeugdige, aanzieniyke jonk- vrouwe, uit den vreemde overgekomen, en hier op hare doorreizen naar Engeland zoo jammer lijk verminkt en gedood. Wy peinzen en spre ken over de oorzaken van den ramp, en hoe zij toch wel zoude te voorkomen zyn geweest. En het is welMaar er is meerWij hebben van de tweede oorzaken af te zien en, hoewel niets te kort doende aan des menschen ver antwoordelijkheid, ook hier te belijden„Er geschiedt niets bjj geval. De mensch heeft zij nen bekenden tijd, dien hy niet overschryden zal." Niets geschiedt buiten Gods bestuur, ook dit ongeval niet. „Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Heere niet doet" En, hoewel dat Gods bestuur voor ons vaak zoo duister is, dat het ons ydel verstand onredelyk toeschijnt, (tot wij in zijn heiligdom worden ingeleid), zoo hebben wij het te eerbiedigen en te aanbidden, terwijl het geloof vertroostend biyft belyden, dat zonder den wil des hemelschen Vaders, des Vaders in Christus, geen haar van ons hoofd vkllen kan, ja ook dat alle ding ons tot onze zaligheid dienen moet. Ongevallen, als waaraan wij denken, moeten ons bepalen by de vele gekende en ongekende gevaren, waaraan wy waarlik niet alleen op voortylende spoortreinen, maar in de stad en buiten, te land en te water, ook in huis, ja op onze legerstede zyn blootgesteld. Wij hebben te letten op de hand Gods, die ons tot hiertoe bewaarde, die ook nog weder by dit ongeval het onheil van verre weg de meesten, die in gevaar des levens waren, afkeerde. O! waar, als gevolg der zonde, alles moest worden vernietigd en verpletterd, is Hy het die door de wonderen Zyner gemeene gratie alle dingen alsnog onderhoudt en bewaart. Maar van tyd tot tyd wordt het gezien, dat Gods lankmoedigheid ook eenmaal een einde neemt. Wel hem, die het door goddeiyk licht mag leeren verstaan en belyden. „Er is maar als eene schrede tusschen my en tusschen den dood O het is ook nu roepingte weenen met de weenenden, hulpe, waar mogeiyk aan te bren gen, en zich te verbiyden met de biyden,met de uitgeredden, met hen, die uit zooveel ge- vaars, ja, uit doodsangsten hunne geliefden ongedeerd weder mochten ontvangen! Maar, wie wys is, die merke daarop en neme Geschreven onder den indruk van het spoor wegongeluk te Vlissingen in den avond van den eersten Juni 1890. leering aan. De Heere geve en vermeerdere die wysheid aan ons, die van nature dea dag des doods verre stellen. Neen, zy, die omkwamen, waren geen meerdere zondaars, dan die gespaard bleven. Maar ziet, hoe ontzettend zal het zijn, onvoorbereid, on verzoend met God, te gaan in den dood, te gaan in het leven der vergelding hiernamaals, onvoorbereid, onverzoend, zonder Christus als Borg voor de ziele. „Zoowat de mensch zaait, datzelve zal hy maaien." Het heden, ostel het op prysBedenk wat tot den vrede is dienende Maar als eeDe schredeHeb het toch steeds voor oogen, kind Godsopdat gy te ieder stonde uwen Heere moogt verbeiden Hulsebos. II. Onder het Oude en het Nieuwe Verbond be staat de kerk uit koren en kaf, en kan men dies spreken van eene onzichtbare en eene zichtbare. Bij de bediening van de Sacramen ten nu kunnen, mogen en moeten wy alleen met de zichtbare rekenen. Alzoo leert ons niet alleen het geheele Oude Testament, maar ook het Nieuwe. Buiten de gemeente en de bediening der Sa cramenten toch moesten alleen de kettersche en goddelooze menschen worden gesloten. De overigen werden, gelyk Calvijn en onze rand- teekenaren het uitdrukken, naar het oordeel der liefdeals geloovigen en geheiligden in Christus aangesproken en erkend, door de apostelen die onder 's Geestes leiding spraken en schreven. Daaruit móet volgen, dat zy voor hen en voor de gemeente dezelfde rechten hadden. Dienovereenkomstig sprak Petrus, toen hy zeide „U komt de belofte toe, en uwen kinderen en allen, die daar verre zyn, zoo velen als er de Heere onze God toeroepen zal." Immers er is geen enkel bewys, dat al de Joden, tot wie hy alzoo sprak uitverkoren en reeds tot God be keerde menschen waren. Ook heeft Jezus, toen hij het Sacrament be diende, ons ten voorbeeld, allen gelijke rechten gegeven, door het ook aan Judas te bedienen. En waar Paulus spreekt van zich een oordeel te eten en te drinken, daar heeft hij met ge heel de gemeente te doen, met armen en rij ken ja met hen, die hij als „geheiligden in Christus" heeft aangesproken. Dat zy geen „recht" op het avondmaal hadden, of dat zy het niet houden mochten, komt dan ook in geen enkel woord uitwel het tegendeelwant na zyne diep ernstige vermaning, zegt hy, dat zy elkander verwachten en het anders, ja, dat zy het als „geheiligden in Christus" vieren moes ten. Dat de leden der gemeente, in overeenstem ming met hetgeen het Oude en Nieuwe Testa ment ons in dezen leert, namely k alle niet-ge- censureerüen óók voor de gemeente dezelfde rech ten en dezelfde verplichtingen hadden, leeren ons de uitspraken van de consiliën en synoden. De consiliën en synoden, want „de oudste beiydenisschriften behandelen niet de vraag: of de sacramenten, of wilt ge, het avondmaal, aan al de bondelingen, aan allen, wien thans „de beloften, de verbonden en den dienst van God zyn," gegeven zijn en moeten bediend worden. Het was in de eerste tyden eene van zelfs heid men volgde doodeenvoudig het voetspoor van de gemeente, van de drie duizend en meer, van wie wy lezen, dat zy volharden in de bre king des broods. Eerst later, eerst toen de kerk verachterde en tegeiyk het roomsche begrip betreffende het avondmaal zich langzamerhand begon te openbaren, toen het niet in de eerste plaats meer was eene verduidelijking en verzegeling der belofte Gods, kwam daarover eenig verschil, of juister, kwam daarin eenige verslapping Het was het Consilie van Antiochië, gehou den in het midden der vierde eeuw, dat toen vaststelde, dat zij, die ter kerk kwamen en de Heilige Schrift hoorden lezen en verklaren, doch geen deelnamen aan het gebed en het avondmaal uit de gemeenten moesten gebannen worden. 1). En dat de Reformatorische Kerken in haar hoogste orgaan, in de Synode van Dordrecht, (1574) zich by vernieuwing als het Consilie van Antiochië daarover heeft uitgelaten, is bekend. Art. 73 luidt „Het is der dienaren en Kerkenraads Ambt vlytig acht te nemen, wie de Lidmaten der ge meenten zyn en voormaals geweest zijn. Item of zij telken Nachtmale communiceren; zoo niet, hen in 't bizonder aan te spreken, ofte door andere bequame laten aanspreken, ofte daar achterdenken is, in leere ofte leven, soo het niet en helpt, voor den Kerkeraad ontbie den en vermanen, en die verachters waarschu wen en dreygen met Gods gerichte, en soo dit alles niet en helpt, met de Classis raadslagen i doch dat men niet lichtvaardeiyk tot der Ex- comunicatie en kome." 1). Afschrift van dit besluit vindt men in Cal- vyn's Institutie pag. 295. Littooü. Dr. H. Bavinck's brochure over„Hef recht der Kerken en de vrijheid der Wetenschaplas ik met volkomen instemming. Bescheiden en duideiyk treedt de hooggeachte schryver ook in dit verweerschrift op. Waar hy zich man- neiyk verweert, zet hij tegelijk nader zyne be doelingen uiteen. Hoe meesteriyk dit een en ander geschiedt, gevoelt en erkent, dunkt mij, ieder die zyn geschrift leest. De lezing er van bevelen wy dan ook aan. Het bevreemdt my dat de broederen die door Dr. Bavinok weerlegd zyn, nu, én in de Friesche én in de Utrechtsche Kerkbode, verklaren, dat zy op deze weerlegging niet zullen ingaan. Waarom toch niet? Ook bevreemdt het my, dat de redacteur van De Heraut zijne verdere bespreking over de ineengroeiing staakt, omdat Dr. B. thans reeds zyne tweede brochure uitgaf. In vier maanden had men toch tyd genoeg, dunkt my, om de eerste te bespreken. Moet men dan, in dergeiyk geval, wachten, al is het een jaar, voor men weer het zedeiyk recht heeft by vernieuwing te spreken? En dat in een tyd, waarin wy zoo snel leven, en daarenboven de Generale Synode in het verschiet hebben. Dat de he'ft der Kerken tegen Dr. Bavincks voorstel is, en mitsdien zyn compromis niet goedkeurt en aanvaart, zooals De Heraut

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1899 | | pagina 1