Uit de Heilige Schrift. VRIJDAG 2 JUNI 1899. eekblad gewijd aan de in aeeland, Da. ^Belangen der Gereformeerde Goord_Ghabant en J^imburg. J. HULSEBOS, Ds. A. LITTOOIJ, Dr. L. H. WAGENAAR. JIerken YARIA, Artikel XIII D. K. O. in het licht der Heilige Schrift en der historie. By den fakkel der historie heb ik getracht onze vaderen in hun bedoelen en besluiten wèl te verstaan en in 't licht van Gods Woord wenschte ik de juistheid van hun gedachten- gang en orde-stelling te toetsen aan wat dat Woord in dezen voor regel stelt in 't kerkelyk leven. ie Jaargang. No. 22. Want de HEERE ia onae Rechter, de HEERE is onre Weteever, de HEERE is onae KoningHy zal ons behouden. Jesaja 33 22. ONDER REDACTIE VAN Doch Samuel zeideHeeft de HEERE lust aan Brandofferen en Slachtofl'eren,ala aan het gehoorzamen van destem deaHee- ren? Zie, gehoorzamen ie beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen 1 Sam. 15 22. Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderiyke nos. 3 cent. Advertentiën van 1—5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: K. LE COINTRE MIDDELBURG. Berichten, Advertentien enz., gelieve men tydig, uiterlijk Vrijdagmorgen, by den Uitgever in te zenden. DE HEERE VERHEERLIJKT IN ZIJN VOLK. II. Al laagt gijlieden tusscben twee rijen van steenen, zoo zult gij toch worden als vleugelen eener duive, overdekt met zilver, en welker vederen zyn met uitgegraven ge- luwen goud. Psalm 68 14. In een tweetal beelden beschrijft de psalmist hier de heerlijkheid van Gods kerk. Haar vrede en welvaart als vrucht van het werk van ha ren overwinnenden Koning. Zy legert tusschen de stallingen. Ziehier haren innerlyken vrede en zaligheid. Het tweede beeld is ontleend aan de vleuge len en slagvederen der duive, van dien, vooral in het Oosten, zoo buitengemeen heerlijken vogel. Dit beeld getuigt meer van het belydend karakter der kerk, van haar belijden in woord en wandel, waarmede zij haren God verheerlijkt. „Wanneer gij legert tusschen de stallingen, dan zijn de vleugelen der duive overtogen met zilver en hare slagvederen met flonkerend don kergeel goud." De duive is meermalen beeld van Gods kerke, ziePs. 74 19, Hooglied 2 14, Jesaia 608, Hosea 11 11. Wat in verscheidenheid en pracht in de ver wen van het witte zilver en het vurig goud is neergelegd door Gods almacht, het schittert al op het gevederte der duive, als het vrien delijk zonlicht het in zijn rykdom en nuancen doet uitkomen, de zilverglans en het geelgroen goud, naar het grijsachtige neigende. Ziehier de heerlykheid, die de Heere in zijn volk werkt en aan hen doet uitkomen onder de stralen van de zonne der gerechtigheid. En wilt gy nu die heerlijkheid van Gods kerk leeren kennen zonder beeldspraak. Begeeft u dan in den geest op den Pinksterdag. De Hei lige Geest ook zelve wel voorgesteld en gezien onder het beeld eener duive, wonende in Chris tus als het Hoofd en in de geloovigen als zijne leden. Die Geest inwonende in de kerke, getui gende met onzen geest, dat wij kinderen Gods zyn. En wat is nu het heerlyke en voortreffelijke op den Pinksterdag? Immers, de genade Gods in haar almacht verheerlijkt in den zondaar. Zongen de eDgelen bij de schepping van den mensch, hier wordt de herschepping, de weder geboorte van het verloren menschdom in Gods uitverkorenen aanschouwd. Zet dit verhaal naast dat van den val. Neen, hier twist de Geest niet met den mensch, maar vervult den uitverkoren zondaar. He melsche gaven worden uitgestort, gaven voor de menschenkinderen, ook de wederhoorigen, om by den Heere God te wonen. Zoo wordt in heilige verrukking gepredikt„God heeft Hem tot eenen Heere en Christus gemaakt, nameiyk dezen Jezus, dien gij gekruist hebt. Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd zynde en de belofte des Heiligen Geestes ont vangen hebbende van den Vader, heeft dit uit gestort, dat gy nu ziet en hoort." Zalig, die het Woord hooren, en door de genade des Geestes verstaan, als daar bekeering en vergeving der zonden wordt gepredikt in den naam van den Heere Jezus. Hoe worden zy veranderd van kinderen des toorns in kinderen des lichts. Hoe wordt de Heere verheerlykt in zyn volk, als het werk des Heiligen Geestes aan hen openbaar wordt, als zy het beeld van Christus dragen en Hem beiyden. Verteederd en verslagen van hart, vertroost en verbiyd door de vergeving der zonden, hopende volko menlij k op de zaligheid, die hun is toegezegd. En diezelfde Geest maakt de verlosten tot ge tuigen, bekwaamt hen, die Christus geeft tot apostelen, tot herders en leeraars. Zoo komt het Koninkryk Gods en zal de naam van Chris tus genaamd worden tot aan het einde der aarde. Het psalmwoord, waarop wij letten, is ten deele eene reeds vervulde, ten deele eene nog te vervullen profecie. De Pinksterdag toonde haar reeds meer in hare volheid. Eenmaal wordt zy vervuld in al hare kracht. Dan, in de vol einding der eeuwen, dan na dood en graf, dan by de wederbaring van hemel en aarde, dan na het laatste gericht by de Opstanding der dooden, dan zal de duive in al haar schoon onveranderlijk schitteren. Dan zullen zilver en smaragdgroene goudglans niet meer alleen beeld zyn, maar de volle werkelykheid zal ge zien worden. De rechtvaardigen zullen blinken als de zon in het Koninkryk des Vaders. Ver heerlykt zullen zy zyn ook naar het lichaam. Op de nieuwe aarde zal gerechtigheid wonen. Zij zullen altyd bij den Heere wezen. Bedenke dan ieder, wat tot zijnen eeuwigen vrede is dienende. Kent gij lezer by ervaring den weg, die ten leven leidt? Hulsebos. Referaat op de Zeeuicsche Predikanten-conferentie. G. Br. Uitgenoodigd door de Z. P. C. van Middel burg om u de vraag te beantwoorden of art. 13 wel waarlijk grond vindt in Gods Woord, heb ik er my toe gezet, die veelbeteekenende vraag onder de oogen te zien. Al peinzende kwam 'tme echter wenschelyk voor, mijn onderwerp ietwat uit te breiden en daarom vraag ik nu vergunning om aan Uw broederlyk oordeel te onderwerpen 't resultaat van eenig historisch- en exegetisch onderzoek. Geef me voor 3 zaken uwe vriendelijke aan dacht. Ik wensch iets te zeggen omtrent I. De genesis van art 13. II. De historie van art. 13. III. De juistheid van art. 13. Hierbij wensch ik telkens 'tin art. 13 be paalde omtrent de verzorging der emeriti en die der weduwen en weezen van de Dienaren in 't gemeen te splitsen. I. De genesis van art. 13. A. Inzake de verzorging der emeriti. Het vraagstuk van de verzorging der Emeriti is eerst in 1578 opgekomen in de kerkelijke vergaderingen. Toen werd op de provinciale synode van Dordrecht het geval voorzien dat er straks Dienaren door ouderdom onbekwaam zouden worden en rees de vraag: wat er ter hunner verzorging behoort te geschieden. De dienstdoende predikanten schijnen tydens de vervolging en onder het kruis hun onder houd bekomen te hebben uit de offervaardig heid dergenen, onder wie ze arbeidden, of ook ondersteuning te hebben genoten van reeds met de medewerking of althans onder de er kenning der Overheid geordende kerken. Som migen hunner hadden daarbij met mandema» ken als Arents of bakken als Pistorius of schoenmaken als Obrys of in 't schryn werken ook als Gelein d' Hoorne hun eigen brood ver diend. De toeleg der hervormden was echter van meet af aan om lo de pastoralia der pu blieke kerk voor de rechte ambtsdragers te verkry'gen, en aangezien deze wel voldoende waren voor een ongehuwd pastoor, doch onvol doende voor een predikantsgezin, (te meer wyl de inkomsten, verbonden aan 't lezen der ziel missen, de bij de biecht opgelegde boeten enz. met dit bygeloof verdwenen,) zoo zochten de Calvinisten 2o om van de Overheid uit de ver beurdverklaarde kloostergoederen en benefici- alen onderhoud voor kerk- en schooldienaren, geiyk straks ook voor beider weduwen en na gelaten weezen te verkrygen. Die goederen toch moesten krachtens besluit der geünieerde Staten ad pios usas worden aangewend en onder „godvruchtig gebruik" mochten zekerde aanvulling of vergoeding der te schrale pasto ralia voor de predikanten en de vaak schier geheel ontbrekende coatoralia voor de school meesters worden gerekend. Het is dus niet geheel juist voor dezen ouden tyd van staatstractementen en staatsverzorging te spreken. Nooit vloeide 't onderhoud der kerk-, schooldienaren uit de belastingen. Waar de plaatseiyke kerken tot reformatie werden gebracht, daar traden eenvoudig gereformeerde kerkmeesters in 't beheer der beneficiale d. i. der kerke-goederen en traden de predikanten in de plaats van de pastoors en alzoo in het genot en doorgaans ook in het beheer der be staande pastoraliad. z. de landeryen uit wier huur de pastoor zyn tractement ontving. Van emen'A'-pastoors was echter nimmer sprake geweest. Een kapelaan kwam by den te ouden Heeroom inwonen en hem helpen en deze bleef in 't genot van de pastorie, totdat de dood hem afloste. Als pastoor der plaats werd ZEerw. begraven. Doch de Gereformeerde predikanten hadden een zwaar werk te doen, dat mannenkrachten vergde. De bediening des Woords eischte ook de volle helderheid des verstands. Ook stonden geen hulppredikers gereed, reeds wegens 't schreeuwend gebrek aan bekwame leeraars. Wel werd op enkele plaatsen den „ten deele swackzinnigen" Dienaar een ongehuwd jong- mensch als tweede jongere Dienaar derzelfde Kerk toegevoegd, als b. v. aan den bekenden Carolus Gallus te Nybroek, (die daarby hoewel geen Remonstrant, toch niet heelemaal Dordtsch

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1899 | | pagina 1