VRIJDAG 26 MEI 1899.
Ds. J. HULSEBOS, Ds. A. LITTOOIJ,
Dr. L. H. WAGENAAR.
Uit de Heilige Schrift.
Belijdenis en School.
8e Jaargang.
No. 21.
EEKBLAD GEWIJD AAN DE j~)ELANGEN DER jcrEREFOR MEER DE JIeRKEN
IN ^EELAND, OORD-BRABANT EN j^IMBURG.
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze KoningHy zal ons
behouden.
Jesaja 33 22.
ONDER REDACTIE VAN
Doch Samuel zeideHeeft de HEERE
lust aan Brandofferen en Slachtofferen,als
aan het gehoorzamen van de stem des Hee-
ren? Zie, gehoorzamen is beter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen.
1 Sam. 15 22.
Abonnement per 8 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos.
3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
U itgever:
K. LE COINTRE
MIDDELBURG.
Berichten, Advertentien enz., gelieve men
tydig, uiteriyk Vrijdagmorgen, by den
Uitgever in te zenden.
DE HEERE VERHEERLIJKT IN ZIJN VOLK.
I.
Al laagt gijlieden tusschen twee
ryen van steenen, zoo zult gij toch
uorden ah vleugelen eener duive,
overdekt met zilver, en welker
vederen zyn met uitgegraven ge-
luwen goud. Psalm 68 14.
Alle daden Gods vormen ééne groote aaneen
schakeling. Hij openbaart daarin zynen onver-
anderlijken raad. Het zijn de groote daden, die
Hij doet tot redding zijns volks, tot vestiging
en uitbreiding zyns rijks, tot verheeriyking
des Koninge. En by die reeks van wonder
daden Gods sluiten zich de ervaringen van elk
kind Gods aan. De ware geloovige leeft in de
historie van Gods groote daden. Deze God is
ook zyn God. Psalm 68 is eene ryke samen
vatting van het geheel der geschiedenis van
Gods heilsdaden, een krljgs- en overwinnings
psalm van Gods volk door alle tijden. En in
den diepsten grond wordt hier de geesteiyke
stryd en de geestelyke overwinning van den
Heere en Zijnen Gezalfde van het door den
Geest Gods geleide volk bezongen. De psalm
gewaagt profetisch van de HemelvaartGij
zijt opgevaren in de hoogte; Gij hebt de gevan
genis gevankelijk gevoerd; en van de uitstor
ting des Heiligen GeestesGij hebt gaven ge
komen om uit te deelen onder de menschenja
ook de wederhoorigen, om bij U te iconen, o
Heere God. Maar ook ziet de profeet de kerk
onder de heidenen opkomenPrinselijke gezan
ten zullen komen uit Egypte; Moorerüand zal
zich haasten zijne handen tot God uit te strekken.
Sn het refrein en slotakkoord van dit heerlyk
iied is de lof GodsGeloofd zij de Heeredag
bij dag overlaadt Hij ons. Die God is onze zalig
heid, Sela. Die God is ons een God van volko-
mene zaligheiden bij den Heere, den Heere, zijn
itkomsten tegen den dood. Maar daarnevens is
het een rustpunt voor het oog van den door
Gods Geest gedreven zanger, als hij ziet hoe
de Heere verheeriykt wordt in zijn volk. En
lat beschryft dan de Heilige Geest in onzen
tekst.
Deze woorden zyn door vele uitleggers en
vertalers bevonden zwaar om te verstaan, wat
ook wel het geval was voor onze Staten-over-
zetters, gelijk biykt aan de vele woorden,
die zij tot verduideiyking hebben ingevoegd.
Het cursief gedrukte staat toch niet in het oor-
spronkeiyke. De moeilijkheid laat zich vooral
gevoelen, wanneer men in de eerste woorden
Israels verdrukking en ïyden ziet uitgedrukt.
Naar ons voorkomt, moeten de eerste woorden,
zoowel als de laatste, worden verklaard met
het oog op den zegen van den vrede en de
heerlykheid, die God de Heere aan zyn volk
verleent
De twee ryen van steenen zyn dan nietde
tichelovens van Egypte, waarbjj en waar tus
schen Isiaël almachtig neerzeeg, of het beeld
van eenige andere zware verdrukking, maar
beduiden eene stalling, uit twee wanden be
staande, tusschen welke het vee rustte, en die
nen als beeld van de gezegende rust na stryd
tn overwinning. De overzetting luidt dan aldus
„Wanneer gy legert tusschen de stallingen,
dan zijn de vleugelen der duive o vertogen met
zilver en hare slagvederen met flonkerend don
kergeel goud."
Ook het verband begunstigt deze opvatting.
Er wordt toch in het onmiddelijk voorafgaande
gewaagd van heeriyke overwinningen en gezin
speeld op Mirjams en ook op Deborah's lied,
terwyl in het volgende vers in tegenstelling
met het onze, op de bergen wordt gewezen,
die wit zijn van het verbleekte gebeente dei-
verslagen vyanden.
Het woord, dat onze vertalers in groote ge
trouwheid aan de letter hebben weergeven door
twee ryen van steenen, wordt van Issaschar
gebruiktGen. 49 14. „Issaschar is een sterk
gebeende ezel, nederliggende tusschen twee
pakken", en daar volgt op„Toen hy de rust
zag" of: En hij zag ae rust, dat zy goed was
en het land, dat het lustig was", en van Ru
ben Richt. 5 16 „Waarom bleeft gy zitten
tusschen de stallingen, om te hooren de bleetin-
gen der kudden
Gods volk geniet dus door de uitreddingen
en verlossingen des Heeren vrede en welvaart.
En dat dit volk mag zingen „De Heere is myn
Herder, mij zal niets ontbreken. Hy doet my
nederliggen in grazige weidenHij voert my
zachtjes aan zeer stille wateren", ziet, hierin
wordt de Heere verheeriykt, hierin schittert
het dierbaar Verlossingswerk van onzen ver-
heeriykten Heiland, dit is de vrucht van het
toeëigenend werk des Heiligen Geestes, die de
uitverkorenen wederbaart en in hen woont. Het
blijde Evangelie is hun verkondigd en weer
klinkt in hun midden. Petrus staande met de
elven en met de gansche schare van godsgezan-
ten. „De Heere gaf te sprekender boodschap
pers van goede tijdingen was eene groote heir-
schaar." En nu, nog een heerlyk beeld voor
den rykdom van Gods genade, aan en in zijn
volk verheerlijkt: de vleugelen en de vederen
der duive.
Doch ongedacht biykt, dat wij geene ruimte
meer hebben en dus in een volgend nummer
moeten voortgaan en voleindigen.
Hulsebos.
i.
Onze vriend te Zoutelande zegt de in der tyd
door my geschreven brochureBelijdenis
Avo)idmaal, Tucht" te hebben gelezen, en dat er
veel in is dat hem aantrok doch dat ook er te
vragen overbleef. Er bleef te vragen over;
maar hy noemt, en doet slechts ééne vraag;
immers de vragen, die op de eerste vraag vol
gen, dienen slechts, om deze vraag moeieiyker
en gewichtiger te maken.
Daar ik onzen broeder gaarne antwoorden
wil, zou het mij aangenaam geweest zyn, in
dien hy my al de vragen, die er overbleven
maar had gedaan.
Te meer wenschte ik dit, omdat my uit zyn
schryven blykt, dat hy waariyk niet tot de
diep „onkundigen" behoort. Immers wat hy
vraagt, omachryft hy goed en zet hy duideiyk
uiteen. Daarenboven neemt hy niet één van
de gemakkelykste dingen, die hier in geding
zyn maar wel datgene waar de beste denkers
laat my ter onderscheiding en dus duide-
lykheidshalve mogen zeggen der tegenstanders
van het nu weer heerschend gevoelen by stil
staan en hunne bedenking hebben.
Wanneer men zich zoo uitdrukt, na het le
zen mijner vóór jaren geschreven brochure, ge-
lijk dat onze broeder doet; m. a. w., wanneer
men zegt„Er was veel in dat my aantrok,
alhoewel er te vragen overbleef," dan is men
geen principieele tegenstander meer, maar in
hoofdzaak in overeenstemming met hetgeen in
de brochure verdedigd en thans weer het
heerschend gevoelen in dezen is. Worden de
dingen, die voor ons denken dan nog niet ge
heel losloopen en duideiyk zijn, klaar gemaakt,
dan is men er.
Moge het my gelukken dezen onzen broeder
en allen die met hem hier nog bedenkingen
hebben van die bedenkingen te verlossen
Dat dit niet gemakkelijk gaat en slechts ten
opzichte van enkelen en langzamerhand gelukt,
hebben my de jaren geleerd. Hoog is daarom
myne verwachting niet gespannen. Doch, als
ik terug zie en denk aan den tyd der sterke
oppositie, der bevreemding en verontwaardiging,
der verkettering en van aanklacht, en daarenbo
ven let op de vry algemeene instemming van nu;
alsmede op hetgeen door onzen vriend gezegd
wordt: „Veel was er in dat my aantrok, al
hoewel er nog te vragen overbleef," als ik daarop
zie en let, dan heb ik weer goeden moedim
mers hetgeen in de genoemde brochure ont
wikkeld en naar myne vaste overtuiging leer
der Heilige Schrift en der Gereformeerde ker
ken is, heeft, God zij lof! by vernieuwing de
overhand gekregen.
Maar laat my voortvaren en tot de zaak
komen. Doch dewyi niet alle lezers zich zullen
herinneren wat onze vriend zoowat toestemt en
rechtstreeks vroeg, zoo laat my dan beginnen
met dit te herhalen. Hy schreef
„Ik dacht zoo, de zaak aangaande het gaan
ten Avondmaal wordt veel bezien van de zijde
der gemeente en dan zal het wel zoo zyn dat
ieder niet-gecensureerde voor de gemeente ge
rechtigd is maar ik zou u beleefd willen vragen
hoe staat de zaak voor den persoon, die te gaan
heeft, en die naar uwe overtuiging krachtens be-
ïydenis hiertoe verplicht is, wanneer de beiy-
denis eens niet oprecht was, en de zonde en de
wereld met geheel het hart, alhoewel meer in
't verborgen, gediend wordt? Moet dan de
prediking des Woords en met name de voor-
bereidingspredicatie niet doen, wat eigenlyk
de censuur niet kan, nameiyk tucht uitoefenen,
over hetgeen inwendig en verborgen is? En
is het dan geen zonde tot zonde doen, wanneer
men zóó gesteld zynde, toch aangaat aan den
Disch? Ik heb wel eens gedacht dat ons for
mulier ook die bedoeling heeft, als zy vermaant
dat die en die niet aan zullen gaandus dat
zy bedoelt hetgeen inwendig en verborgen is.
Of is het eene vermaning aan hen, die gecen
sureerd konden en moeeten zyn, maar het niet
zyn Of ook, is het eene herhaling voor hen,
op wie de censuur is toegepast T*
Op vierderlei wil ik nu achtereenvolgens de
aandacht vestigen.
Ten le hierop, dat onze vriend zegt: het
gaan ten Avondmaal wordt veel bezien van de
zyde der gemeente, en dan zal het wel zoo zyn