Uit de Heilige Schrift. Belijdenis en School. VRIJDAG 21 APRIL 1899. ^Veekblad gewijd aan de ]3elangen der Gereformeerde JCerken in jZeeland, oord-brabant en j^imburg. DB. J. HULSEBOS, Ds. A. LITTOOIJ, Dr. L- H. WAGENAAR. 8e Jaargang. No. 16. Want de HEERE is onze Reehter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning; Hij zal ons behouden. Jesaja 33 22. ONDER REDACTIE VAN Doch Samuel zeideHeeft de HEERE lust aan Brandofleren en Slachtofferen,als aan het gehoorzamen van destem des Hee ren? Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen 1 Sam. 15 22. Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. 3 cent. Advertentiën Tan 1—5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: K. LE COINTRE MIDDELBURG. Berichten, Advertentien enz., gelieve men tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, by den Uitgever in te zenden. ON G ELOOVIGHEID. J)e andere discipelen dan zeiden tot hem (Thoinaa)„Wij hebben den Heere gezien." Doch hy zeide tot hen Indien ik in zijne handen niet zie het teeken der nagelen, en mijnen vinger steke in het tee ken der nagelen en steke mijne hand in Zyne zijde, ik zal geens zins gelooven. Jon. 20 25. Ongeloovige ThomasZoo velt de wereld haar lichtvaardig oordeel. Ja, ongeloovige Tho mas (de Heere heeft zelf gezegd Zyt niet on- geloovig), maar niet op de wyze, als de wereld het bedoelt. Ook in die ongeloovigheid komt het uit, dat Thomas het leven deelachtig is. Bij Thomas is het niet een ongeloof als by de wereld, een ongeloof, dat de waarheid, die zoo klaar is als de middagzon, stoutweg loochent en met haar roekeloos en godvergeten spot. Maar by hem is ook niet dat ongeloof, dat er een behagen in heeft en er roem op draagt zich maar steeds achter het geestelijk onver mogen te verbergen. De ongeloovigheid van Thomas toont, dat hy een vasten grond noodig heeft voor de eeuwigheid, maar dat hy het besef en de zekerheid daarvan nu mist. Thomas had behoefte aan eenen vasten en zekeren grond voor zijn geloofsleven, rustende op de vastheid van Gods onwankelbare waar heid, op zijn onfeilbaar Woord. En dit is steeds een kenmerk van het ware leven. Hoevele duizenden zijn er in dezen tegen- woordigen tyd, die het o! zoo gemakkeiyk kun nen aanzien, dat Gods Woord wordt ondermynd en vaneengescheurd, die gansch geen behoefte hebben aan een grondig onderzoek van den geopenbaarden weg des levens en toch, geloovige Christenen willen heetenNeen, dan liever gerekend met den ongeloovigen Thomas, hoe veracht hy ook zij bij de wereld en het naam-christendom. Vastheid en verzekerdheid heeft hij noodig. En de Heere gaf die toen ook op die wijze, als Thomas het noodig had. Hoort ook wat Johan nes getuigt in zijnen eersten brief. Hetgeen wij gezien hebben met onze oogenhetgeen wij aan- scJwnwd hebben en onze handen getoet hebben van het Woord des levens dat verkondi gen wj u. En nadat nu de Heere ten hemel is geva ren en de Heilige Geest is gezonden, geeft de Heere de verlangde zekerheid niet meer door het aanraken en tasten, maar door een klaar en toeëigenend inzien in zyn heilig Woord, hoe wel de Heere ook nog in het Heilig Avond maal aan onze grovigheid en zwakheid en be hoefte om te zien en te tasten biyft te gemoet komen. De apostelen komen Thomas een blijde bevin ding mededeelen„Wij hebben den Heere ge zien." Dit is eene gezonde en heeriyke bevin ding, waarin ook eene prediking en belijdenis der Waarheid ligt, eene bevinding als van den psalmist in Ps. 66. Komt, hoort toe, o!gij allen, die God vreest, en ik zal vertellenwat Hij aan mijne ziel gedaan heeft. Doch hoewel goed, is deze toespraak en me- dedeeling van de apostelen niet voldoende. De broeder kan den broeder niet verlossen. Ohet is alsof Thomas' ongeloovigheid er nog maar te meer door wordi geprikkeld. De nood moet ook hier op 't hoogste klimmen. Doch eerst als de levende Heiland komt, of uit Zijn Woord ons tegentreedt, moet oDgeloof plaats maken voor het vaste geloof, dat jubelt in deze blyde en zalige beiydenismyn Heere en myn God Maar is er nu niets in Thomas af te keuren of te bestraffen? Ongetwijfeld. Ook van den Heere Jezus ontvangt hij een zacht verwijt „Zijt niet ongeloovig Er is eene goede afzon dering tot zelfonderzoek en gebed. Maar Tho mas heeft zich onttrokken aan het samenzyn der broederen. En dat is tegen des Heeren be stel, die ons in dit saamvergaderen wil sterken en doen opwassen, die ons in de samenkom sten wat te zeggen en te leeren heeft. Eigen willigheid baart aan Gods kinderen bittere vruchten. En wat komt ze nog veel voor. Er wordt geklaagd over een zitten in duisternis, over een gezift worden door den satan. Maar is er geen oorzaak Men ergert zich aan eenen broeder, men ach. zich miskend, men is niet voor deze of die plaats van samenkomst, men is niet tevreden met deze of gene beschikking in het huis des gebeds, en, men onttrekt zich. Moet de Heere daarin zijn kind niet tegenko men Ook is er zooveel nalatigheid en y verloos heid in het onderzoek. De Heere wil in deze dagen zyne kerk weder onderwyzen en licht geven door Zynen Heiligen Geest over zyn onuitputtelijk Woord. Doch, hoe weinig wordt hierop acht geslagen, en, als nieuwigheid ver worpen, wat naar het goede voorbeeld van die van Beréa biddend moest worden bezien by het licht van Gods Woord Doch hoe schittert hier ook al weder de liefde, trouw en almacht des Heeren. Hy brengt den afgedoolden discipel met vaste en liefderijke hand terecht. Thomas wordt beschaamd, maar gered. De Heere geeft hem dat aanschouwen, dat hy behoeft. En nu is er ook een levend, een zalig, een godverheerlijkend beiyden. Zoo doet de Heere en zal Hy nog altyd aan Zijne kinderen doen. En daarom niet gewanhoopt, al is het ook nog zoo duister, gij, die zoekt Jezus, die gestorven is en opgewekt. Niet ge wanhoopt aan elkander, ook al schynt het bol werk der eigenwilligheid nog zoo sterk Maar geen beterschap is te wachten in de klachten van hen, die in 't schuilen achter 't geestelijk onvermogen de eenige openbaring hebben van wat men wel geesteiyk leven noemt, of die niet anders kennen dan een dry ven op het gevoel. Daarin toch schuilt het leven niet, dat Jezus werkt en dat Jezus zoekt, geiyk bij Thomas. Niet, dat 't volk Gods daarmede ook niet behept kan zyn. Maar dan zal het in die wegen nooit vrede kunnen vinden. Kranken als Thomas worden genezen. Zy, die onbekeerlijk zitten in banden des ongeloofs zullen niets ontvangen, tenzy door den Heiligen Geest overtuigd van zonde, gerech tigheid en oordeel. Maar over het Israël Gods zal vrede zyn Hulsebos. In de vierde paragraaf spreekt Dr. Bavinck van „De roeping der KerkenNa nog een en ander over het litterarisch onderwijs te hebben gezegd, besluit Z.H.G. „Principieel is het dus niet te handhaven, dat de kerken ook in de litterarische opleiding der aanstaande predikanten hebben te voorzien, altijd in het geval, dat er een of meer goede gymnasia voor zulk eene opleiding bestaan. Maar ook al is dit het geval, dan kunnen toch nog overwegingen van nuttigheid en veilig heid de kerken doen besluiten, een gymnasium op te richten en in stand te houden. Weder om kan daartoe aan de kerken het recht en de bevoegdheid niet worden ontzegd. Als de kerken jaren lang, niet uit willekeur maar door den drang der omstandigheden, ook voor de litterarische of gymnasiale opleiding harer aanstaande predikanten hebben zorg gedragen, dan is niet in te zien, waarom zy daarvan zich terstond moeten terugtrekken, zoodra eens of andere vereeniging daarnaast een gymnasium opricht. De kerken behoeven in dezen niet voor eene vereeniging te wijken. En als zy bovendien het bestaan van zulk eene vereeni ging wankel en onzeker vinden en liever, het zekere voor het onzekere kiezend, met de zorg voor het gymnasiaal onderwys voortgaan, dan is den kerken daarvan geen verwijt te maken. Ze hebben wel terdege te waken, dat de oplei ding harer aanstaande predikanten niet door de ontbinding eener vereeniging, door de slui ting of ook door de gebrekkige verzorging van een gymnasium plotseling in het ongereede kome. Daarom is het roeping en plicht der Geref. kerken, om, voordat zij de zorg voor eene litterarische opleiding laten varen, uit te zienlo of er een goed, Gereformeerd gymna sium bestaat, dat de aanstaande theologen, evenals andere leerlingen, genoegzaam voor hunne vakstudie voorbereiden kan2o of het voldoende waarborgen biedt, dat het zal bly- ven bestaan en ook op den duur aan de eischen, die er voor het voorbereidend Hooger Onder wijs te stellen zijn, beantwoorden kanen 3o of de vereeniging, waarvan zulk een gymnasium uitgaat, bereid is, om hare school in verband met en onder toezicht der kerken te stellen." Dat de Kerken de litterarische opleiding moe ten geven kan niet bewezen wordendoch dat zy het niet mogen doen evenminen dat er tijden en omstandigheden kunnen zyn waarin het geboden is, ja dat deze er ook waren, is ook door ons, als wij er over spraken in het Curatorium, in den bekenden kring der Depu- taten, op de Synoden en er over schreven in het publiek steeds beweerd en volgehouden. Geheel in overeenstemming hiermede was dan ook het door my op de Synode te Kampen in gediende en door haar aangenomen amendement. Van harte vereenigen wy ons dan ook, met hetgeen hier gezegd is, alsmede, met het oog op het belang en de roeping der Kerken, met hetgeen Dr. B. onmiddelijk op het boven aan gehaalde volgen laat. Het luidt: „Ook dit laatste punt is een eisch, waarvan de kerken niet mogen aflaten. Indien zy be sluiten, de gymnasiale opleiding aan anderen over te laten, hebben zij het recht en den plicht, om vooraf met één of meer gymnasia van beslist Gereformeerde richting een zeker verband aan te gaan en er eenig toezicht over

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1899 | | pagina 1