Uit de Heilige Schrift. Belijdenis en School. TRIJDAG 10 FEBRUARI 1899. Ne. 6. Ds. J. HULSEBOS, Ds. A. LITTOOIJ, Dr. L H. WAGENAAB. De Leeuw uit Juda, 8e J»ars»ng. EEKBLAD GEWIJD AAN DE |3ELANGEN DER pEREFORMEERDE JCERKEN IN ^EELAND, JTOORD-j^RABANT EN j^IMBURG. Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze KoningHtj zal ons behouden. Jeeaja 33 22. ONDER REbACTIE VAN Doch Samuel zeideHeeft de HEERE lust aan Brandofferen en Slachtofferen,als aan het gehoorzamen van de stem des Hee- ren? Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen- 1 Sam. 15 22. Abonnement per 3 maanden f 0.85. Afzonderlijke nos. 8 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: K. LE CO INT RE MIDDELBURG. Berichten, Advertentien enz., gelieve men tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, by den Uitgever in te zenden. KRUISLIED. O Hoofd, om 's werelds zonden Met bloed en zweet gesprengd Hoofd, overdekt van wonden, Die U een spotkroon brengt! Om onze schuld gebonden, Aan 't kruis geofferd Lam Hoe zijt g' ook daar bevonden De Leeuw uit Koningsstam Hoe blonk by al die smarten, Bij al dien smaad en spot, Bij 't breken zelfs Uws harten, En 'tverr' zyn van Uw God, Uw zalving en Uw krooning, Uw hoogheid en Uw eer, Als Gods verkoren Koning, Als aller schep'slen Heer! In diepten neergezonken Van waat'ren zonder grond, Aan 't vloekhout vastgeklonken Daar heeft Uw bleeke mond Van Gods heropend Eden Vrij machtelij k beschikt, En Uw: „Voorwaar, nog heden!" Des boet'lings ziel verkwikt. Da Costa. (Wordt vervolgd.) V. Bij hetgeen reeds gezegd is, komt nog, dat de Heilige Schrift ons leert, dat de Heere zoo wel met de moeder en de kinderen, als met den vader en de kinderen het verbond der ge nade „opricht". In 1 Corinthe 7 14 toch is het„De onge- loovige man is geheiligd door de vrouw, want anders waren uwe kinderen onrein, maar nu zyn zy heilig". Dus ook de geloovige vrouw geldt het zoo veel zeggend woord der belofte „En Ik zal mijn verbond oprichten tusschen Mij en tusschen u, en tusschen uw zaad na u in uwe geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot eenen God, en uw zaad na u". Gen. 177. Alsmede: „Want u komt de belofte toe, en uwen kinde ren, en allen die daar verre zyn, zoo velen als er de Heere onze God toe roepen zal." Hand. 2 39. Volkomen in overeenstemming hier mede lezen wij dan ook, dat, toen Lydia het hart geopend was, en zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd, de doop haar en haar huis is toegediend. Hand. 14 14, 15. Welnu, als de geloovige vrouw en haren kin deren de belofte des verbonds toekomt, zoowel als haren geloovigen man, is het, meenen wy, ook voor haar van de allergrootste beteekenis de verzegeling er van mede te mogen zien en hooren. De Heere God toch werkt onder en door middel van de bediening der Sacramenten, die Hy ter versterking van het geloof gaf, de geloofsverzekering in onze harten, en daaraan heeft de moeder niet minder behoefte dan de vader. 'tls ook daarom, dat wy het ongeraden, ster ker nog, het niet oorbaar achten haar dit voorrecht en dezen zegen te onthouden, zoo lang men niet bewyst, dat de Heere dit gebo den heeft. En hoewel het waar is, dat haar kind, als het gedoopt wordt, het teeken en zegel des verbonds ontvangt, is het toch ook waar dat de belofte, die beteekeDd en verzegeld wordt, luidt„Ik zal myn verbond oprichten tusschen My en tusschen u, en tusschen uw zaad na u om u te zyn tot een God, en uw zaad na u." Gewis, het is ook voor de moeder van betee kenis dit, als uit Gods mond, by vernieuwing te mogen hooren dit te mogen zien en hoo- ren, in betrekking tot ha*'- zelve en haar kind. De kinderen staan immers bij die gelegenheid niet op zich zei ven en los van de ouders. Daarenboven, het kind, dat de Heere ook haar gaf, als Maria en zoovele andere geloo vige vrouwen onder het oude Verbond, op Nieuw-Testamentische wijze den Heere te mo gen voorstellen en in gemeenschap met den man den Heere te mogen opdragen, te mogen zien, dat het door het teeken des Verbonds van de wereld, die in het booze ligt, afgezon derd en de zichtbare of geïnstitueerde Kerke Gods wordt ingelijfd, en, dat de belofte van het Ver bond der genade, in den naam des drieëenigen Gods, aan hetzelve verzegeld wordt, zeg ons, zou dat niet naar het hart en de begeerte der geloovige moeder zyn Moet zij daar, waar Hij, die ook haar God is, zooveel zegt en doet niet tegenwoordig we zen, teneinde te hooren en te aanschouwen wat Hij óók voor haar en voor haar kind, dat zij onder het hart dragen en baren mocht, naar Zijne verbondsbelofte in Christus, is, we zen wil en zyn zal Moet zij niet tegenwoordig zijn, om voordat alles, met de Gemeente en haar echtgenoot, aan de hand van de dankzegging en het gebed van ons doopsformulier, den Heere te loven en te pryzen, en Hem te smeeken, uit genade te doen, gelijk Hy gesproken heeft, en be teekenen en verzegelen laat? Moet zij, die, uit kracht der omstandigheden en alzoo in zeer vele gevallen, in de eerste plaats en voornamelijk het kind moet opvoeden, er niet bij tegenwoordig zijn, en ook de belofte afleggen, dat zy het in de vreeze Gods zal voorgaan en als een kind dat van de booze wereld afgezonderd, den Heere toebehoort, in Christus Gemeente „begrepen" en in Gods Kerke ingeiyfd is, zal beschouwen, bezitten en opvoeden Neen, niet het allerminste zelfs wenschen wij af te doen van de roeping en verplichting, die in dezen volgens Gods woord vóór alles op den vader is gelegd; maar wèl willen wy, nu het over de moeder gaat, doen uitkomen, dat ook zy in de heilige taak der opvoeding hare rech ten en hare verplichtingen heeft. Teneinde dat te doen uitkomen, wyzen wij nog op een en ander dat ons dienaangaande in de Heilige Schrift is gegeven. Als met eigen vinger schreef de Heere m de wet, die voor al de geslachten en mitsdien tot aan het einde der eeuwen geldt: „Eer uwen vader en uwe moeder, opdat uwe dagen verlengd worden, in het land, dat de Heere uw God u geeft." Exod. 20 12. Door Salomo, schrijft de Heilige Geest, van: „De last" het goede onderwijs, zeggen onze randteekenaren „waarmede zijne moeder hem onderwees." Spreuken 31 1. Vader en moeder worden 69 maal by elkan der genoemd, zegt Trommius. En in Lucas 2 51 lezen wij, dat Jezus „hun", d. i. zijne ouders, onderdanig was". En Paulus zegt ons, 2 Tim. 3 7, dat ook de vrouwkens tot kennis der waarheid moeten komen. De kinderen moeten, naar Epheze 6 1 en Coll. 3 20, den ouders gehoorzaam zijn, in alles en in den Heere. Ontegenzeggelijk wil dat zeggen, dat zij de goede lessen hooren en het goede voorbeeld volgen moeten, ook door de moeder gegeven. De ouders moeten schatten vergaderen voor de kinderen. (2 Kor. 22 14). Volgens Rom. 1 28 en 30 is het een oor- deel Gods, over de kinderen gekomen, wanneer zy hunnen „ouders", dus ook der moeder onge hoorzaamzijn. Maar genoeg, om te doen uitkomen dat de Heere ook rekening houdt met de opvoeding en het onderwijs door de moeder den kinderen gegeven. Op grond nu van en in overeenstemming met deze woorden Gods zegt ook ons doops formulier, dat „de ouders gehouden zijn hunne kinderen in het opwassen hiervan breeder te onderwijzen". Van heeler harte stemmen wy toe, dat „de ouders gehouden zijn hunne kinderen in het opwassen hiervan," nam. in de leer des verbonds, „breeder te onderwyzen." Maar daaruit volgt dan immers zooals wij zagen,, op grond van de wet en de profeten, van de evangeliën en de apostolische brieven, - dat de vermaningen en de vragen die gedaan wor den, en na het gebed en voor de dankzegging gaan, zoo mogelijk, den ouders ten beste moeten komen. Gewis, moet de moeder hier vóór de getuigen, indien dezen er bij zyn, in aanmerking komen. Het is eene publieke en krenkende miskenning, wanneer zij by de be diening des doops tegenwoordig is, en dit niet geschiedt. Het is nogmaals spreken wij hierover gebeurd, dat de naam der eerbare moeder niet genoemd, maar alleen met den getuige' gerekend werd, hoewel zy het kind opvoedde en de getuige het geen driemaal in zyn leven zag. Hoe groot het aandeel der moeder in de op voeding der kinderen is, bleek ons nog vóór eenige dagen, toen eene moeder ons klaagde, dat haar man, ook tot zyn leedwezen, haar in het vervullen dezer heilige en gewichtige taak zeer weinig kon bijstaandewijl hy iederen morgen (behalve zondags) zyne woning moest verlaten, wanneer de kinderen nog de ruste genoten, en haar eerst mocht binnentreden, als zy te bedde, gelegd en meestal ingeslapen wa ren. Het ligt daarom voor de hand en het is wys beleid dat de Kerken, op grond van en

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1899 | | pagina 1