Uit de Heilige Schrift.
K ERK.
6e Jaargang.
VRIJDAG 26 NOVEMBER 1897.
No. 48.
^/eekblad gewijd aan de
der
in z/eeland,
jpelangen
JsT oord-^Brabant
|Cerken
Ds. J. HULSEBOS, Ds. J. H. FEBINGA
en Ds. A. LITTOOIJ.
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze KoningHy zal ons
behouden.
Jesaja 33 22.
jorEREFORMEERDE
EN J_^IMBURG.
ONDER REDACTIE VAN
Doch Samuel zeideHeeft de HEERE
lust aan Brandofferen en Slachtofl'eren, als
aan het gehoorzamen van de stem des Hee-
ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen.
1 Sam. 15 22.
Abonnmeent per 3 maanden f0.35. Afzonderlijke nos.
3 cent. Aclvertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Uitgever:
K. LE COÏNTRE
MIDDELBURG.
Berichten, Advertentien enz., gelieve men
tijdig, uiteriyk Vrijdagmorgen, bij den
Uitgever in te zenden.
SCHAPEN DES GOEDEN HERDERS.
XVH.
„En ik zal in het huis des
Heeren blijven in lengte van
dagen." Psalm 23 66.
Die heerlijke berg der verheerlijking
Ver van het aardsch gewoel de heerlijkheid
des Heeren te zienDe rampen der aarde be
neden zich te hebben Te aanschouwen, wat
alleen bestemd scheen voor der Hemellingen
oog? Ingewijd te worden in de wondere mys
teriën van 's Heeren raad Teruggeleid naar
de groote dagen van oudsIngeleid in de ver
borgenheden van de toekomstEn zoo zeker
te wezen, dat die toekomst Gods toekomst is
En dan Jezus te zien in glorieIn zeer
blinkend gewaad. En Mozes en Elia met Hem
Heere, laat ons hier blijvenLaat ons hier
tabernakelen maken voor U en voor Mozes en
voor Elia. Laat ons niet terugkeeren naar de
aarde. Niet terugkeeren naar de menschen.
Vooral niet terugkeeren naar onszelven
Laat ons hier tabernakelen maken. En laat
ons daarbij dienen, aanbidden, waardeeren.
Zwelgen in geestelijk genot. Jubelen van ziels
verrukking
Arme Apostelen. Ze wisten niet, wat ze
zeiden. Ze waren bedwelmd.
Ze waren, trouwens, nog niet leermeesters
der geheele waereld (gelijk hun Meester hen
na den Pinksterdag maken zou)maar alleen
leerjongeren Christi. En dat nog maar enkele
jaren. Geen wonder, dat zjj het nog niet ver
stonden. Geen wonder, dat zij zich geheel en al
overgaven aan de zalige genieting van hetoo-
genblik zonder te kunnen of te willen denken
aan de donkere schaduw achter dat schitterend
licht.
Wat zullen ze straks pijniyk ontnuchterd
hebben opgezien
Geen Wetgever Mozesmaar wel Wetgeleer
den, kijvend in zijn naam. Geen bezielde
Elia; maar wel een bezielde uit bezetenheid.
Geen lichtende wolk aan den hemelmaar wel
donkere wolken op toornige aangezichten. Geen
Jezus in gloriemaai' een Jezus, Die in smaad-
heid en smart leert zuchten„Hoelang zal Ik
nog bij U zyn Hoelang zal ik U nog ver
dragen
Zoo gaat het telkens.
Na opwekking inzinking. Na verrukking
smart. Na verhooging onmacht. Na verheer
lijking smaad.
'tlB de gewone ervaring der kinderen Gods.
O ja, ze weten wel, wat de Schotsche dichter
zong „De schapen van Zijn keus, verdrijft Hy
nimmermeer." Maar, helaas, ze weten ook
maar al te goed, hoe waar is, wat hy er op
laat volgen„Maar verwacht hier toch niet
altijd op den berg Thaborte zullen vertoeven."
Zoudt Gy daarover klagen?
Zyt Gij dan ook maar één uur op den berg
der verheeriyking waardig?
Is 'tdan niet reeds een groote genade van
den Heere, wanneer Hy U eens een enkele
maal iets van Zyn Heil doet smaken.
Het is zoo.
We hebben nu eenmaal niets te eischen.
We hebben alles verzondigd, alles verbrok
keld, alles verdorven. We kunnen op geen uur
vreugde de hand leggen, en zeggen „Dat komt
mij nu rechtens toe."
En alle ontevreden morren en murmureerend
klagen, wanneer onze vreugde wordt afgebroken,
mag wel verstommen bij de gedachte aan ons
zondig verleden, ons schuldig heden, en onze
reeds bij voorbaat ontwijde toekomst.
„De bezoldiging der zonde is de dood." Wat
kunt Gij, kind der zonde, dan anders verwachten
dan de ervaring een kind des doods te zijn?
En die ervaring alsum mengend in eiken eere
wijn, gal druppelend in iederen vreugdedronk
„Zij hebben allen gezondigd en derven de
heerlijkheid Gods." Verbaast het U dan nog,
dat geen heerlijkheid bestendig is? Dat zelfs
geesteiyke heeriykheidsgenieting als een wolk
en een nevel aan waarneming en omvatting
ontglijdt Klaagt Gy er nog over „Wat klaagt
dan een levend mensch Een ieder klage wegens
zijn zonde
En töch
Toch zegt iets in ons hart, dat hiermede niet
alles gezegd kan zijn. God heeft de eeuwigheid
in ons hart gelegd, zegt de Prediker in het
boek der vergankelykheid. Geen wonder dan,
dat de tijd ons niet voldoen kan, en de dorst
naar het eindelooze ons kwelt.
Wij kunnen geen vrede hebben met vrede, die
niet duurt. Wij kunnen niet voldaan zyn met
voldoening, die tot onvoldaanheid overslaat. Wij
kunnen niet blijde zyn in blijdschap, die iemand
wèl van ons wegnemen kan. Wy kunnen niet
duurzaam rusten [in eenig Heil, tenzy dan in
„'tHeil, dat nimmermeer vergaat."
En bij de gebroken waterbakken van ver
gankelijke verkwikking schreit onze ziel.
En op de puinhoopen van verloren levensge
luk klaagt ons hart.
En bij de doornstengels der ontbladerde rozen
treurt ons gemoed.
Treurige litanie
Staak Uw weenen, myn zuster, God kent
Uw leed.
Klaag niet langer, myn broeder, God weet
Uw smart.
Bn Hij billy kt Uw rouw.
Want Hij-Zelf legde dien dorst in Uw hart.
En Hy-Zelf schreef die wet in Uw gemoed.
En daarin ligt hope
Is niet Zyn regel„Hebbende het begeerig
gemaakt, verrykt Gy het grootelijks?
Dat belooft de Goede Herder aan Zijn schapen.
Hy zal ze niet laten te gronde gaan door uit
gestelde hoop en verwoest geluk.
Neen, de hope op Hem beschaamt niet
Hy neemt de Gasten in Zijn huis.
Hij verzadigt ze met het goede van Zyn
paleizen.
En wij klagen soms, op aarde achterbly vend,
over wie daar binnentreden?
Doe het niet
Zie, ook U zoo Gy U door den Goeden
Herder laat terechtbrengen en voortleiden
wacht dat heerlyk Heil.
En het is het deel van wieU voorgegaan zijn
in Hem.
Heerlijk Heil is in het huis des Heeren.
En het beste is„Ik zal in het huis des Heeren
blijven in lengte van dagen."
Eeuwig zult Gy Uwen Verlosser er danken.
Eeuwig Uwen God er loven. Eeuwig met Uw
lieven samenstemmen. Eeuwig er Gods Heii
genieten.
Gods Heil is eeuwig Heil enz. Feringa.
Uit de geschiedenis der Kerk.
1574-1578.
H.
Met een enkel woord verwezen wij in ons
voorgaand artikel nog naar de stichting van de
Hoogeschool of Universiteit te Leyden.
Wel een teeken des tydsNauwelijks was er
een oogenblik van verademing in de bange en
bloedige worsteling met het gruwzaam Spanje,
of er werd aan de beoefening der wetenschap
pen, inzonderheid van de Koningin der weten
schappen de Heilige Godgeleerdheid niet alleen
gedacht, maar ook de hand gelegd en behalve
het voor den oorlog zoo broodnoodige geld,
werden ook de noodige fondsen daar gesteld,
om het volk geestelijk te voeden, te ontwikke
len, te sterken en te verheffen. Leerzaam ook
voor onze dagen Ook nu zijn er worstelingen,
al is het op andere wijs, worstelingen, om het
geestelijk behoud onzer natie van de machten
van ongeloof en ontkenning van Gods Souve-
reiniteit, worstelingen tot behoud en ontwikke
ling van het gereformeerde leven. Ook nu is
de behoefte daar aan Hooger onderwys op
gereformeerden grondslag, en waar onze Oude
Universiteiten op den stroom des ongeloofs zijn
afgedreven, werd de Vrye Universiteit gesticht,
gesticht, ook waar de penningen zoo brood
noodig zijn voor den dadelijken stryd, het onder
houd van Kerken, Scholen, enz.
Ontwake toch de ijver nog krachtiger voor
die instelling, die op hetzelfde fundament staat,
waarop in onzen worstelstryd met Spanje, de
Ley'dsche Hoogeschool werd gesticht.
Omtrent de nieuw te stichten Hoogeschool
werd onder meer bepaald, dat aldaar „vrijelijk
en openbaarlijk de sciëntiën der Godheid, in
de Rogten ende in de Medicijnen, mitsgaders
in de Philosophie ende andere Yrye-konsten,
ook de Taaien Latyn, Grieksche ende Hebreeuw-
sche gekundigt, geleesen ende geleert" worden.
Den 8 Februari 1575 werd de nieuwe Hooge
school zeer plechtig ingewijd. De feestdag ving
aan met eene godsdienstoefening in de St.
Pieterskerk des morgens te zeven ure.
Weldra geraakte zy tot hoogen bloei en trok
zelfs vele geleerden en jongelieden uit het
Buitenland tot zich. Dat zij later aan de aan
vallen van het ongeloof bloot stond, ja zelfs
dwaalgeesten als hoogleeraren soms moest
dulden, en in later tyd geheel van de gerefor
meerde leer vervreemdde, moet ons het oog niet
doen sluiten voor den zegen, die door menig
geleerd en godzalig man van haar voor Gods
Kerk uitging, noch ook voor de noodzakelijkheid
van de beoefening der godgeleerdheid voor de
Kerken. Alleen zie men, door de ondervinding