VRIJDAG 20 AUGUSTUS 1S97. ^VeEKBLAD OEWIJD AAN DE ^ELANGEN DER jcrEREFORMEERDE JCeRKEN j Ds. J. HULSEBOS, Ds. J. H. FERIXGA en Ds. A. LITT00IJ. Uit de Heilige Schrift. K ERK. 6e Jaargang. No. 34. m ^EELAND, OORD-BRABANT EN J^IMBURG. Want <le HEERE is onze Reoboer, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze KoningHij z^i ons behouden. Jesaja 33 22. ONDER REDACTIE VAN Doch Samuel zeideHeeft de HEERE lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als aan het gehoorzamen van destem desHee- ren Zie, gehoorzamen is be ter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen. 1 Sam. 15 22. Alxmnmeent per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. 3 cent. Aéoertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. SCHAPEN DES GOEDEN HERDERS. VI. „Hij brengt mijne ziel terug." Psalm 23 3a. De schapen des Goeden Herders zijn dwaal- ziek en dwaas. Allerlei oorzaak lokt of drijft ze tot afzwerven en ronddolen. Vrees op den eenen tijd. Genotzucht op een anderen. On- volgzaamheid strak3 weder. Wie het herders leven zóó kent als de Koninklijke herder, die onzen Psalm gedicht heeft, weet maar al te goed, om hoe velerlei oorzaak des Goeden Her ders schapen zich aan Zijn leiding onttrekken. En toch is het zoo dwaas Want al, wat hun hart behoeft, bezit Hy. Al wat zy zonder schade begeeren kunnen, geeft Hij. Al, wat bun nuttig is biedt Hij. El, indien Hij te eeniger tijd hun de vraag mocht willen voorleggen „Heeft u ook iets ontbro ken, dan zal hun antwoord een ondubbelzin nig „Neen" moeten zijn. En het is zoo gevaarlijk;! Want, zoodra zij zich aan Zijn aanwijzingen hebben onttrokken, dreigt hun het gevaar, dat zij zich aan de yiiet stille wateren zullen wa gen, en verzwolgen worden, wanneer een stuk van den oever wordt weggeslagen of na lange ondermyning, onder den voet wegzinkt, of dat de schuimende stortvloed hen medezuigen zal, om te pletter geslagen te worden in de woe dende wieling tusschen de scherpe punten in de kokende diepte. En, zoodra zij Zijn zachte leiding hebben verworpen dreigt hun het ge vaar, dat onbarmhartige drijvers hen afjagen met onmeêdoogend geweld. En, zoodra hen Zijn stem niet bestuurt, wordt het een dringen en stooten van de schapen onderling, dat hun slechts ten verderve kan zijn. En* zoodra hen Zijn nabijheid niet beveiligt, dreigt hun de lis tige besluiping van het loerend roofgedierte; of de openlijke aanval van leeuw en beer. En ook reeds zonder dat allea is toch het angstig en hulpeloos ronddolen in Juda's woestijnen niet zoo begeerlijk, dat daarvoor terecht des Herders schaapskooi en weiden mochten prijsgegeven zijn En wat ondank Een Herder te verlaten, Die zoo trouw zorgde. Een Herder te versmaden, Die zulk een over vloed schonk. Een Herder te ontloopen, Die zooveel geduld betoonde. Een Herder te ver werpen, Die zoo voor de veiligheid zorgde. Een Herder te bedroeven, Die zoo lankmoedig was. En toch is dit de gewone ervaring Ondanks dit alles gaan de schapen uit de schaapskooien des Goeden Herders maar al te vaak hun doolpaden op. Den eenen tijd gelukt het den grooten zielenmoorder hun vrees en ongeloof in te storten, en door redeloozen angst gedreven zoeken zy hun Heil overal elders dan bij den Eenigen RedderTranen, boete doeningen, vergoedingen, betalingen, zelfkwel lingen maar geen Jezus. Op een anderen Uitgever: K. LE COÏNTRE MIDDELBURG. Berichten, Advertentien enz., gelieve men tydig, uiterlyk Vrijdagmorgen, by den Uitgever in te zenden. tyd lokt de waereld hen aan met al haar be geerlijkheden of verleidt hen de dwang van hun eigen arglistig hart. Straks weêr willen zy liever eigen weg wandelen dan 's Heeren pad gaan. Den eenen tijd zyn zy te wys in eigen oogen voor Jezus' leiding. Den anderen tyd te goed. Een derde keer te slecht. Een vierde maal te veel achtergesteld. En de uit komst is telkens: „Wij keerden ons een iegelyk naar zynen weg." Én daarachter liggen tel kens schuld, gevaar, en dood. Soms dwaalt een geheele kudde, eenige ge- heele schaapskooien vol, af van den Goeden Herder. Dan is ee kerksiyk verval. En het „Hij brengt mijne ziel terug" is dan niet een persoonlijke bearbeiding, maar reformatie van Kerken. Het geldt dan niet het Heil der en kele ziel, maar de Heiligmaking der Kerk. Natuurlijk sluit-dit het Heil der enkele zie len en hun verhouding i< den Christus wel in zich. Het is onmogelijk, dat een geheele kudde zou heenloepen zonder schade voor de daarin medeloopende schapen. Maar nu zijn de schapen des Goeden Herders zoo dom, dat zij dit niet inzien of zoo eigenwijs, dat zij het niet toestemmen. Zy meenen, dat de „Kerk- staat" en de „zielestaat" niets met elkander te maken hebben. Zy vergeten, dat het „Ben ik myns broeders hoederniet door God goedge keurd is. Zij bedenken niet, dat wy leden zyn van één lichaamzoodat de leden niet gezond zyn kunnen wanneer het lichaam krank is. En toch werkt verval der Kerk op henzel- ven, ongemerkt maar krachtig, met zeer scha delijken invloed. En in toenemende mate er ger nog op hun nakomelingen van geslacht tot geslacht. „Och, wat geef ik om al dat kerkelijk", zoo hoort Gij deze lieden zeggen, „wanneer er maar zielen gewonnen worden, en geestelijk leven is, dan is het my goed Arme, domme, schapen Zulke domme dingen te zeggen, en dan waarlijk zich nog te verbeelden, dat ze wat moois gezegd hebben Zeg dat eens van Uw kinderen„Och, wat geef ik er om, of ze in een moeras wonen, wanneer ze maar niet dood gaan„Wat be kommer ik er my om, of ze in een kamer vol steenkolendamp zijn opgesloten' of in een kwikzilvermijn werken, zoolaDg ik ze maar hoor geluid geven Dat vindt Gij op natuur- lyk gebied dwaas, niet waar? Hoe zou het dan op geestelyk gebied zijn? En wat dat „winnen" betreft Goed, Gy gaat dan „zielen winnen." Bn Gy zegt, dat „die Kerk" er niet opaan komt. Maar, wat moet er dan van die zielen worden, wanneer ze eenmaal gewonnen zyn? Een visscher zit aan een stroom en vangt visch bij visch. En eiken gewonnen visch werpt hij uit het net. Waarin „Och" zegt hij, dat doet er niet toe daar bekommer ik mij niet omwanneer ik maar gevangen heb. Om tonnen of vaten denk ik niet." En zoo komt een deel weêr in het wateren sterft een deel verstrooid over het landen de visscher komt ten slotte met ledige handen thuis. Of wilt ge een ander beeld? Iemand gaat heen, om water te scheppen, „Hebt Gy een goed vat, dat niet lekt vraagt oen ander. „Och" luidt het antwoordt „zoo- kerkistisch en kleingeestig ben ik niet. Daar is myn blik te ruim voor en myn zienswyze te mild. Om vaten en zoo iets bekommer ik mij niet; wanneer ik maar dikwyls scheppen kan." En nu gaat hy scheppen waterscheppend in een eierennetje of in een zeel. En hy schept genoegalleen maar Het loopt er weêr even gauw uit Hoe dwaas toch is het, zich niet te bekom meren om de inrichting en de Reformatie der Kerk. Erger nog Hoe zelfzuchtig En dus Hoe zondig - De nood der Kerk deert U niet, wanneer Gy het maar goed hebt? Maar de eere des Goeden Herders hangt er aan. En zult uij dan zeggen: „Wat geef ik om de eere myns Herders, wanneer ik maar grazen kan Onze vaderen begrepen het beterZy wijd den ruim 6 Artikelen van de 37 hunner Ge loofsbelijdenis aan het stuk der Kerk. Een zesde deel alzoo. Zoo het Heil der ziele en de eere Uws Goe den Herders U lief zyn, doe Gij dan desgelijks Wat wonder van Genade, dat Hy nog met zoo domme en zoo zelfzuchtige schapen Zich bemoeien wil. Maar Hij heeft een Herdershart. Daarom - „Hy brengt mijne ziel terug." Feringa. Uit de geschiedenis der Kerk. Embden. IV. Gaspar van der Heijdenals leeraar te Ant werpen beroepen, had zich dan eerst terzyner oefening en om aldaar bevestigd te worden, naar Embden begeven. Teruggekeerd in Antwerpen liep hy daar spoedig in het oog en geraakte in groot gevaar. Toen eindelyk driehonderd gulden op zyn hoofd waren gezet, moest hy vluchten en kwam in den Paltz, alwaar hy de gemeente van Fran- kendaal als herder en leeraar diende. In 1566 keerde hy naar onze zuideiyke gewesten terug met dej hoop van er veiliger te kunnen ver- keeren, maar nieuwe gevaren omringden hem van alle zyden, zoodat hij voor de tweede maal naar Frankendaal zyne toevlucht nam. Van daar is hy toen naar Embden ter synodale vergadering gekomen. Later is hy predikant te Middelburg en eindelyk weder te Antwerpen geweest. In dien wyngaard des Heeren bleef hy yverig arbeiden tot 1585, toen Antwerpen aan Parma overging. Hy overleed 56 jaren oud te Bacharach, den 7 Mei 1586. Sommigen meenen, dat hy de opsteller is van deSiccken- troost. Anderen schryven dit schoone stuk aan Cornelis van Hille toe. Hoewel vervuld met christelyken moed en yver, was hy in de da gen van vervolging zeer voorzichtig en be dachtzaam, wetende, geiyk hij schrijft, dat Christus zyne jongeren beveelt serpentische

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1897 | | pagina 1