VRIJDAG 30 JULI 1897.
No. 31.
z
Ds. J. HULSEBOS, Ds. J. H. FERINGA
en Ds. A. LITTOOIJ.
Uit de Heilige Schrift.
KERK.
6e Jaargang.
^EEKBLAD GEWIJD AAN DE ^ELANGEN DER jaEREFORMEERDE JCERKEN
IN
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze KoningHij zal ons
behouden.
Jesaja 33 22.
EELAND, jNfOORD-BRABANT EN BIMBURG'
ONDER REDACTIE VAN
Doch Samuel zeideHeeft de HEERE
lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als
aan het gehoorzamen van de stem des Hee-
ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen.
1 Sam. 15 22.
Abonnmeent per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos.
3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
U i t g.e v e r
K. LE COINTRE
MIDDELBURG.
Berichten, Advertentien enz., gelieve men
tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den
Uitgever in te zenden.
SCHAPEN DES GOEDEN HERDERS.
III.
„Hij doet mij nederliggen in
grazige weiden."
Psalm 23:2a.
„Mij zal niets ontbreken," zoo klinkt de
rechte roem van. het schaap des Goeden Her
ders. Maar dit is tevens een rijke roem. Het wijst
op onuitputtelijke schatkameren. Het getuigt
van onbeschrijfelijke veelheid. En, waar nu
het heil van des Goeden Herders schapen in
het vervolg aan dezen Psalm wordt uiteen
gezet, daar vindt Gij in het tweede vers sprake
van Veilige volheid en Liefelijke Leiding in
heerlijk verband.
„Hij doet mij nederliggen in grazige wei
den." Ziet eens, welk een overvloed Deze Herder
aan Zijn schapen schenkt. Zoo menigeen drijft
de schapen op weiden, die door ander vee reeds
nagenoeg afgeweid zijn. Zoo menigeen jaagt
ze de dorre heide op om zich daar te verge
noegen met wat voor anderen onbruikbaar
moet heeten. Maar deze Herder, met Zijn door
Liefde zoo milddadig herdershart heeft grazige
weiden weiden van malsch, teeder, frisch
gras voor de Zijnen bereid.
Is dat niet op allerlei gebied de telkens
nieuwe ervaring? Geeft de Heere niet aan
Zijn Zending vaak liefelijke oasen in de huilende
wildernis der Heiden waereld Geeft Hij niet
veelheid van verkwikking aan Zijn miskende
en vervolgde Kerk? Geeft Hij niet menige
liefelijke ervaring en uitkomst ook op tijdelijk
en stoffelijk gebied aan hen, die in Zyn wegen
wandelen? Geeft Hij niet liefelijkheid en frisch-
heid aan wie op gemoedsgebied Zijn Heil
begeeren
„Hij doet mij nederliggen in grazige weiden."
Waarlijk, hier mag van volheid gesproken
worden. Het onverzadigde schaap legt zich
immers niet neder in de weide? Het honge
rende schaap zwerft onrustig zoekend rond.
Maar wanneer het geheel verzadigd is, dan
legt het zich, tot rustig genieten van het gretig
genomene. En zoo teekent Psalm 23 het
Heil van de schapen des Goeden Herders. En
Psalm 103 stemt er zoo hartelijk mede in
„Loof Hem, die u vergunt uw zielverlangen,
En 't goede tot verzading doet ontvangen."
Vele jaren geleden zeide iemand eens zoo
terecht„Onze God geeft niet kariglijk, maar
Koninklijk." En Jacobus getuigt van Hem
door den Heiligen Geest dat Hij „mildelijk
geeft, en niet verwijt."
Blijkt ook dit niet op stoffelijk gebied in de
inkomsten onzer Christelijke Vereenigingen,
in de uitreddingen onzer Christelijke inrich
tingen? Blijkt ook dit niet in Gods verrijken
van door vervolging om Zijns Naams wil ver
armden? Blijkt het niet in de veelheid en
veelsoortigheid der zegeningen' waarmede Hij
ons eiken dag als overstelpt? Blijkt het niet
in de vele gunstbewijzen, die Hij telkens weêr
openbaart aan den heiligen arbeid der Zending.
En op gemoedsgebied is het immers al even
min onbekend Zijn er niet tijden, waarin
heerlijke geestelijke volheid in het hart wordt
genoten En zijn dat riet juist die tijden,
waarin men zeer nabij Jezus verkeert? Zyn
zulke tijden niet soms zóó rijk aan verheu
ging, dat het hart bijna bezwijken zou onder
den lieflijken last, en vreest, zóóveel Heilniet
te kunnen dragen
En dit zijn nog maar de weiden waar des
Goeden Herders schapen tijdelijk doorgeleid
worden op weg naar de hooge bergweiden van
de eeuwige heuvelenWat rijke volheid zal
daar hun deel zijn. „Wat geen oog gezien
heeft, wat geen oor gehoord heeft, wat in geen
hart is opgeklommen, heeft God bereid voor
wie Hem liefhebben."
Volheid tot verzadiging is heerlik. Maar in
de volheid der waereld ligt het gevaar van
overzadiging. En dan ia "'weerzin en walging
het einde. Niet alzoo bij de volheid des Heeren.
Het is veilige volheid. Het schaap wendt zich
niet met walging af; maar het legt zich met
innig welbehagen midden in den overvloed
neder.
Of, zoo Gij 't aanstonds geestelijk nemen
wilt, hoor dan Psalm 119 jubelen „Uw Liefde
dienst heeft mij nog nooit verdroten."
Er is geen gevaar voor te kort komen. De
weiden, waarin het zich na den maaltijd neder -
legt, zijn nog steeds welig en vol. En ten
einde toe zaJ de Goede Herder aan zijn schapen
kunnen vragen „Heeft U ook iets ontbroken
Welk een Goede Herder!
Welk een heerlijk Heil
Feringa.
Uit de geschiedenis der Kerk.
Embden.
De stad Embden heeft Wezel nog overtrof
fen in hare zorg voor de gevluchte Nederlan
ders. Niet alleen, dat zij „de ballingen borg
in nood, als eene moeder in haar schoot", maar
zij breidde hare zorg buiten de grenzen van
Oost-Friesland tot ver verwijderde gemeenten
uit, die zij met raad en daad heeft bijgestaan.
Zeer vroeg en voorspoedig is de Hervorming
in het vorstendom Oost-Friesland tot stand ge
komen. Het was allereerst de invloed van
Wessel Gansfoort, een der voorloopers der Her
vorming in ons vaderland, die hiertoe mede
werkte. Het Oostfriesche volk toch was door
taal en zeden en gedurig verkeer nauw met
Groningen en de Ommelanden verbonden. Voor
al de voorname Oostfriezen hadden veel van
den kundigen man geleerd. Jhr. Beninga te
Borsum en anderen leefden alleen naar den Bij
bel en verwierpen de pauselijke instellingen reeds
lang vóór dat Luther begon te schrijven. Maar
krachtig ging nu de Hervorming voort, toen
ook de Saxische Hervormer zijne stem deed
hooren, predikende hetzelfde, wat Gansfoort had
geleerd, maar in krachtiger en meer voor de
ongeletterden berekende taal. Graaf Edzardl,
wegens zyne dapperheid en deugd algemeen
bemind, gaf verlof, om Luthers schriften, die
hij zelf eerst m et groote ingenomenheid gele
zen en herlezen had, overal te verkoopen. Ook
de edelen des lands gingen in het onderzoek
van Luthers geschriften voor en bemerkten,
gelijk jonker Ulrich van Doornum het uitdrukte,
dat Martinus de H. Sch 2. ft tot eenen vasten
grond voor zich had. In d* e dagen werd een
priester uit het broederconvent van Zwolle,
leermeester van Edwards zotven. Zijn eigen
lijke naam was: Jurjen van $en Deure, deze
naam naar de gewoonte dier d^gen in het La
tijn overgezet zijnde, is hij m eer bekend als
Georgius Aportanus. Deze priester bestreed
van den predikstoel de dwalingen van Rome.
Na redetwist en ernstig gebed wierp de geleerde
monnik Henricus Rezius ten aanschouwen eener
groote schare zijn kap en daarmede al het
Roomsche van zich. De verbolgen monniken
van Jem gum en Oldersum vermochten in
openbare gesprekken niets tegen de waarheid,
maar moesten beschaamd voor de predikers
van het Evangelie het veld ruimen. Maar nu
was dan ook het nadenkend en ernstig ge
stemd Oostfriesche volk voor de nieuwe belij
denis gewonnen. Als met een too verslag ston
den overal ijverige en kundige predikers o p en
rondom hen verzamelden zich groote gemeen
ten, die begeerig waren naar het onver-
valschte Woord des Heeren. De roomsche
geestelijken, wien niemand leed deed, trokken
zich in hunne kloosters terug.
Deze zoo voorspoedig geborene hervorming
hield ook stand. Op Edzard I volgde Enno Jlf
en toen deze in 1540 vroegtijdig stierf, zijne
weduwe Anna van Oldenburg als regentes. Zij
mag met reeht de zoogvrouwe van de Oostfrie
sche Kerke heeten. Toen zij in 1575 uit di
leven scheidde, zag zij die Kerke in vollen
bloei onder het bestuur van haren zoonEdzar d
II, gehuwd met Catharina, dochter van koning
Gustaaf van Ziveden. Vele pogingen werden door
dtf vyanden in het werk gesteld, om het paus
dom alsnog te herstellen, doch te vergeefs.
Noch de inval der Gelderschen in 1533, noch
de dreigingen van keizer Karei Y in 1548 en
later, noch de nabijheid van Alva en zijn le
ger, toen hij in 1568 graaf Lodewyk van Nas-
sou bij Jemmingen had verslagen, mochten
baten. Doch ook de strijd welke in den
boezem der Kerk ontbrandde tusschen de ge
voelens van Luther en die van Zwingli omtrent
het Avondmaal, ware hier gelukkiglijk door
worsteld. Vorst Enno II gedroeg zich hier
bij met voorzichtigheid en gematigdheid.
Het was ook een zeer gelukkige keuze, toen
de regentes Anna den Poolschen Edelman, Jo
hannes d Lasco, die toen ambteloos nabij Emden
leefde, de superintendentie of het oppertoe
zicht over de Oostfriesche Kerken opdroeg.
Deze man van aanzienlijke afkomst had
voor de Belijdenis der waarheid alles opgeofferd.
Aan een zijner vrienden schreef a LascoIk
was eertijds een beroemd pharizeër, met veel ti
tels, en met vele rijke priesterlijke inkomsten van
mijne jeugd af aan begiftigd; nu echter héb ik
dat cdles door Gods genade laten varen en ook
mijn vaderland en vrienden onder wélke ik in
zag niet als christen te kunnen leven. En nu
ben ik arm onder de vreemden als een dienst
knecht van den armen, voor mij gekruisten Heere
Christus.