h
VRIJDAG 23 JULI IS97.
Ds. J. HULSEBOS. Ds. J. H. FE RIN(iA
en Ds. A. LITTOOIJ.
Uit de Heilige Schrift.
K ER K.
6e Jaargang.
No. 80.
EEKBLAD GEWIJD AAN DE j^ELANGEN DER pEREFORMEERDE j^ERKEN
IN jZEELAND, J^OORD-j">RABANT EN
IMBURG.
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze Koning; Hij zal ons
behouden.
Jesaja 33 22.
ONDER REDACTIE VAN
Doch Samuel zeideHeeft de HEERE
lust aan Brandofiferen en Slachtofferen, als
aan het gehoorzamen van de stem des Hee-
ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen.
1 Sam. 15 22.
Abonnmeent per 8 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos.
8 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent
Uitgever:
K. LE COIN T K E
MIDDELBURG.
Berichten, Advertentien enz., gelieve men
tydig, uiterlijk Vrijdagmorgen, by den
Uitgever in te zenden.
SCHAPEN DES GOEDEN HERDERS.
IL
..De Heere is mijn Herder,
mij zal niets ontbreken."
Psalm 2316.
„Wie zich aangordt, beroeme zich niet als
die, die zich losmaakt," zoo heeft eens een der
Koningen van het Joodsche volk wyselyk ge
sproken. En maar al te vaak blykt de wys-
heid van dat woord in den droeven afloop van
velerlei ontijdigen of ydelen roem.
Is dan ook niet dwaas te achten, wat in het
lied van den Goeden Herder voorop gezet
wordt
„Mij zal niets ontbreken". Wie kan dat
zeggen Wie weet al wat de nog omsluierde
toekomst verborgen houdt Wie weet. welke
moeilijkheden aanstaande zijn, welke krachten
in werking komen, welk weèrstandvermogen
vereischt worden kan?
„Mij zal niets ontbreken" „Gy, die niet
weet, wat morgen geschieden zalGij, die
dag aan dag aanschouwt en betuigt, dat er
niets bestendig is dan de onbestendigheid
Wat ij dele roem is deze
En hoeveel dwazer nog bij de beeldspraak
van onzen Psalm Immers, het is een schaap,
het wezen, waaraan zulk een roem wordt in
den mond gelegd. Ware het nog een gewel
dige neushoorn, een wilde bison, een reusach
tige oliphant. Maar een schaap!
Een schaap kan soms een herder stooten.
Maar zelfs in dat toppunt van krachtsontwik
keling is zyn machtsvertoon bijna belachelijk
zwak. Een schaap kan soms eenige snelheid
openbaren. Maar geen snelheid, die niet door
menigen vijand gemakkelyk wordt achterhaald.
Een leeuw kan geweldig bespringen. Een
tijger sluw besluipen. Een stier zich machtig te
weer stellen. Een slang doodend omhelzen of
giftig bijten. Een roofvogel zich pijlsnel op zyn
prooi werpen. Maar wat kan een schaap
En het is rijk aan vyanden. Dieren, die het
belagen op de aarde of van uit de wolken. En
menschendie belust zyn op stelen, slachten
en verderven.
En van sluwe list, het veel gebruikte wapen
der zwakken, is het verstoken. Wat rest het
schaap dan?
Zoo is vaak de Kerk in droeve machteloos
heid, zoo bedroevend zwak. In list en geweld
beide door de vijandige waereld zoo bedroe
vend overtroffen. Tot verweer en verovering
gelijkelijk te zwak.
En zoo rijk aan vijanden, die haar aan alle
zijden tegenstaan, met list en met verdrukking.
Hoe zal dan de Kerk kunnen roemen, of hoe
zal eenige waarlyk Christelijke - arbeid
kunnen juichen„Mij zal niets ontbreken
Of is het anders in de waereld uws harten
Spannen waereld en Satan niet samen met
uw eigen verstand en verdorven wil? Blijkt
niet telkens uw eigen kracht tot alle goed te
klein Is niet de strijd uws leveDS een veel
te ongelijke strijd om op overwinning te durven
hopen? En zoudt gij dan durven jubelen:
„Mij zal niets ontbreken?"
Durf het maar
Dat is rechte roem.
Geen ydele betuiging. Geen dwaze zelfver
heffing is hier door den Heiligen Geest op des
dichters lippen gebracht. Het schaap in de
gelijkenis zegt volstrekt niet te veel. Want
het zegt meer, dan wij bespraken. En in dat
meer ligt het recht voor het besprokene.
Indien het schaap zichzelf zich beroemt, doet
het dwaas. Maar, indien het roemt op zyn
herder, niet. Dan zoekt het sterkte en wijsheid
buiten eigen onvermogen. Dan zoekt het die,
waar zij werkelijk te vinden zijn. Dan kan het
dus onmogelyk bedrogen uitkomen.
Had niet David het bewijs geleverd, toen hij
zijn kudde verlost had van leeuw en van beer
En had ook niet zyn Koningsbewind, waaron
der Israël groot was eeworden, het bewijs ge
leverd
„Mij zal het noodige niet ontbrekenwant
Ut heb een goeden herderVoorwaar zulk roe
men is welgegrond
Roem zoo in uw Herder, o KerkO, gij allen,
die werkt in, van God gewilden, Christeiijken
arbeid! Zoo Hij uw Herder is, Die zich als
„de Goede Herder" geopenbaard heeft, wat
zoudt gij dan nog vreezen
Roem zoo in uw Herder, o Zending. Wat
zal u ontbreken, zoo Jezus zich uwer ontfermt
Roem vrij zoo in uw Herder, o ziele, die
Jezus' Heil waarlijk begeert. Hij zal in alles
voor u voorzien, zoo Gij 't alles slechts geeft
in Zijn hand. In u zelf juichen, ware schul
dige dwaasheid. In Hem juichen volkomen
gerechtvaardigd. Scheidt de twee helften der
betuiging nimmer! Maar ook spreekt ze
mits samengebonden vryelijk uit„De Heere
is myn Herdermij zal niets ontbreken."
Feringa.
Uit de geschiedenis der Kerk.
Wezel.
VI.
Ook voor een ordelijk en Schriftuurlijk ver
band der Kerken onderling, heeft Wezel ge
wichtige beginselen. De Ouderlingen met de
Dienaren vormen eenen kerkeraad. Het wordt
noodig geacht, dat de Kerken, alle twee of drie
maanden classicale bijeenkomsten houden. Niet
voor ondienstig werd gehouden, dat alle half
jaren de classen der geheele Provincie bijeen
kwamen (provinciale synode). Ook wordt reeds
gewezen op hetgeen wij nu generale synode
noemen als het heetdat eens 's jaars gehou
den wierde Provinciale synode van geheel Ne-
derlant.
In de classe moest gehandeld worden over
alle gewichtige voorvallende zaken, in de pro
vinciale synode over alles, wat den gemeenen
welstand der Kerken betrof.
De Kerkvergadering van Wezel nam ook
zeer de zake van de opleiding der predikanten
ter harte. Aldus wordt dit uitgedrukt: I. 2.
Daarom meinen wij, dat men vooral moet ar-
beiden, dat collegiën ter disciplines, worden aan
gesteld, waarinmn de drie hoofdtalen geleerd wor
den ende voornamelijk ook naerstelijk geoeffent de
8nijuere belvjdenisse van de Heilige icaarheijdt.
Duideiyk wordt hier geleerd, datde veelbesproken
opleiding iszaak der Kerken, hoewel de wyze,
waarop zij zich van de taak kwijten nog ver
schillend kan zijn. Men merke ook wel op,
dat de oudste gedenkstukken onzer gerefor
meerde Kerken niet alleen godzaligheid, maar
ook geleerdheid in de Dienaren en Herderen
vereischten, en dat wel, bestaande in kennis
der talen, discipline (wetenschappen) enz. De
school kan dus in den gewonen weg niet ge
mist worden. De Kerkgroepen, die zich oud-
gereformeerd heeten, en alle studie, als dienst
der letter, verwerpen, zyn op dit punt in allen
gevalle alles behalve oud gereformeerd.
Nopens de leer dient aangemerkt, dat deze
Kerkenordening, gelijk alle de volgende, zich
houdt aan de Belijdenis des geloofs van Guy de
Bres, die reeds door de Waalsche Kerken was
aangenomenmaar bovendien noemt zij ook
den Catechismus.
Voor het Kerkgezang werden de psalmen
van Dathenus aangeprezen.
Gewichtig zyn ook de voorschriften aangaande
het prediken. H. 22 en verv. „Voorders wat
aangaat de wijze van prediken ende prophitee-
ren, daarin kan men niet bijzonders yemant
voorschrijven, als alleeniyk, dat ieder na de
gaven van den H. Geest ontfangen, zal trach
ten, de H. Schrift op het duidelijkste uit te
leggen, ende op 't alderbequaemst na 't begrip
der Toehoorderen toe te passen dat men zal
vermijden alle hateiyke en stinkende affectatie
of hoogdraventheid, waarinne vele zeer dikwijls
vervallen, die haar selven behagen in vele onnutte
speculatiëndie buiten het wit, in den text
voorgestelt, afdwalendie met velerhande
spitsvinnige allegoriën spelen, die naarstiger
als 'tbetaemt opzoeken, ende aanprijzen. Hei-
densche getuigen, ja dikwijls fabuleuse, ende
heillooze getuigenissendie met voordacht
trachten duister te zyn in woorden ende spreu
ken ende ten besluit op diergelijke wijze, meer
tot ij dele vertooninge, als tot stichtinge, de
Predicatiën aanstellen
23. Maar men zal alles richten tot deze
twee voornaamste hoofdstukken des Evangeli-
ums, het geloove, namelyk, ende bekeeringen
ende daarinne zullen de Predikers als tot haar
eenig wit beoogen ende inscherpen de ware
afstervinge, ende levendmakinge des men-
schenzij zullen arbeiden in te dringen met
hare Predicatiën, zooveel doenlijk is, in alle de
bedekte voorhangselen ende schuilhoeken van
de zielen der Toehoorders, ende bestraffen alle
valsche opiniën, ende booze zadenende niet
alleen blyven staan op grove schelmstukken,
ende blijkelijke zonden, maar ook uitschudden
die verborgene geveinstheid des harten, en de
daaruit voor den dag brengen ende op het be-
quaamste uitroeijen het seminarium ende die
modderpoel van allerhande godtloosheid, ho
vaardigheid ende ondankbaarheid, 't welk zelfs
in de allerbeste nog zijn voedsel ende bewe
gingen heeft.
24. De Predikanten en zullen ook niet met