YR1JDAG 25 JUNI 1897.
No. 26.
^Veekblad gewijd aan de ^elangen der Gereformeerde JCerken
in ^eeland, j^oord-j^rabant en llmburg.
Ds. J. HULSEBOS, Ds. J. H. FERINGA
en Ds. A. LITTOOIJ.
Uit (le Heilige Schrift.
Hy geve U vredeDaar is immers geen
ryker schat? Al wat buiten U is, kan U im
mers niet gelukkig maken, wanneer er onvrede
ligt in Uw binnenste? En is het waariyk
vrede van binnen, dan geldt U immers on
danks alles dat heeriyke „Uw biydschap neemt
niemand van U?" Geen vrede geiykerwys de
waereld geeft in zelfmisleiding, verstomping,
of vertwyteling. Maar vrede. Werkeiyken
vrede, dien geve U God.
KERK.
6e Jaargang.
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze KoningHij zal ons
behouden. Jeeaja
ONDER REDACTIE VAN
Doch Samuel zeideHeeft de HEERE
lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als
aan het gehoorzamen van destem desHee-
ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen.
1 Sam. 15
Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke noa.
3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, Iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1-5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Uitgever:
K. LE CO INT RE
MIDDELBURG.
Berichten, Advertentien enz., gelieve men
tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, by den
Uitgever in te zenden.
DE OPDRACHT AAN DEN GOD DES VREDES.
„De Heere nu des vredes Zelf geve
u vrede te allen tijd, in allerlei
wijze. De Heere zij met u allen."
2 Thessalonicensen 3 10.
De Oostersche vraag „Is het vrede klinkt
liefeiyk. En het .Vrede zy u" is zoo teêr. Wat
beters kan men wenschen aan wie teerbemind
worden, dan dat Vrede hun hart en leven ver
vullen
'tls geen wonder, dat Paulus dan met dien
wensch komt tot de Thessalonicensen. Hij heeft
hen zoo innig lief. „Als een vader zyn kinde
ren", zoo heeft hy - volgens zyn eersten brief
hen geleerd en geleid. En zijn tweeden
brief schryt't hij opdat nöch dwalende y ver nbch
vijandige gezindheid op eenigerlei wyze han
vrede zou rooven. In rustigen arbeid besten
dig bezig, bewandele elk hunner met Yrede
zijn weg.
Daartoe draagt Paulus zyn op zyn hart ge
bonden, in zijn ziel ingebrand, volk, zijn teer
beminden Gode op en zegt„De Heere nu des
vredes Zelf geve u."
„De Heere nu des VredesGod de Vader be
werkt dien vrede want alzoo lief heeft God de
waereld gehad, dat Hy Zijn eeniggeboren Zoon
gegeven heeft tot haar verlossing. God de
Zoon is mensch geworden, heeft „de straf die
ons den vrede aanbrengt" gedragen in leven
en lyden, en heeft op Zich toepasseiyk gemaakt
de getuigenis „Hij is onze vrede". God de
Heilige Geest werkt vrede door het Heil van
den Christus toe te passen aan het hart en het
ten einde toe te bewaren en te bearbeiden.
Hoe liefelyk Wanneer Paulus hier schryft
geve u'\ dan schrijft hy dit door den Heiligen
Geest. Zoo wordt het evenals aan het
eind van Psalm 138 een bede, die met een
belofte gelyk staatHij zal het geven. Pleit er
maar vertrouwend op, Gij allen, wier begeeren
is „och Heere, och wierd myn ziel door U
gered".
„De Heere nu des Vredes ZelfDat is een
hard woord voor al wie een herdershart heeft.
Tegen dat „Zelf" komt onbewust elk zulk een
hart in verzet.
Ouders, onderwyzers, boezemvrienden, zen
delingen, predikers, zy allen zyn - en terecht
zoo zeer begeerig naar het Heil van wie
hun op het hart gebonden zijn. Paulus, de
man, die eens schreef: „Mijne kinderkens, die
ik wederom arbeide te baren" kende zelf dat
gevoel ook wel.
En wanneer dan onze ziel zoo dorst naar
het Heil onzer teerbeminden, dan valt het zoo
moeilijk, den arbeid voor dat Heil niet tot
eiken prijs in eigen hand te willen houden.
Voor zyn schapen sterven, daartoe is elke ware
herdersnatuur bereid. Maar te moeten erken
nen, dat men machteloos is, om het Heil dier
schapen te bewerken, dat valt zoo zwaar.
Elk offer willen wy voor hen brengen maar
laat ons dan toch ook hem ten zegen zijn
Nu, soms valt dat den zieleherders te beurt.
Dan zwelt hun net hart van zalige weelde.
Maar vaak ook ervaren zy met bittere smart
hun machteloosheid. Hun woord vindt geen
inganghun tranen zyn vruchtelooskwaad
zaad wordt heimeiyk tusschen hun goed zaai
sel gestrooid of moeten door het heengaan
van hun schapen of hun eigen heengaan of
door andere oorzaak hun arbeid aan anderen
overgeven. Dan worstelt hun hart er tegen
in. Maar zy kunnen den vrede slechts aan
prijzen, aanduiden, aanbieden en toe wenschen.
Dien geven kunnen zy niet. Welnu dan, oGy
om wie onze zielen in arbeid zijn, waarde
knechten des Heeren slechts wenschen kunnen,
daar geve U de Heere des vredes Zelf. Wy
dragen U op aan Hom. Geven U over in Zyn
armen. En zinken dan ineenkrimpend aan Zyn
voet, Hem smeeket 1, dat Hy U koestere aan
Zyn hart!
Vrede in allerlei wijzeYrede met God
door onzen Heere Jezus Christus. Vrede, zoo
ver mogelijk en geoorloofd is, met de menschen
rondom ons. Vrede met het eigen hart in
ons. En, waar ware vrede is in de consciëntie,
geeft Hij vrede met dood en eeuwigheid als
daarvan onafscheidelijk gevolg.
Vrede te allen tijdIn alle omstandighe
den 't zy voorspoed of tegenspoed, goed ge
rucht of kwaad gerucht, vervolging of rust;
zwakheid of kracht, eenzaamheid of geluk. Op
allerlei gebiedmaatschappelyk. kerkelijk, per
soonlijk, gemeenschappelyk, stoffelyk, geesteiyk.
Te allen tydedus ook levenslang, te allen
tijde, dus ook in de stervensure. Te allen
tijdedus ook na het einde van den tyddat
is: eeuwiglyk.
„De Heere zij met u allen.'. Wij menschen
zijn klein. By ons treedt nu het een, dan het
ander, op den voorgrond. Wie vele zielen wil
bearbeiden, bearbeidt ze niet allen gelijktydig
gelijkelyk. Maar ook de schynbaar eenoogen-
blik onbearbeide ziel is niet uit het oogwant
ze is niet uit het hart. De bede der Liefde
vat ze ten slotte allen samen in een vurige
uitstorting van de bede van het innigst ver
langen „De Heere nu des vredes zelf geve U
vrede, te allen tyd, in allerlei wijze. De Heere
zy met U allen".
Feringa.
Uit de geschiedenis der Kerk.
Wezel.
II.
Zoo vonden dan de vervolgden om des ge-
loofswille een liefelijk toevluchtsoord in Wezels
veste. Zy genoten daar veel goeds, zoo van
de Overheid, als van de burgerij. De biyken
daarvan lijn nog aanwezig in twee zware zil
veren bekers, die in 1578 door de Nederduitsche
en Waalsche gemeenten aan den magistraat
zyn overgegeven, als eene kleine memorie,
waaraan de nakomelingen zouden mogen zien
de aan hen bewezen weldaden. Ook is de re
devoering bewaard gebleven, die by deze gele
genheid, op den 24 Februari 1578, door eenen
der gedeputeerden in den vollen raad is ge
houden. In deze dankrede onzer voorouders
wordt geroemd op de „goudkuil und groitte vrund-
lichaithun door overheid en burgerij om stryd
bewezen „Uwe eigen huiser hebt gei uns geopentf
unde sonder cinige abgunst, vreihait verlent, om
hier tho mogenn handeln und uns broodt tho wi-
nen, neit mcin off'te merals uwe eigen hor-
g-re" Eindelyk heet net: uwe stait eist uns
ein reicht vaitterlant gewest, deiioille wevj dair
innen hebben magenn vredelich leben und sterben
und mit U unsen Goitt deinen in den geistund
warhait.
Van een en ander is wederom bizonder mel
ding gemaakt, toen drie eeuwen sedert het
convent van Wezel, de Kerkvergadering, waar
van wy in het vervolg nog gaan handelen,
waren verloopen. Men heeft die dagen in
Wezel niet ongemerkt laten voorbijgaan. Van
uit Nederland zijn er toen ook velen tot het
feestgetij in Wezel opgetogen, hoewel, naar
wij meenen, meestal niet van gereformeerden
huize. Men trachtte toen ook wederom een
biyvende band tusschen Wezel en Nederland
te leggen door jaarlijksche predikanten confe
renties van Duitsche en Nederlandsche predi
kanten. Doch deze conferenties zijn spoedig
dood gebloed. Het rechte beginsel was er ook
niet, daar hiervoor in Nederland de Groningers
en de ethisch-irenischen den toon aangaven.
En nu dan, Wezels Kerkvergadering. Eene
eigenlijke, het zy particuliere of generale Sy
node, is zij niet geweest. Er zyn geene afge
vaardigden van Kerken of classen als zoodanig
saamgekomen. De nood der tijden liet dit niet
toe. Wel werd er dringend naar zoodanige
vergadering uitgezien en had men, doch
vruchteloos, beproefdhaar te Antwerpen of
Embden te doen samenkomen.
De zaken der vervolgde en verdrukte Kerken
in de Nederlanden vereischten dringend eene
nadere regeling. En daarom vereenigden zich
te Wezel, als eene plaats, waar men rustigen
in vrede konde vergaderen, eenige predikanten
met andere invloedrijke leden der Kerken, al
len bannelingen om des geloofs wil, om in bet
vooruitzicht van eene wettige, algemeene sy
node alvast voorloopig de noodige regelingen
voor de Nederlandsche Kerken te maken. Het
convent van Wezel kwam den derden Novem
ber van het gedenkwaardige jaar 1568 samen.
Op deze vergadering, die hoogstens acht en
dertig leden telde, waren mannen van groo-
ten naam in Kerk en Staat aanwezig. Met
eenigen van hen willen wy in dit en ons vol
gend opstel onze lezers in kennis brengen.
Willem van Zuylen van Nyevelt, zoon van
den dichter der Souterliedikens (berijmde psal
men), drossaard van Cuylenburg, was een
edelman van deftige huize. Hy was voort
vluchtig om het gelool en verdiende den kost
met boekbinden te Emmerich.