YR1JDAG 14 MEI 1897.
Ds. J. HULSEBOS, B*. J. H. FERDÏGA
en Ds. A. LITTOOIJ.
Uit de Heilige Schrift.
Belijdenis en School.
6e Jaargang.
No. 20.
EEKBLAD GEWIJD AAN DE |BeLANGEN DER pEREFORMEERDE JCeRKEN
IN ^EELAND, J^OORD-jBRABANT EN j^IMBURG.
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze KoningHij zal ons
behouden.
Jesaja 33 22.
ONDER REDACTIE VAN
Doch Samuel zeideHeeft de HEERE
lust aan Bnvndofferen en Slachtofferen, als
aan het gehoprzamen van de stem des Hee-
ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen-
1 Sam. 15 22.
Abonnement per 8 maanden f 0.85. Afzonderlijke nos.
8 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Uitgever:
K. LE CO INT RE
MIDDELBURG.
Berichten, Advertentien enz., gelieve men
tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bi] den
Uitgever in te zenden.
OP UWE ZALIGHEID WACHT IK.
„Op Uwe zaligheid wacht ik,
Heere.
Genesis 4918.
Jacob ligt op zijn sterfbed.
Een lang leven zouden wij zijn leven achten.
Maar in vergelijking met de dagen zijner voor
ouders is het kort. Trouwens in elk geval is
het kort. Want hij is aan het einde. En bij
terugblik bezien, is geen tyd lang. „Weinig
en kwaad" heeft hij zijn levensjaren genoemd.
En 't is met zeer gemengde gewaarwordingen,
dat hij er op terug ziet.
Onbegrijpelijk Wat is er in dat korte leven
veel gebeurd. Wat heeft dat kleine leven
groote smarten gekend. Wat ligt in die spanne
tyds het zaad voor de geschiedenis van vele
tijdenneen, van vele eeuwenneen, van ge
heet de eeuwigheidr
In het moede hoefd van den eens zoo veer-
krachtigen Israël verdringt zich een waereld
van gedachten
Een terugblik op de gruwelen zijner zonen.
Een toekomstbeeld van hun oogst des gerichts.
Een ontsluierd zien van de geschiedenis der
stammen, die Israëls naam zullen voortplan
ten. En dan weêr een terugblik. Zoo wee
moedig Naar Rachels graf. Door de nooit ge
nezen wonde der zoo bittere scheiding, toen
Jacobs zonneschijn hem ontzonk.
Te midden van dat mijmerend terugblikken
en prophetisch voorwaarts zien, teekent Jacob
met zienerswaarheid in den zegen van Dan, den
stam des gerichts, het beeld van Simsons,
des Richters, stryd. En hoe meer zijn door
God verlicht oog met zienersblik dat reuzen
beeld der zelfverloochenende Liefde'doorgrondt,
hoe meer hij dan in Simson voorbij ziet.
Want in dat beeld vertoonen zich de gezegen
de trekken van Hem, Die er aan ten grond
slag ligt. Naar wiens beeld deze Simsons-
worsteling is. De trekken van den Christus
Gods.
Hem in den geest aanschouwende, rust
Jacobs starend oog. Straks zal hij Hem jui
chend voorspellen als Heerscher uit Juda's
stam. Maar ook hier gaat het Kruisigings-
pascha aan het Opstandingspascha vooraf. En,
bij voorsmaak, geniet reeds bij Dan's zegening,
Israël het Heil van den Lijdenden Knecht des
Heeren. Verleden en toekomst beide vallen
daarbij weg. Terugblik en voorzegging rusten.
En de oude ziener toeft een wijle bij den door
Dan's zegen, hem voor de oogen geschilderden
Heiland. Zoo stil. Zoo teeder. Zoo eerbiedig.
Zoo gelukkig: „Op Uwe zaligheid wacht ik,
Heere."
Is dat inbeelding of werkelijkheid?
Heeft het moede hoofd, dat in 's levens
bitteren stryd geleerd heeft maar al te gewillig
de peluw te zoeken, ten onrechte rust gezocht
en met een hersenschim zich gevleid?
Hoe kunt gij zoo vragen
Ligt niet het Opstandingsfeest pas achter ons?
Is niet nog de nagalm in onze ooren van
dat heerlijk: „De Heere is waarlijk opgestaan?"
Niet Festus, noch Judea, maar Pauius heeft
immers het pleit gewonnen
Zoo kan de Heilbegeerende zondaarsziele,
die in het kruis heur vrede zoekt, met blijd
schap voorwaarts mits Opwaarts!) zien. Een
leven van jaren „weinig en kwaad"? Mis
schien welmaar niet zonder hoop „Op Uwe
zaligheid wacht ik, Heere
Een sterfbed in 't vooruitzicht, en het graf
daarachter Wat nood Aan dat sterfbed
staat met geopende arigen de Heiland. En dat
graf heeft Hij gemaakt ..ot den doorgang naar
Zijn paleis„Op uwe zaligheid wacht ik,
Heere
En als dan het graf betreden is, dan gaat
de ziele ten Hemel in en geniet heerlijk Heil.
Maar wat in dat graf was achtergelaten, is
niet vergeten. Niet ontkleed maar overkleed
wil zij zijn. En dat zal haar geschieden, want
Hy heeft het beloofd. En blijmoedig jubelend
ruischt het cok zelfs nog in 's Hemels glorie
„Op uwe zaligheid wach. ik, Heere
Straks is de opstand Ag voltooid. Is ook het
lichaam hergeven. Maar de eeuwigheid kent
geen dooden stilstand. Steeds dieper, steeds
rijker het HeilNiet meer smachtend en vra
gend maar wel in Liefdeweelde roemend klinkt
het Gode ter eere„Op Uwe zaligheid wacht
ik, Heere. Geloofd zij God
Ferinöa.
Het is des christens dure roeping op elk
terrein van het leven den Heere te belijden,
voor de eere Zyns Naams te ijveren en voor
de rechten van onzen verhoogden Heiland zich
in de bres te stellen en daardoor te steunen
de Overheid en de mannen, die door en na
mens haar regeeren en met ons van het libe
ralisme, dat den godsdienst van het publieke
erf bant, geen heil verwachten. De roeping,
om dat te doen moeten wij ons bewuszyn.
Wij mogen het publieke levensterrein niet on
betwist aan het alle godsdienstig-leven-doodend
liberalisme overlaten. Het baart den gods-
dienstloozen staat, met het revolutionaire so
cialisme als jongste kind. Wel is waar, dat
het, na dit kind te heblren gebaard, loochent
èn ui» schaamte èn uit vrees er voor de vader
en de moeder er van te zyn. Daar komt by,
dat het volk wanneer het door het liberalisme
op maatschappelijk en staatkundig terrein
godsdienstloos en revolutionair is gemaakt,
gelijk voor de hand ligt, voor de kerk verloren
is.
Dientengevolge nu is het, dat wij, anti-re
volutionairen in onzen strijd tegen het libera
lisme, ook met de geestelijke en eeuwige be
langen van het volk, en mitsdien ook met de
belangen van de kerk van onzen Heere Jezus
Christus te doen hebben.
Wat ook de Middelburgsche courant bazelt,
en hoe zij dat ook verdonkeremanen wil,
het is desalniettemin waar, dat het voor ons
in den grond ging en gaat, om de eere Gods,
om het heil van ons Vorstenhuis en ons Va
derland, om de hoogste belangen van ons volk
en van de kerk, van de kerk die de Heere
in Zyne ontfermende liefde, door de prediking
van het Evangelie Zijns Zoons, in ons goede
Vaderland aanzijn beliefde te geven, en in
weerwil van eiken strijd ook bewaarde.
Wordt de kerke Gods onmogelijk gemaakt
en uitgeroeid, dan gaat ook de Heere God uit
onze landpalen vertrekken tenminste met Zyne
geestelijke en zaligmakende zegeningenja
dan worden wij een modern Heidendom. Is
ons volk dat geworden, dan is het van het
oude Heidendom slechts door beschaving en
ontwikkeling onderscheiden; ja dan heeft het
alleen nog de uitwendige en niet-zaligmakende
vruchten van den arbeid des Evangelies. In
zeker opzicht staat ons volk dan zelfs bij het
oude Heidendom ten achter. Immers het
liberalisme maakt, in overeenstemming met
de voorzegging van Jezus, het volk godsdienst
loos, dus, gelyk de menschen waren vóór den
zondvloed. Het liberalisme toch gaat niet
uit van het Evangelie der Heilige Schriftenf
maar van het humanisme, dat zich losmaakte
van het Evangelie Gods, en daarom eindigt
in puur materialisme, dat is, in een leven voor
deze aarde.
Het zonde en schuldbewustzijn en het zoeken
van het oude Heidendom iaat -het dan zijn,
gelijk het iseen blindelings zoeken naar
vergeving en geluk by en door eene hoogere
macht wordt noch in de eerste wereld noch in
de laatste, in de moderne wereld van het
nieuwe Heidendom aangetroffen. In dit op
zicht is het mitsdien minder dan het oude
Heidendom.
Met de kerk heeft het liberalisme (enkele
naloopers en achterblijvers van hetzelve uitge
zonderd) afgerekend maar op het staatskundig
gebied wefpt het zich met alle kracht en macht
teneinde van daaruit zyne heillooze wateren
te laten stroomen, en wel door het volksleven
in al zijne sfeeren en geledingen. Wijs beleid
en heilige verplichting is het dus niet slechts
aan de poort der kerk deze wateren te keeren,
maar, naar ons recht, ook op staatkundig ter
rein te doen wat wij kunnen en mogen, om
het wassen en vlieten van dien stroom te
keeren. Al zyn wij, gelyk Groen van Prin-
sterer, in de eerste plaats Evangelie, belyders,
dat wil toch niet zeggen, dat wij ons daarom
in de kerk opsluiten of ons bij het leven der
kerk slechts moeten en willen bepalen. De
Heere onze God doet ons niet alleen leden der
kerk, maar ook leden der maatschappij en
burgers van den staat, of wilt gy liever, van
Nederland zijn. Dat de beste christenen, de
beste burgers en de beste onderdanen van de
Overheid zijn, moeten wy waar maken, ook
in onzen tijd en in onzen strijd. Waar en
wanneer Hij ons roept, moeten wij present
en zoo actief mogelyk zijn. Met Godvoor
Vaderland en Vorstenhuis moet de leuze zijn,
waarmee wij op staatkundig gebied onze roeping
betrachten en den tegenstander bestrijden.
Trekken wij, zooals het behoort, om Gods wil
en onder opzien tot Hem op, dan zal er geen
onheilig vuur op het altaar en geen ongeoor
loofd wapen onder onze wapenen zijn.
Het onzen tegenstanders naar den zin ma
ken, zullen wy evenwel niet kunnenwant
eigenlijk willen zij, dat wij eene stille party
zullen zyn en hun het publieke erf zullen laten.
Dat wij met hen gelijke rechten en daaren-