6e Jaargang- T RIJD AG 6 MEI 1897. No. 19. Y/eekblad GEWIJD aan DE j3elangen DER pEREFORMEERDE J^ERKEN IN pEELAND, OORD-BRABANT EN J^I Ds. J. HULSEBOS, I)s. J. H. FERINGA en Ds. A. LITTOOIJ. Uit de Heilige Schrift. KERK. JMBURG. Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze KoningHij zal ons behouden. Jesaja 33 22. ONDER REDACTIE VAN Doch Samuel zeideHeeft de HEERE lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als aan het gehoorzamen van de stem des Hee- ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen* 1 ton 15 at. Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. 3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: K. LE CO INT RE MIDDELBURG. Berichten, Advertentien enz., gelieve men tydig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bi) den Uitgever in te zenden. DES KONINGS MAALTIJD. Het koninkrijk der hemelen is ge lijk een zeker Koning, die zijnen zoon eene bruiloft bereid haden zond zijne dienstknechten uit, om de ge- nooden ter bruiloft te roepen en zij wilden niet komen. Wederom zond hij andere dienstknechten uit, zeg- f;ende: Zegt den genoodenZiet, ik leb mijn middagmaal bereid, mijne ossen, en gemeste beesten zijn ge slacht komt tot de bruiloft. Maar zij zulks niet achtende, zijn heenge gaan, deze tot zijnen akker, gene tot zijne koopmanschap. Eb de anderen grepen zijne dienstknechten, deden hun smaadheid aau, en doodden ze. Als nu de koning dat hoorde, werd hij toornig, en zijne krijgsheiren zen dende, heeft die doodslagers vernield en hunne stad in brand gestoken. Toen zeide hij tot zijne dienstknech ten De bruiloft is wel bereid, doch de genooden waren het niet waardig. Daarom gaat op de uitgangen der wegen, en zoovelen, als gij er zult vinden, roept ze tot de bruiloft. En dezelfde dienstknechten, uitgaande op de wegen, vergaderden allen, die zij vonden, beide kwaden en goeden, en de bruiloft werd vervuld met aan zittende gasten. En als de koning ingegaan was, om de aanzittende gasten te overzien, zag hij aldaar eenen menscli, niet gealeed zijnde met een bruiloftskleed, en zeide tot hemt Vriend! hoe zijt gij hier in gekomen, geen bruiloftskleed aan hebbende? En hij verstomde. Toen zeide de koning tot zyne dienaars Bindt zyne handen en voeten, en werpt hem uit in de buitenste duis ternis daar zal zijn weening en knersing der tanden. Matthëcs 22213. De noodiging tot 's Konings maaltijd is een zeer gewichtige zaak. Een van die zaken, waarbij misverstand hoogst schadelijk moet wezen. Waarby het „baat het niet het schaadt ook niet" aan geen van beide zijden der quaes- tie kan worden toegepast Wanneer iemand zyn gelijken noodigt, heeft hij recht van hun vriendschap te verwachten dat zij komen. En dat zij betamelijk komen, gebiedt hun de achting, die zij hunnen gelijke verschuldigd zijn. Hun onbetamelijk komen zou voor hem beleedigend zijn. Hun wegblij ven waarlijk niet minder. Wanneer een Koning zijn onderdanen noo digt, geldt dit alles in dubbele mate. Zoo zij komen zonder den eerbied, dien hij recht heeft van hen te vorderen, kwetsen zij zijn majesteit door oneerbiedigheid. Zoo zij wegblijven, kwet sen zij zijn majesteit door ongehoorzaamheid. In beide gevallen even zaker schuldig, en rech tens onder zijn toorn. Des te erger wordt het, naarmate deze Ko ning meer Liefde bewezen heeft. Naarmate hij zijn noodiging meer als een liefdeblijk heeft bedoeld. Dan overtreedt oneerbiedigheid dubbel door zyn liefde gering te schatten. En weg te blijven, is dan by al het andere kwaad nog bovendien zijn liefde trappen op het hart. Hoe moet dan nu wel het oordeel wezen, waar het den Koning der Koningen geldt Waar het de verhouding geldt tusschen God en het schepsel Tusschen den Christus en de leden zijner Kerk? En dat vooral, nu de maaltijd, waartoe God Zijn onderdanen noodigt, liet Liefdemaal is van Zijn ongeëvenaarde Liefde in de overgave van Zijn Zoon? Waar het de Christus is,Die zich tot spijze aanbiedt om de kinderen des doods te voeden ten eeuwigen leven? De gelijkenis spreekt zoo duidelijk. Zoo on dubbelzinnig. Daar is sprake van twee doodvonnissen. Het eene geldt den man zonder hét door den Koning voorgeschreven en verstrekte feestge waad. Hy zit aan dien disch onbetamelijk. En dat kost hem zijn vonnis. Hij zit er niet „als een onwaardige"Dat zou hem het vonnis bespaard hebben. Maar hij zit er „onwaardig- lijkdat wil zeggen Op onwaardige wijze. Onbetamelijk, dewijl hij niet heeft leeren zoe ken de vergeving der zonden in Christus borg- gerechtigheid. Aan dit vonnis kan men niet ontkomen door zich aan het feestmaal te onttrekken. Nadrukkelijk wijst de gelijkenis aan, dat zij, die er zich aan onttrekken, eveneens komen onder een oordeel des doods. Zij zijn even on twijfelbaar kinderen des doods als de man zon der bruiloftskleed. En hun eigenwijs misken nen en tegenstaan Yan de noodigende dienaren redt hen niet, maar verhaast veeleer hun oordeel. Is het niet zoo ook met des Konings maal tijd op aarde? Met het Heilig Avondmaal? Wie on waardiglijk eet en drinkt, eet en drinkt zichzelven een oordeel. Wie zich dan maar liever van het Sacrament onthoudt, valt onder hetzelfde oordeel als wie oudtijds het Pascha verzuimde. In zijn loopen, staan, zit ten of liggen, loopt, staat, zit of ligt hij zich zelven een oordeel. Maar hoe dan? Welzóóals de bruiloftsgasten, die niet uit geworpen zijn Ze waren niets beter dan de anderen. Zeer gemengd gezelschap .beide kwaden en goeden". Van de straat opgeraapt. Eer minder dan anderen. Maar ze zagen in, dat ze zóó als ze waren niet konden aanzitten. En ze misten den god- deloozen moed, om zich te onttrekken in onge hoorzaamheid. Ze lieten zich dus bekleeden met de kleederen des Heils, die de Koning om niet hun aanbood. En de uitkomst toonde, hoe wys deze volgzaamheid was. Het zy in Uwe Kerk de Avondmaalsdisch wordt aangericht, hetzy de Bediening des Woords u roept tot 's Konings maaltijd in meer algemeenen zin, vergeet lezer en lezeres, deze gelijkenis niet. De leering is zoo veelzeggend en toch zoo eenvoudig Niet verkeerd komen Bvenmin wegblijven! Derhalve toevluchtnemen tot Jeras, en alioo komen. Fbrimga. Van de regeering der Kerke. VI. Wy zjjn nu genaderd tot artikel XXXII der Beiydenisse des geloofs, handelende van twee zaken, van de orde en de tucht of discipline. Laat alle dingen eerlijk en met orde geschie den (1 Cor. 14 40.), dit is het woord, dat de gereformeerde Kerken niet als eene valsche, maar als eene ware leuze in hun kerkelyk leven wenschen te belyden. Zij wenschen orde, maar niet zoodanige orde, die Christus uit zyne Kerk verbant en het geestelijk leven doodt, eene orde, die aan allerlei dwaalleer eene veilige plaats in het kerkelyk leven be zorgt en dus de Belydenis ter zijde stelt. Neen, zij wenschen orde in het kerkelyk leven, zoo dat allerlei handelingen in het samen leven en samen werken der Kerken (classen, Sy noden), in het saamvergaderen der ambts dragers (kerkeraden), en in het dienen en ver zorgen der gemeente niet naar willekeur, maar op de beste en meest vruchtbare wyze ge schiede volgens regelen, aan Gods Woord ont leend, zoo maakt een kerkeraad zyne regelin gen, eene generale synode hare kerkenorde. Maar het zyn altyd slechts maatregelen van orde en dragen dus een zeer ondergeschikt karakter. En indien in eene gereformeerde Kerk het geval zich mocht voordoen, dat eenige regeling of bepaling in eene kerkenorde in conflict kwam met de Belijdenis, zoo zou naar de eerste regelen van Gereformeerd kerk recht zulk eene bepaling of regeling volstrekt nietig zyn. De afkeer van ons gereformeerd volk van „De Reglementenzit dan ook hierin, dat het niet van orde houdt en geene goede orde in Gods huis en in alle kerkelijke zaken zoude willen hebben, maar dat genoemde en welbe kende Reglementen, met het Algemeen Regle ment aan het hoofd, veel verder gaan eu zich stellen in plaats van den Koning der Kerk en Zijn Woord om zoo de kerken en de getrou wen in den lande te tiranniseeren. Maar daarom staan de Kerken nog geen independen- tisme en geen wanorde voor. En wie dat zo* verwachten en dat zou zoeken in de Gereform. Kerken, zou zich zeer bedrogen zien. Hooren wij nu onze Belydenis: „Hierentusschen ge- looven wy, hoewel het nuttelijk en goed is, dat die Regeerders der Kerk zyn onder zich zekere ordinantie instellen en bevestigen tot onder houding van het lichaam der Kerk" Doch, wat volgt nu? dat zij nogtans zich wel moeten wachten, af te wijken van hetgeen ons Christus, onze eenige Meester, geordineerd heeft. En daarom verwerpen, wij alle menechelijke vonden en alle wetten, die men zoude willen in voeren, om God te dienen en door de zelve de comcientiën te binden en te dwingen, in wat manier het zoude mogen zijn." Natuurlijk spraken onze vaderen in hunne dagen zoo tegenover de pauselyke wetten en decretalen, maar in deze woorden liggen ook de collegia- listiache besturen en reglementen der synodale hiërarchie veroordeeld.

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1897 | | pagina 1