KERK. 6e Jaargang. VRIJDAG 30 APRIL 1897. No. 18. ^Zeeland, Ds. J. HULSEBOS. Ds. J. II. FE RIN GA Ds. A. LITT00LI. en Uit de Heilige Schrift. IN ^iVEEKELAD GEWIJD AAN DE ^ELANGEN DER pEREFORMEERDE JCeRKEN J^OORD-^RAEANT EN j^IMBURG. ONDER REDACTIE VAN Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning; Hij zal ons behouden. Jesaja 33 22 Doch Samuel zeideHeeft de HEERE lust aan Brandofferen en Slachtofferen, aio aan het gehoorzamen van destem desHee- ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen* 1 Sam. 15 22. Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. 8 cent. Advertentiën van 1 5 regels 80 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever; K. LE CO INT RE MIDDELBURG. Berichten, Advertentien enz., gelieve men tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den Uitgever in te zenden. UITVLIEGEN. „Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijne jongen zweeft, zijne vleugelen uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijne vlerken, zoo leidde hem de Heere." Deutbronomium 32 11 en 12. Evenals de andere Bijbelboeken is Deutero- nomium door den Heiligen Geest aan een mensch ingegeven. En God koos en bereidde daartoe een mensch met een groot hart. Met een warm gemoed en een groote smart. En de Heere deed hem zijn afscheidswoord spreken door ingeving des Heiligen Geestes. Arme Mozes Hij had dat volk gered in 's Heeren mogend heid en op 's Heeren last. Hij had het vrijgemaakt. Hij had het gedragen. En (wat bijna nog meer hecht) hij had zooveel Yan hen moeten verdra gen. Hij kende het niet anders dan hulpbehoe vend. Hij had het steeds op hem zien leunen of, zoo het dien steun niet wilde, zien vallen. Hoe kan Mozes nu afscheid nemen Hoe kan hij ze loslaten'? Wanneer hij niet meer met hen is, op wat wegen zullen ze dan geraken? Wanneer hij hen niet langer hen koesteren en verzorgen kan, hoe zal hun lot dan zijn? Zij zijn nog zoo zwak! Zijn afscheidsboek (want geheel Deuterono- mium is dat) is dan ook zoo weemoedig-teer. Zyn afscheidswoorden (want hy kan geen af scheid nemen, en heeft dus telkens nog weêr een slotwoord) zijn zoo vasthechtend, 't Is zoo een telkens nog eens 'en nog eens omzien tot dat geen omzien meer baat. Ouders en opvoeders kennen en deelen uw smart, Mozes Wanneer de kinderen groot zyn en „de waereld in" moeten. Wanneer zij uit vliegen uit het veilig te huis. Hervormers en Zendelingen kennen dat leed. Wanneer Kerken tot zelfstandige openbaring zijn gekomen, en niet meer behoeven aan de hand geleid te worden. Wanneer vei strooide Heidenchristenen hun intreden in het geordend Kerkelijk leven hebben gedaan. En daar is nog een ander moment in het Kerkelyk leven, wanneer dat „uitvliegen" zoo vreemd en pijnlijk gevoeld wordt. Wanneer gelijk op vele plaatsen in deze weken is ge schied, of nog geschiedt de Bedienaren des Woords hun leerlingen, hun „kinderen" ter Geloofsbelijdenis zien gaan en ten eersten Avondmale. Zoo lang gekweekt en gekoesterd, toen zij nog membra incompleta, nog onvol wassen leden der Kerke golden. Maar dan tot zelfstandigheid komend. Op den weg der oude, teedere, leiding in den ouden zin nimmer meer. Hun toekomst is zoo zorgelijk. Het leven kau zoo ruw voor ze zijn. Ze zijn zoo toer, Zoo liefelijk zwak. Maar dus ook hulpbehoe vend. En de waereld heeft de deernis niet van het herdershart. De waereld zal zoo boos zijn voor de lammeren der kudde. Ze zoo afleiden en doen vergeten. Of zoo vreeseljjk den nodigen wolvenmuil hun zetten in vacht en vleesch. Konden wij ze maar blijven hoeden. Blyven ons leven voor hen stellen Wat is on* leven ons, zoo zij maar worden gespaard Heere, Uw Mozes, en alle kleineren, die even als h(j herdersharten van U ontvangen hebben, willen zoo gaarne de jonge vogelen blijven dragen en koesteren. Wij weten wel, dat zij moeten zelfstandig worden. Dat zij uit het nest moeten uitvlie gen. Maar wij zijn zoo bezorgd, want wij heb ben ze steeds verzorgd. Wij kunnen ze niet loslaten Wat wordt er dan van hen Hoor, daar daalt troost van omhoog. Mozes ziet weêr op tot zijn God. En Diens Gods Woord geeft hier heerlijkheid. Rijken troost voor wie zorgelijk en liefhebbend niet kunnen en niet willen loslaten en overgeven. Ryke belofte voor wie moeten uitvliegen. Wanneer des arends jongen uitvliegen en de oude arend hen daarbij beschermt, is hij met hen een voorverordineerd beeld van des Hee ren doen met wie Rij opvoedt. De arend wekt zijn jongen op tot uitvliegen en draagt ze niet. maar laat ze alleen vliegen. Maar hy verliest ze niet uit het oog. Hij gaat overal met ze. Hij zweeft boven ze om ze aanstonds te kunnen bereiken. En niet zoodra verzwakt hun wiekslag en dreigen zij neder te storten, of in pijlsnelle vaart schiet hij on der hen, neemt de vallenden op, en draagt ze veilig, rustig en triumpheerend, op z(jn uit gebreide vlerken. Zoo leidt de Heere allen die op Hem leunen en rusten willen. Is dat geen heerlijk beeld? Geen troostrijke geruststelling? Geen bemoedigende belofte? Ouders en Onderwijzers, Zendelingen en Lee raren, geeft Hem zoo de zorg in handen van wie H(j u toebetrouwd had. En zoekt met hem bij die arendsvleugelen voor hen rust en het Heil „Hoe groot is Uw goedgunstigheid l Hoe zijn Uw vleugelen uitgebreid Hier wordt de rust geschonken Draag zoo, Heere, onze zelfstandigwordende „kinderen". Dat zij zóó door u gedragen, „op varen met vleugelen als der arenden!" Firinga. Eméritus wil eigenlijk zeggeneen strijder, die zyn diensttijd heeft volbracht, ook een, die wegens ouderdom of eenig gebrek niet meer dienen kan. Wat dit woord ten opzichte van de Dienaren des Woords in de Gereformeerde Kerken beteekent blijkt uit artikel XIIID. K. O. Zoo het geschiedt, dat eenige Dienaars door ouderdom, ziekte of anderszins onbekwaam wor- deti tot uitoefening huns Dienstes, zoo zullen zij nogtans desniettemin de eere en den naam eens Dienaars behouden, en van de Kerk, die zij ge diend hébben, eerlijk in hunne nooddruft [gelijk ook de weduwen en weezen der Dienaren in 't gemeen) verzorgd worden. Bij emeritaat blijft de band tusschen leeraar en gemeente. Hij is dan niet meer haar dienst doende, maar blijft toch haar rustende leeraar. 't Meest natuurlijk zou dit uitkomen, indien de emeritus tot zynen dood toe in het midden der Gemeente, die hij heeft gediend, bleef wo nen. Hij houdt ook zitting op Kerkeraad en Classe. Nu eens afgezien van het finantieele (dat toch immers in kerkelijke zaken niet het eerste is), dan is het tot verrijking van het geestelijk welzijn van de gemeente, indien naast den jeugdiger-krachtvollen dienstdoenden leeraar ook nog de emeritus, de man van gees telijke ervaring, die vroeger de gemeente be arbeidde, in haar midden is en ook nog een enkel maal optreedt of kranken bezoekt en in den kerkeraad zijn gewaardeerd advies blijft geven. En hoogst onverstandig, om niet te zeggen, ondankbaar zou het zyn aangaande den trouwen herder, die emeritus wordt, te denken, veel min te zeggen„Nu zijn wij van onzen ouden dominé af." Alsof het ware Nu trekt hy heen, nu wordt hij ons een vreemdeling. Zoo iets moge in het stroeve, conventioneele leven van een genootschap, waar de Dienaren meer staatsambtenaren zijn, gewoonte wezen, in Gereformeerde Kerken mag dat aldus niet zijn. Op de Kerken rust de vereerende en geze gende roeping om eerlijk in den nooddruft der emeriti-dienaars enz. te voorzien. Geene Kerk mag zich die taak laten ontnemen, veel minder haar van zich werpen. Wat wél mag is dit, dat de andere Kerken de zusterkerk, die hierin hulpbehoevend is, geldelijk steunen opdat zij in staat worde gesteld haar plicht tegenover haren emeritus, weduwen of weezen van Dienaren te betrachten en na te komen. Ter betere regeling dezer aangelegenheid nu hebben de Kerken, ter Synode Generaal van Middelburg in 1896 eenige punten vastgesteld, die wij hier in hoofdzaak laten volgen. lo. Het beginsel, uitgesproken in art. 13 K. O. wordt gehandhaafd. 2o. De plaatselijke Kerk, die hierin niet kan voorzien, wordt hierdoor hulpbehoevend. Zy ontvangt steun van de Classis, van de provin cie en zoo noodig van de gezamelyke Kerken. 3o. De gezamenlijke Kerken hebben voor dat doel eene kas. 4o. Aan de provinciale Synode zal jaarlijks worden medegedeeld, wat in verhouding van de draagkracht der provincie aan de alge- meene kas zal moeten worden bijgedragen. 5o. Na aftrek van hetgeen de Kerk zelve bijdraagt, vermeerderd met den steun van classe en provincie, wordt door de algemeene kas zooveel uitgekeerd, dat de emeritus ont vangt f600, 'sjaars, eene weduwe f500, bene vens f50 voor ieder kind beneden 20 jaar oud, aan eenen wees of aan den oudste f 200, aan de tweede f100 en voor de overigen f50 voor ieder. Voor de bestaande gevallen treedt deze rege ling in werking 1 Januari 1898, voor de nieuwe gevallen aanstonds. En opdat' ook in dezen alles eerlyk en met orde toega, zoo werd reeds op de algemeene Synode te Dordrecht, anno 1893 besloten De Emeritus-verklaring geschiedtindien noo dig, op aanvrage van de belanghebbenden [hetzij Predikant of Kerkeraad) door de Classis, ge steund door de Deputaten ad examina der Pro vinciale Synode. Mij dunkt, wie er wel overdenkt, moet deze

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1897 | | pagina 1