VRIJDAG 23 APRIL 1897. Ds. J. HULSEBOS, Ds. J. H. FE RIN GA en Ds. A. LITTOOIJ. Uit de Heilige Schrift. KERK. 6e Jaargang. No. 17. yjEEKBLAD GEWIJD AAN DE j^ELANGEN DER GEREFORMEERDE |(ERKEN IN ^EELAND, OORD-BRABANT EN J^IMBURG. Want de HEERE is onze Rechter, de 11EERE is onze Wetgever, de HEERE is onze KoningHij zal ons behouden. Jesaja 33 22. ONDER REDACTIE VAN Doch Samuel zeideHeeft de HEERE lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als aan het gehoorzamen van de stem des Hee- ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen. 1 Sam. 15 22. Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. 3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: K. LE CO INT RE MIDDELBURG. Berichten, Advertentien enz., gelieve men tydig, uiterlijk Vrijdagmorgen, by den Uitgever in te zenden. DRIEËRLEI OPSTANDINGSGEDACHTENIS. „Als zy dan gezamelijk alhier ge komen waren, zoo heb ik, geen uit stel nemende, des daags daaraan op den rechterstoel gezeten, en beval, dat de man zoude voorgebracht worden. Over welken de beschul digers, hier staande, geene zaak heb ben voortgebracht, waarvan ik ver moedde; maar hadden tegen hem eenige vragen van hunnen Godsdienst, en van zekeren Jezus die gestorven was, welken Paulus zeide te leven." Handelingen 25 lf19- Ons leven is kort. Kort, „als de dag van gisteren, als hy voorbygegaan is." En hoe be trekkelijk klein of groot het moge wezen, het wordt doordrongen van den dood, verdrongen door den dood, verslonden in den dood. De dood overheerscht het leven der leven den reeds in hun leven, en zet zijn donker vraagteeken in den zin huns levens, wanneer het hem goeddunkt den loop diens levens te stuiten. En de kinderen des doods zijn daaraan ge woon geworden. Zóó gewoon, dat zy zelfs in verzet komen, wanneer hun een andere oplos sing van des levens strijdvragen wordt voor gelegd. Dat zy in gewyzigden vorm tot hun Simsons antwoorden: „Wist Gij niet, dat de Philistynen over ons heerschen Yoor den rechterstoel van Festus is een ze kere Paulus gebracht. Oogenschynlijk een man in wien geen kwaad schuilt Maar geheel Juda trekt in woeste verbittering tegen hem te velde. Geheel Jeruzalem eischt met doldriftig getier zyn dood. Wat mag dan wel zyn misdaad we zen? Zijn misdaad is de prediking van het opstan- dings-Evangelie. Die vergeeft Juda hem nimmer. Daar kan Juda niet in berusten Daar kan Je ruzalem geen vrede mede hebben. Vooral niet, nu daaraan de Heidenzending zich paart. Wat is voor Jeruzalem vreeselijker dan de leer, dat Jezus is opgestaan? Die Jezus, Dien zij verworpen hebben en gekruisigd? Indien dat waar is, dan ligt op Jeruzalem een vreeselyke bloedschuld. Indien dat waar is, dan heeft Juda zijn God verworpen. Indien dat waar is, dan hebben zij hun Messias miskend. Indien dat waar is, dan hebben zij zei ven hun dood vonnis geveld, toen zij riepen: „Zijn bloed ko- me over ons en over onze kinderen Erger nogIndien dat waar is, dan is ge heel hun levensbeschouwing onjuist. Indien dat waar is, dan heeft God voor Dezen Jezus party getrokken. Indien dat waar is, dan valt al hun uitnemendheid weg: Dan neemt God de Heidenen aan en verwerpt Juda. Want dan is de rechtvaardigheid niet uit de werken der Wet; maar uit Genade door het Geloof in den schuldovernemenden Borg. Indien dat waar is maar het kan het mag, het zal, niet waar zijn. Weg met dezen Paulus, dezen Opstandingsprediker, het is niet behoorlyk, dat hy leve! Dood hem, o Festus! „Dom volk toch, die Jodenzegt Festus. „Wonderlyke dwazen. Wat komen zulke nietig heden er toch op aan Is dat nu een reden, om elkander dood te slaan .Zekere Jezus die gestorven is, welken Paulus zegt te leven," dat is alles. Alsof niet elk verstandig mensch wist, dat een opgehangen en begraven man dood is! Wat staan wy Romeinen, toch hoog boven zoo danige geloofsverdeeldheid met onze Grieksche beschaving en wijsbegeerte. Wat kunnen wij met kalme bespotting van onze hoogte op die dweepers neerzien! Een verlosser hebben wij niet noodig. En dat een lyk dood is, weten wij Die domme Godsdiensttwisten Paulus weet het wel „Den Joden wel een ergernis en den Grieken een dwaasheid." Zoo heeft hijzelf zijn Opstan- dingsevangelie betiteld. Maar het schokt hem niet. Want hy kent er de waarheid, de werkelijk heid, de werking, en de sterkte van. Straks zal het blijken (ja in hemzelf en an deren is het reeds gebleken) „een kracht Gods." En de uitkomst? De hoogwyze Festus is door den dood ver zwolgen en heeft geen spoor nagelaten. Ja hij zou volkomen door allen vergeten zyn; indien niet iemand uit den kring van dien geminach- ten Paulus zijn wijsheid aan het nageslacht als een reusachtige dwaasheid hadde overgeleverd. Zóóveel voor de hooghartige eigenwijsheid van het ongeloof! Het bloeddorstig Jeruzalem is in zyn eigen bloed ondergegaan. Het bloed van den Ge kruisigden en Opgestanen Jezus is gekomen over hen en over hun kinderen. Als balling zwerft Juda rond, bestendig teleurgesteld in zijn zoeken van gerechtigheid uit de werken der Wet. Zóóveel voor de prikkelende zelfverheffing der eigengerechtigheid Geheel de gedaante der waereld is veranderd. Wat tegen Christus stond, viel. Wat voor Je zus valt staat. Wie over Jezus heerschte, ver ging. Wie voor Jezus buigt, heerscht. Reeds in den tyd bewyst alles de kracht van Dien Jezus, Welken Paulus zeide te leven." En in de eeu wigheid zal het nog heerlyker worden. Juda, Festus, Paulus, lezer in wie van deze is Uw beeld na het laatste Paaschfeest? Geërgerde eigengerechtigheid? Spottende on- geloovigheid Heimelijk zoeken naar rechtvaar diging uit Uzelf. By verstandelyk niet-tegen- spreken de zaak der Opstanding behandelen als iets, dat u niet aangaat? Of is de Opstanding des Gekruisten en de prediking daarvan U „een kracht Gods tot za ligheid Feringa. In ons voorgaand artikel handelden wy naar luid der Belydenis, over de zonderlinge achtinge waarin een ieder, de Dienaren des Woords en de Ouderlingen der Kerk behoort te houden. Rest nu nog de korte bespreking van artikel XXXII. Van de orde en de discipline der Kerk. Doch wij kunnen maar moeilijk van de zon derlinge achtinge afscheid nemen. Wy hebben nog iets op het hart, dat hierby behoort, en dat wy, liefst in den vorm van eene aantee- kening op ons vorig artikel, zy het dan ook eene ietwat groote aanteekening of noot hier laten volgen. Tot de achting aan de Dienaren (tot hen zullen wij ons nu bepalen) te bewijzen, behoort ook de nauwgezette zorge, dat zij voor zich en hun gezin een behoorlijk onderhoud hebben, overeenkomstig den stand, waarin hun voor treffelijk ambt nen plaatst. De Schrift getuigt dit aan tal van plaatsen. En wat in de Be lijdenis onder de bizondere achting mede is be grepen, wordt, in de Kerkenordening, artikel XI aldus gestipuleerd. Aan de andere zijde zal de Kerkeraad, als representeerende de Getneente ook gehouden zijn hare Dienaren van behoorlijk onderhoud te verzorgen. Het is duidelyk, dat de Kerk deze haar ver plichtingen niet op den Staat mag schuiven, en eene Kerk, met door den Staat of de Over heid bezoldigde leeraren, ia ook deswegen in een gansch scheevc positie ofyngezonden toestand. Wy zien dan nu ook in onze dagen ge schieden, dat ook op dit punt de Gereformeef de belydenis en Kerkenorde tot haar recht gaan komen, hetgeen vroeger niet of althans gansch gebrekkig plaats vond. De Gereformeerde Kerken beleven art. XI D. K. O., althans in beginsel. Wij overdryven toch niet, wanneer wij zeggen dat in zeer vele traktementen de zonderlinge achtxnge (uitgelegd naar art. XI D. K. O.) nog niet gansch vol komen is belichaamd. Vele traktementen zyn naar biliyken maatstaf nog onvoldoende. En wanneer de leeraar gehuwd is en een min of meer talrijk gezin heeft, en h§ of zijne vrouw niet bemiddeld zyn, of dat ei nog van elders hulpbronnen zijn, dan is het vaak in den waren zin des Woords, tobben, om rond te komen. Nu weten wy ook, dat er Kerken zyn, die al het mogeiyke doen en het niet verder kun nen brengen. Dan heeft de Dienaar dat met de Gemeente te dragen, en kan er ook in het samen bekrompen rondkomen nog een zegen liggen. Maar er zijn ook Kerken, waar het wel anders kon, indien er beter denkbeeld van de verplichting en van de behoeften was, meer liefde en gehoorzaamheid, meerdere losheid van het aardsche goed. Gewichtig en nietge- makkeiyk is de taak, die naar art. XID. K. O. (wij leven immers onder de nimmer wettig af geschafte Kerkenordening, laatstelijk herzien te Dordrecht anno 1618/19op de Kerkeraden rust. En ieder lidmaat moet vermaand worden, om hetgeen de Heere wil, dat hy zal afzonderen,

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1897 | | pagina 1