YR1JDAG16 APRIL 1897. J^OORD-jP DP. J. HÜLSEBOS, DP. J. H. FERLNGA en Ds. A. IITTOOIJ. IJit (le Heilige Schrift. KERK. Belijdenis en School. „Kerspel of Wijk V9 6e Jaargang. No. 16. ^~V EEK BLAD GEWIJD AAN DE |3eLANGEN DER pEREFORMEERDE JIeRKEN in ^Zeeland OORD-PRABANT EN LlMBURG. J Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onz^ Wetgever, de HEERE is onze Koning; Hij zal ons behouden. Jesaja 33 22. ONDER REDACTIE VAN Doch Samuel zeideHeeft de HEERE lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als aan bet gehoorzamen van de stem des Hee- ren Zie, gehoorzamen is beter dan slacht offer, opmerken dan het vette der rammen. Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlijke nos. 3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 80 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uitgever: K. LE CO INT RE MIDDELBURG. Berichten, Advertentien enz., gelieve men tijdig, uiterlijk Vrijdagmorgen, bij den Uitgever in te zenden. „ALS DE DAG VAN GISTEREN." „Want duizend jaren zijn in uwe oogen als de dag van gisteren, als hij voorbijgegaan is, en als eene nacht waak." Psalm 90 4. De taal der Heilige Schrift is zoo schoon. Haar beelden zijn zoo welsprekend. Haar woordenkeus is zoo zorgvuldig en veel- beteekenend. Zie het ook weêr aan de uitdrukking, waar op wij ditmaal acht geven. Het doel is, de vergankelijkheid van ons aard- sche leven in scherpe tegenstelling te plaat sen met de onveranderlijkheid des eeuwigen Gods. En nu zou het reeds veel geweest zijn, indien daartoe gevoegd ware: „Duizend jaren zijn in Uwe oogen slechts als één dag." Zoo doet dan ook (maar ten onrechte) de berijming: „Want in Uw oog zijn duizend jaren, Heer! Een enk'le dag, een nachtwaak, en niets meer." Maar zoo doet Gods Woord niet. „Een enk'le dag is niet kort. Zoomin als dui zend jaren lang is. Lang en kort kan niet op zulk een wijze worden gemeten door almanak of uurwerk. Lang en kort is betrekkelijk. Is voor ieder iets anders. Voor geen vier men- schen hetzelffde. Vijf minuten is lang, voor wie wacht om den uitslag van een examen te vernemen. Een half uur is als een oogenblik, voor wie het in geluk doorbrengt. Het is dus onmogelijk te bepalen of een dag lang is of kort. Maar, weet Gij, wat wél voor ieder gelijk is? Wat wèl allen eenparig kort vinden De tijd, die voorbij is. Het mocht langvallend lijden zijn, of kort- schijnend verblijden, 't maakt in de herden king geen verschil. Het verstand beredeneert nog wel, dat het indertijd lang of kort gevon den is: maar in het heden, bij terugblik, schijnt het alleen maar kort. Minuut, uur, dag, jaar, 'tis „als eene nachtwaak," die men slapend doorbracht en niet tellende. Die buiten ons weten omvloog. De „dag van gisteren" duurde gisteren mis schien duizend jaren voor Umaar hoe kort is hij, „als hij voorbijgegaanis? En zóó nu is voor God de tijd. En zoo nu is de tijd onzes aardschen levens, hoe lang 't misschien soms valle: „Als de dag van gis teren." Troost u, Kerk! Uw miskenning en vervol ging is kort van duur. „Als de dag van gisteren!" Haast u, onbekeerde! De tijd uws ijdelenle vens is kort van duur „als de <Jag van gisteren!" Heft u hoofden op, bedroefden en bekommer den! Voor wie gelooven is het lijden kort van duur: „als de dag van gisteren 1" „Zoo dan, vertroost elkander met deze woor den Fmmnga. Van de Regeeriiig der Kerke. V. En vrij bidden u, broederserkent degenen, die onder a arbeiden, en uwe voorstanders zijn in den Heere en u vermanen, en acht hen zeer veel in liefdeom huns werkswü. (1 Thess. 512,18). Zjt uwen voorgangeren gehoorzaam, en zijthun onderdanigwant zij waken voor uwe zielen, als die rekenschap geven zullen, opdat zij dat cloen mogen met vreugde en niet at zuchtende want dat is u niet nuttig. (Hebreen 137). De ouderlingen, die wel regeer en, zullen dubbele eere waardig geacht worden, voornamelijk die arbei den in het Woord en in de leer. (1 Tim. 517). Meer dan eenmaal is het in onze dagen op gemerkt „Wat macht en invloed blijft der Overheid overig, wanneer de onderdanen ontzin ken aan het geloöt dal zij is Gods dienaresse, en ook hoe eene Overheid, die de theoriën des ongeloofs begunstigt, zelve bezig is den grond slag van haar eigen gezag te ondermijnen. In de Kerk hebben wij geene Overheid dan Christus. Maar Christus eischt, dat zijn gezag in zijne dienstknechten zal worden geeerb-edigd. Die u ontvangt, ontvangt mijen die mij ont vangt, ontvangt Hem, die mij gezonden heeft, (Matth. 10 40.) Wie u hoort, die hoort mij en wie u verwerpt, die verwerpt mijen wie mij verwerpt, die verwerpt dengenedie mij ge zonden heeft. (Luc. 10 16.) Zal het doel bereikt worden, dat de regee- ririg der Kerken beoogt, dan is noodig, dat een ieder de Dienaren des Woords en de ouderlin gen der Kerk in zonderlinge achting houde. De Belijdenis der Gereformeerde Kerken gaat hier met allen ernst op in. Hoort, wat zy spreekt aan het einde van artikel XXXI: Daarenboven, opdat de heilige ordinantie Gods niet geschonden worde, of in verachting kome, zoo zeggen wij, dat een ieder de Dienaars des Woords en de Ouderlingen der Kerk in zonderlinge achting (bizondere achting) behoort te hebben, om des werkswUle, dat zij doen, en in vrede met hen te zijn, zonder murmureering, twist of tweedracht, zooveel mogelijk is. Dat hier van de Diakenen wordt gezwegen is om deze rede, dat zy geen opzicht oefenen, maar staan in het ambt der barmhartigheid. En dat hun als zoodanig eere en liefde toe komt, wordt ganscheiyk door de Belijdenis niet ontkend, gelijk het dan ook in het Formulier der Bevestiging, duidelijk staat omschreven. Gij armen! zjt arm van geest, en gedraagt ujegens uwe verzorgers in allen eerbied weest dankbaar jegens hen en murmureert niet. En nu is het eene zekere waarheid, dat de achting, de eer bied, de liefde voor de ambtsdragers door des Heeren Geest alleen in de harten kan worden gewerkt, maar het is ook des Heeren bevel, dat deze plichten aan zijne geloovigen voort durend en ernstig moeten worden voorgehou den, als zijnde de bloei en de Aasdom der Gemeente mede hierin gelegen. En nu hebben de ambtsdragers toe te zien. De Heere zal rekenschap afeischen van hunne hand. Maar wie in den wettigen weg tot hen komt, zooals het in ons vorig artikel naar den Woorde Gods en onze Belijdenis is aangetoond, dien hebben zij (de christenen) te ontvangen in den Heere met alle blijdschap en den zoodan ige in waarde te houden. (Form. Bev. Dien. des Woords). Aan de andere zijde, geliefde Ch risténen ont vangt deze mannen als dienstknechten Gods, (Form. Bev. Ouderl. ën Diakenen.) Wy zien, dat zij dwalen, die het Gerefor meerd leven louter een uiterlijken vorm zonder innerlijke beteekenis achten. Maar ook zien wy, hoeveel er nog ontbreekt by de Belijders der waarheid, ook de schoone Belijdenis der vaderen, waarvan zij naar recht getuigen, dat zy is in alles conform den Woorde Gods, ook in derdaad te beleven en de schatten, die er in zonderheid ook voor het kerkelyk leven in liggen, tot openbaring te brengen. De wereld ziet Rome zijn valschen vormendienst in allen ernst en praal en vertooning ten toon stellen, maar ziet de wereld ook het ware kerkelijk leven der gereformeerden, als het staat be schreven in de Belijdenis der Gereformeerde kerkenNiemand verontschuldige zich Er is hier veel zonde te belijden. De meeste schade aan het kerkelyk leven en dus tot ont- eere van Gods Naam veroorzaken niet, die buiten zyn, maar die binnen zyn en ongeregeld wandelen. En tot het ongeregeld wandelen behoort ook het niet of niet genoegzaam «eren en achten van de ambten en de ambtsdragers. Toch zou het kunnen geschieden, dat een ambtsdrager zich doorgaande onwaardig gedroeg en dus als een indringer openbaar wierd. Denk aan Judas, aan Diotrefes (8 Joh. 9), enz. Daarom zegt de Belijdenis ook aldus In vrede met hen te zyn, zooveel mogelijk isHet is dure plicht om ook tegen een ontrouwen dienstknecht te getuigen. Maar menbedenke- vooreerst, dat zij met veel zwakheid zijn om: vangen, en daarna: dat men niet lichtvaardig iets tegen hen inbrenge. Heem tegen tenen ouderling geene beschuldiging aan, anders dan onder twee of drie getuigen (1 Tim. 5 19.) Godzalige ambtsdragers en een volk, dat naar hun vermaan luistert. Begeerlyke toestand der Kerke. Hulsebos. ui. (Slot.) Bewyzen kunnen niet geleverd worden dat er, volgens het Woord Gods, in de dagen der apostelen onderscheidene Kerken waren in de zelfde »tad. Zooals wij de verledene week zagen, vergaderden de Christenen destijds wel in meer dan ééne plaats ter zelfde stededoch hoewel dit het geval was, evenwel beschouwde de apostel, onder 's Geestes leiding, hen saam als ééne Gemeente. Alzoo sloot het werk der particuliere genade zich aan, aan het werk van Gods voorzienig heid. De Heere heeft de plaats onzer woning besteld. Is die zóó besteld, dat wij saam in ééne stad wonen, dan zyn wy ook stadge- nooten en hebben wij veel gemeen met el kander.

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1897 | | pagina 1