VRIJDAG 27 MAART 1S97.
No. 13.
in Zeeland, Noord-Brabant en Bimburg.
Ds. J. HULSEBOS, Ds. J. H. FERINGA
en Ds. A. LITTOOIJ.
Uit de Heilige Schrift.
KERK.
Van de Regeer ing der Kerke.
6e Jaargang.
^VeEKBLAD GEWIJD AAN DE j~)ELANGEN DER pEREFORMEERDE J^ERKEN
Want de HEERE is onze Rechter,
de HEERE is onze Wetgever, de
HEERE is onze KoningHij zal ons
behouden.
Jesaja 33 22.
ONDER REDACTIE VAN
Doch Samuel zeide Heeft de HEERE
lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als
aan het gehoorzamen van de stem des Hee-
ren? Zie, gehoorzamen is be ter dan slacht
offer, opmerken dan het vette der rammen.
1 Sam. 15 22.
Abonnement per 3 maanden f 0.35. Afzonderlyke nos.
3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere
regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels
50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Uitgever:
K. LE CD INT RE
MIDDELBURG.
Berichten, Advertentien enz., gelieve men
tydig, uiterlijk Vrijdagmorgen, by den
Uitgever in te zenden.
„DIE ZICH VERSTANDIGLIJK GEDRAAGT
JEGENS EENEN ELLENDIGE".
Welgelukzalig is Hij, die
zich verstandig lijk gedraagt
jegens eenen ellecuige, de
Heere zal hem bevrijden ten
dage des kwaads."
Psalm 412.
Vertroosting brengen is een heerlyk werk.
Schooner eernaam dan „zoon der vertroosting"
kon de oude medestander der Apostelen niet
bezitten. En heerlyker verwachting kon niet
in liefelyker vorm worden uitgesproken, dan
Lamech het deed, toen hy zijn zoon noemd6
Noach, zeggende Deze zal ons troosten over
ons werk, en over de smart onzer handen,
vanwege het aardry k, dat de Heere vervloekt
heeft."
Vertroosting brengen is een zeer zwaar werk.
Zie en hoor het in onze vaak zoo geestelooze
bezoeken van rouwbeklag, en vaak zoo holle
betuigingen van deelneming.
Zie het aan de wyze, waarop men de huizen
der droefheid mijdt en vliedt.
Zie het aan de verlichting, waarmede men
van deelnemingsbetuigingen tot andere onder
werpen overgaat.
Vertrooosting brengen is een werk, dat gaven
en krachten vereischt, die niet eiken dag te'
voorschijn komen uit de schuilhoeken des
harten.
Van troostwoorden is de waereld vol. Ver
troostende teksten, verzen en spreuken han
gen voor allerlei winkelramen. Vertroostende
brieven en briefkaarten gaan met elke postbe
stelling mede.
Maar 't is merkwaardig, hoe weinig troost
zij aanbrengen.
Er worden genoeg bedroefden onder menigten
van troostwoorden bedolven, en met troost-
toespraken en troostteksten gebombardeerd.
Maar een bombardement vernielt, in plaats
van te genezen. En wie begraven is, sterft
zoo hij nog leefde aan gebrek van lucht.
Vertroosting brengen is een inspannend
werk. Wie het werkelyk gedaan heeft, gaat
vaak uitgeput heen. Bezwijkt soms reeds ter
halfverwege. Gaat met een wond in het hart
(een gebalsemdwondmaar toch een wond)
naar huis.
Hoe zou het ook anders kunnen
Medelyden is immersMede lijden?
Vertroosting brengen is een Goddeiyk werk.
Hij zelf is de Vader aller Vertroostingen. Zyn
Zoon is de Trooster. En wanneer Deze den
Heiligen Geest aankondigt, zegt Hy „Ik zal
u een anderen Trooster zenden."
Het is Gods eigen werk. En wel hooge
gunst en eere is het, zoo Hij aan een mensch
vergunt op eenige wyze iets van dat eigen
werk Gods te doen.
Vertroosting brengen is, door God begun
stigd te worden met het voorrecht, een van
Gods eigen lievelingswerken te mogen ver
richten.
Is er hooger eere denkbaar? Ryker kroon?
Kus de hand eerbiedig, die u waarlyk een
troost beker toereikt. Gy eert daarin een wel
daad van den Ontfermenden God
Vertroosting brengen is dan echter ook maar
alleen inogelyk op tie wyze, waarop God het
doet. God de Vader buigt zich neder tot de
ellende, en geeft er acht op, en grijpt er in.
God de Zoon wordt mensch, en woont onder
onder ons in onze ellende, en lydt en sterft
er. God de Heilige Geest kiest harten vol
ellende in een waereld vol ellende tot Zyn
woonplaats.
God gaat in de ellende in.
En wie nu dit eigen werk Gods mag ver
richten, moet, als Hy, in de ellende ingaan,
en medelyden leeren en toonen door mede
ïyden.
„Welgelukzalig, wie zich verstandiglijk ge
draagt jegens een ellendige."
Daarop komt het aan
En de Kerk zoo vaak zij het Priesterlijk
voorrecht heeft „Advokaat der ellendigen" te
wezen heelt hierop wel ter dege acht te
geven.
Niet louter geld inzamelen en uitgeven mag
haar barmhartigheid zijn. Haar ontferming
met het toewerpen van oen gift aaneenarine.
Maar als haar Heiland, „met innerlyke
ontferming bewogen" voorspraak der ver
volgden te zyntoevlucht der verdrevenen
licht der donkeren steun der zwakken troost
der bedroefden.
In hun nooden ingaande. Met hen mede
ïydende in hun ïyden door haar medelyden.
Hierin ligt het geheim van wie troosten
kunnen.
Zy stellen genoeg belang in den ellendige
om op hem acht te geven. Het „niemand
zorgde voor myne ziel" wordt door hun woor
den en daden weersproken. Zij hebben ge
noeg geduld om hen aan te hooren. Zij heb
ben genoeg fijn gevoel, om te weten of spreken
beter is of zwijgen. Zij denken met hem mede
ja soms voor hem uit. Zy leven in zijn toe
stand in. En daarom kunnen zij ingrijpen,
zonder mis te tasten.
Zy hebben liefde. En de liefde werkt toe-
wyding. En de toewyding heeft geduld. En
het geduld vindt tact. En de tact toont ver
stand. Zy .gedragen zich verstandiglyk,"
Hoeveel zou dan, al ware 't maar in één half
uur, hun byzijn niet waard wezen
„Welgelukzalig, wie zich verstandiglijk ge
draagt jegens een ellendige." Reeds de blyde
oprichting, het in de oogen terugkeerend licht,
de liefdevolle dankbaarheid des getroosten, zyn
een belooning. Maar de Psalm spreekt van
meer. De ellendige, die vertroost wordt, kan
vaak niet loonen. Kan in geen geval immer
voldoende vergeldenwant Liefde is niet te
betalen. Maar zyn bede klimt rusteloos tot
God voor de troosters op. En God neemt die
afgebeden vergelding op zich„De Heere zal
hen bevryden ten dage des kwaads."
Troostdroppelen des Hemels in den vaak zoo
bitteren tranenbeker der aarde, God loone ze
En als vruchten van hun „verstandiglyk ge
dragen" make Hy wie door hen getroost zyn
op hun beurt ook weder tot zonen en dochte-
ren der vertroostingen rekene in het genade
loon hun troosten aan hun vertroosters toe,
zonder wie zy immers het goede, dat zy
deden, niet zouden volvoerd hebben 7
En zie dan, hen zegenend, vertroostend, dan
kend op tot Hem, Die in dezulken zijn heer-
lykste gaven schonk, opdat de uitkomst zy de
eere van Zijn grooten Naam
Feringa.
H.
„Wij geloovenzoo spreekt de Beiydenis, art.
XXX, „dat deze ware Kerke geregeerd moet
worden naar de geestelijke politie, die ons onze
Heere heeft geleerd in Zijn Woord" Onder het
woord politie wordt hier verstaan wijze van
bestuur of regeering. Geestelijkwil zeggen, dat
dit bestuur niet geschiedt gelyk het Bestuur,,
dat de Overheid in het tydelijke en stoffelyke
en maatschappeiyke voert, of hetgeen in eene
of andere vereeniging of genootschap naar
menschelijke regelen plaats heeft, maar op de
wijze en naar regelen, in Gods Woord daar
voor gegeven. Het is daarom een geestelijk be
stuur in onderscheiding van alle wereldsch be
stuur. Christus' Koninkrijk is niet van deze
wereld.
Merkt wel op, dat de Belijdenis niet spreekt
van eenig recht over, of eenige macht in de
Kerk, die zoude toekomen aan de Overheid, of
ook maar aan iets of iemand buiten haar.
Maar ook komt aan de Kerk geene macht
toe in wereldsche zaken.
De leer der twee zwaarden, het wereldlyk en
het geestelijk zwaard, door Rome gehuldigd,
verwerpen wy ten eenemale. Doch ook heeft
van de andere zijde de Overheid niet het recht
de Kerk te besturen of zich in haar bestuur
te mengen. In het algemeen wordt dit met
den naam van caesaropapisme aangeduid, het-
zy men meene dat de landsvorst in de Kerken
der hervorming het hoogste gezag bezit, of
dien vorst ook maar het recht zou willen toe
kennen een bestuur en regeling van zaken aan
die Kerken op te leggen. Toch meene men
wederom niet, dat de gereformeerden, naar
revolutionairen trant, Kerk en staat vijandig
tegenover elkander zouden willen stellen.
De Kerk erkenne en eerbiedige den Staat,
maar ook de Staat gunneder Kerk hare vry-
heid binnen haar eigen sfeer, en de Kerk ga
voor in gehoorzaamheid aan de Overheid in
alles wat niet met hooger wetgeving strydt.
(Handel. 5 29.)
Wie nu eenigszins bekend is met de geschie
denis, zal weten, dat in de voorgaande eeuwen
het gereformeerd beginsel van kerkregeering
nooit tot zyn recht is kunnen komen door
het gezag dat de Overheid, tegen den wil der
Kerk in haar uitoefende. Het voorrecht om
begunstigde Staatskerk te zijn, werd ook aldus
duur, ja, te duur betaald. En met dankbaar-