Uit de Heilige Schrift. KERK. YR1JDAG 19 FEBRUARI 1897. ^/eekblad gewijd aan de jbelangen der pereformeerde j^erk in ^Zeeland, JnIoord-^rabant en J_/Imburg. Ds. J. HULSEBCS, Ds. J. H. FERINGA en Ds. A. LITTOOIJ. Ferinöa. 6e Jaargang. No. 8. Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze KoningHij zal ons behouden. Jesaja 33 22. ONDER REDACTIE VAN Doch Samuel zeide Heeft de HEERE lust aan Brandofferen en Slachtofferen, als aan het gehoorzamen van de stem des Hee- ren Zie, gehoorzaamen is beter dan slacht offer. opmerken dan het vette der rammen. 1 Sam. 15 22. Abonnement per 3 maanden f 0.35. Ajzonderlijke nos. 3 cent. Advertentiën van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Uiigever: K. LE COINTRE MIDDELBURG. Berichten, Advertentien enz., gelieve men tydig, uiterlijk Vrijdagmorgen, by den Uitgever in te zenden. SCHUILEN. „By U schuil ik". Ps. 143 96. De teedere duif, die telkens als beeld der Kerk wordt gekozen, wordt ons dikwyls als vluchtend of schuilend voorgesteld. Het liefelijke vers uit Psalm 55, teekent het zoo „Och gaf mij iemand duivenvleug'len Gewis, mijn drift waar' niet te teug'len Ik vloog tot daar ik kon verwachten Mijn veiligheid, waar 't ook mocht zijn, In 't barste zelfs der zandwoestijn, Daar ik in stilte zou vernachten." De duive in het Hooglied wordt geteekend als verholen in het verborgene der steenrotsen. Wanneer de Bruidegom in het Hooglied Zijn welbeminde aanspreekt met een herhaald „Mijne duive, Mijne volmaakte" dan ligt daaraan niet de gedachte van volmaakte kracht ten grondslag, maar van teedere, schuchtere Liefde die vertrouwelijk het kopje verbergt aan het trouwe liefhebbende hart. Wanneer Psalm 74 de duive bezingt, is het met de bede om haar aan het wilde gedierte niet over te geven. Wanneer Psalm 68 haar glorie boven andere vogelen betuigt, is het omdat God haar schuil plaats is, en Ily haar verhoogt. En ook de Noachs-duive is een beeld van ditzelfde liefelijk zwak zijn. Allerwege uitkomst zoekend, vindt zij nergens rust, totdat zij schuilt in de ark der behoudenis, op de hand heur ter redding aangeboden. Dat beeld van die beminnelijke duive past juist in deze teekening van heur zwakheid der Gemeente zoo zeer. En in wat ten deze het beeld der Gemeente mag wezen, vindt zich weêr zoo de trvaring van het Heilbegeerig gemoed. Als een duive machteloos in eigen kracht en wapening. Als een duive smachtend naar vaste, veilige woonplaats. Als een duive hech tend aan dierbaar geworden verblijf. Als een duive vatbaar voor afawerving en verwijdering. Als een duive belaagd door velerlei list en geweld. Als een duive begeerig naar een plaats van verberging, een hand vol steun, een hart vol levenswarmte. De wateren van den zondvloed plassen en zwelle». Straks staan zij. Straks dalen zij zelfs. Maar een „woest en ledig" is al wat na hun daling zich vertoont aan het oog. Angstig fladdert de duive er rond. Dood en ge vaar vindt ze allerwege. Voedsel en ruste zoekt ze tevergeefs. Daar gaat haar vlucht naar de ark, de wijkplaats van God gegeven „Bij U schuil ik." Bang en boos zijn de tijden. Bitter dreigt de vervolging. Vreeselyk woekert het kwaad. Onbeschaamd wordt de afval, en de verdeelde waereld wordt tydelyk eensgezind in het aan vallen der arme Kerk. Herodes en Pilatus vrienden tegen Jezus als van ouds. Ieder en alles spant samen tegen de felbeparde Kerk. Waarheen zal zy Do aarde wil haar niet. De hemel opent zich nog niet. De hel grimt haar aan. Waarheen „Red mij van mijne vervolgers. Bij U schuil ik." Zoo zij de waereid te hulp roept, wordt zij geholpen; maar ten koste van haar bestaan. Zoo zij den duivel toegeeft, ontaard zij in een „Synagoge des Satans. Zoo zy op zich zelve staan blijft, zal ':y als Petrus verzinken. Slechts één kan heioen, zoo Hij het wil „Bij U schuil ik En dat Hij wil, waarborgt Zijn wezen en werk. Liefde is Zijn wezen, hoe zou hij haar dan prijsgeven En Golgotha's kruis kan het toonen, dat hij aan geen prijsgeven denkt. Maar 's levens sti rm woedt zoo felEn de golvende bestrijdin.sen en verleidingen, ver keerdheden en tegenspoeden, gaan, als een felgezweepte branding, zoo vreeselijk hoog. En het arme hart, dat dezen strijd heeft te doorworstelen, dreigt te bezwijken van vrees. Waarheen met al mijn zonden en zwak heden Met al myn ziekten en zorgen waar heen? „Red mij van mijne vijanden. Bij U schuil ik Daar wandelt op de golven de Zoon cles menschen. Hoog, heeriyk, kalm, Koninklijk gaat Hij over de golven Zyn weg. „By U schuil ik", klinkt de noodkreet. En Hg bestraft den wind. En tot de golven zegt Hij „Zwijgtwees stil." En daar is groote stilte. „Bij U schuil ik", zegt 's Heeren duive tot de Rots der eeuwen. Heerlijke ruste Heilrijke veiligheid 't Moge hard en donker en kil zijn, in de kloven der steenrots; 't is er althands veilig. Men schuilt er in een hoog vertrek. Zalk een Rotsteen, zulk een Hoog Vertrek is de Heere voor Zijne duive. Neen, meer dan dat Vergelijk vrij Zijn vastheid, en veiligheid by een steenrots. Naar buiten is Hij zoo. Maar gelijk de in ijzeren harnas gestoken krygsheld wèl hard is naar buiten, in den strfldmaar teêr van hart kan zijn onder de harde wapen rusting, zoo ook Gemeente uw God, zoo ook Heilzoekende Gemeente uw Heiland. „Bij U schuil ik" zegt de duive tot Jehovah sterk in den strijd. En dan snelt zy naar Hem heen, en legt schuw en schuchter het kopje tegen zijn borst. En, o blyde verrassingdie borst is warm. Dat hart klopt teêr. En de schuwheid maakt plaats voor vertrouwen en de angstige ge jaagdheid voor rust. „Bij U schuil ik." Aan uw hart rust ik. In uw oog lees ik. In uw Liefde geniet ik. Uw Heil bezit ik. Zalig de Gemeente, die deze schuilplaats bezit. Zalig de ziele, die deze Wijkplaats geniet. Straks barst dan de jubeltoon los: „Geze gend zy de Heere, myn Rotssteen." „Bij U schuil ik", heeft de Heilzoekende duive gesproken. Lezer, Lezeres, Gij ook? De «Belijdenis des Geloofs" over het leerstuk der Kerk. IV. Wij zijn bij de beschouwing van het veel omvattend artikel XXIX gekomen tot de open bare merkteekenen der ware Kerk en toonden kortelijk aan, hoe het Hervormd kerkgenoot schap deze merkteekenen niet bezit. Hier baat ook geen meesterenwant het kwaad zit in den wortel. En duidelijk en klaar is het goede recht van allen, die van dat genootschap zich hebben gescheiden, ja, dit is de dure roeping van alle geloovigen. En hoe iemand kan zeg gen de leer der gereformeerde Kerk te be- lyden en tevens nog aan dat kerkgenootschap verbonden blijven kan, ja, deze zijne positie nog kan blijven verdedigen, is ons veelszins een raadsel. Het zijn dan ook dikwijls ailerlei redenen van opportuniteitzooals men zegt. Men hoopt op beterschap, het kwaad moet uit zieken. Straks zyn de rechtzinnigen meerder heid in de Synode. Daarby komt het verlies van kerkgebouw en traktement, want die blyft de Overheid aan het genootschap toekennen. Wij willen op het bedriegelijke van al deze redeneeringen niet ingaan. Alleen wijzen wij er op, dat nu men meende de modernen haast kwyt tè zijn, in de ethischen een nieuw soort modernen is opgetreden, mogelyk nog erger dan de vroegeren en ouderen. Maar al deze verontschuldigingen zijn zondig, want de Heere heeft lust aan gehoorzaamheid meer dan aan offerande. Leest nog eens aan dachtig wat in den aanvang van artikel XXVIII staat. Vele menschen willen het beter weten dan de Heere zelve. Zy zullen u eens zeggen, wat er volgen zal en hunne wegen en middelen zullen het kwaad genezen. Maar de Heere blaast er in. Hij regeert en zijn kind heeft Hem in gehoorzaamheid te volgen. „Maar", zal wellicht iemand zeggen, „alles goed en wel, doch, waar vindt gij nu zulk eenen Kerkstaat, als er in het XXIXste artikel staat geteekend"? Wij antwoorden, dat ook in de meest gunstige omstandigheden de ware kerk in hare openbaring wel nimmer volkomen aan deze beschrijving zal beantwoorden. Maar wel (en dit wordt geëischt) wordt het gevon den, dat de geloovigen met verloochening van zichzelven en van de wereld en in gehoor zaamheid aan hunnen Koning, hier naar staan en streven. En nu kan er nog veel gebreks zijn met name in onze gereformeerde kerken, die in 34 en 86 en 92 weder tot openbaring kwamen, maar de rechte regelen en rechte beginselen zijn door Gods genade aanwezig en zullen ook, als 'tHem behaagt, meer en meer doodwer ken, nu de kerken niet meer gebondèn zyn door leeringen en inzettingen, die gebodei/zyn van menschen. Maar ook al ware dit zoo niet, zoo zou t nooit een geloovige daaruit vrijheid mogen nemen, om zijn plicht te ontkennen, dar. hij moet breken met eene vergadering, die de kerk niet is. En wy roepen alle gereformeer den uit het genootschap op, om, als zy met ons niet kunnen gaan, dan hun xelven en ons

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1897 | | pagina 1