4 Een Amboneesch godsdienstonderwijzertrouwens een alleszins achtenswaardig en energiek man een dominee van Padang 4 keer in het jaar, ziedaar, waarmede men voor het zielenheil van hon derden Europeanen in dit oord meent te kunnen volstaan. Ds. Klomp heeft in de laatste maanden van zijn verblijf alhier vele harten onder de minde ren tot zich weten te trekken, zonder vertoonja zelfs zich te veel op den achtergrond houdende, kreeg hij de verstrooide kudde wederom onder de hoede van hun eigen herder. Hij mocht zich ver heugen in een steeds veldwinnend vertrouwen en in het welslagen zijner pogingen om het overloopen naar een ander kerkgenootschap en het onttrekken der pas geborenen aan de Kerk, waartoe zij door hun geboorte behoorden, te verhoeden. De toe stand, die men thans voor de protestantsche Kerk op Atj^eschen bodem in het aanzijn wil roepen, kan tot niels anders leiden dan tot verval van dezen en bevordering van den bloei van een aanverwant ka thedraal. -'t Gaat niet aan den eenen te onthou den wat men den anderen schenkt: schrielheid en lauwheid hier, vrijgevigheid en gunstbetoon daar. De regeling van de kerkelijke aangelegenheden alhier is een steen des aanstoots, een rechtmatige grieve voor velen. Wat wij vragen is een voorrecht; wij willen gelijk recht voor allen, gelijkelijk verdeelde zorg, geen anthipatie, noch sympathie van Regee ring of hooggeplaatsten. Wij wenschen geen toe stand, die een deel der onzen als bij stilzwijgende overeenkomst naar een hun vreemd kerkgenootschap voert. Wij wenschen niet vleugellam gemaakt te worden voor den str.jd, dien men ons aanbindt. Met ernst en waardigheid, doch met den meesten klem, dient het hooge kerkbestuur te Batavia, ter plaats waar zulks behoort en nuttig is, op de ge volgen te wijzen, die de tegenwoordige toestand onvermijdelijk voor de protestantsche Kerk in het leven zal roepen. Te Atjeh, met meer recht dan op de meeste andere plaatsen in Indië, dient een dominee gevestigd te zijn, een man, die met het oog op de toestanden, aan eenige bijzondere eischen voldoet. Hij moge hier, als elders, weinigen tempelwaarts tronen, zijn arbeidsveld hier zal uitgebreider, van dieper betee- kenis zijn dan op onze stille, kleine en vreedzame binnenplaatsen. Hij vindt hier niet slechts een veel omvattenden werkkring onder de militairen, in kazernen en hospitaal, hij vindt hier ook een tal van kleine burgers, neringdoenden, beambten, enz., in wier omgeving zijn herderlijke bezoeken nut kun nen stichten. Doopen, catechizeeren, belijdenis afleggen, kerke lijke attestaties afgeven, preêken, huwelijken inzege nen, het optreden bij het graf, het toevertrouwen van geheimen, de zorg voor natelaten betrekkingen, dat alles zou men willen overlaten aan een Ambo neesch godsdienstleeraar, en aan een predikant, die viermalen 'sjaars alle versterkingen op Atjeh eens aandoet! Er behoort waarlijk slechts luttel scherpzinnigheid toe om te bevroeden, welke van zulk een organisatie de droeve gevolgen zullen zijn voor het protestantisme in Atjeh en in gansch Indië. Het Wag. Weekbl. dit bovenstaand schrijven evenzeer vermeldende, zegt o. m.in de godsdiens tige behoeften van onze dappere soldaten, die voor 't meerendeel protestant zijn, moet worden voorzien. De Regeering is daartoe ten duurste verplicht. Wij voegen er aan toe, niet alleen de Regeering maar ook de Christelijke gemeente heeft tegenover onze strijders eene roeping te vervullen. Zij, de gemeente van Jezus Christus, heeft tot roeping, door zendingswerk overal het Evangelie te brengen. Is zulk een droeve toestand niet voor de Chris telijke gemeente in Nederland beschamend te noemen die schande spoedig moge weggenomen enD. W. Ds. de Mol Moncourt, predikant bij de N. H. G. te Vriezeveen heeft bedankt voor het beroep naar Middelburg. Buitenland. Vóór de ICerstnaaht daalde werd onder de strij denden in het Oosten, voorloopig althans, vrede ge sloten. Met dezen wapenstilstand is voorloopig althans, de strijd in het Oosten gedaan. Daar zal natuur lijk nog een menschenleeftijd of vele menschenleef- tijden over heen gaan voor de toestand in het Oosten gelijk is aan die van andere staten van Europa. Armoede en verdeeldheid zijn de groote kwalen waaraan het Oosten lijdt en deze gepaard aan de voortdurende inmenging der omringende mogend heden maken het Balkan-schiereiland gelijk aan een vulkaan, waar de lont slechts in het kruit behoeft geworpen te worden om alles in laaien gloed te zetten. Vórst Alexander en zijne Bulgaren hebben intus- schen de meeste reden om zich over den loop der zaken te verblijden. Milan van Servie viel hem aan, louter uit jaloezie zonder reden. En Vorst Alexander versloeg hem en zijn leger in een reeks gevechten die op kleine schaal altijd aan de bekende nederlagen der Franschen herinnerden. Geen wonder dat Zaterdag bij 's Vorsten terugkeer, zijne hoofdstad Sofia in feestdos prijkte en dat dankgebeden en vreugdeklanken allerwege werden gehoord. Ook Frankrijk kon rustig Kerstmis vieren, vrij van politieke zorgen die in de laatste dagen menigeen kwelden. Met geringe meerderheid stond de Kamer van Afgevaardigden het gevraagde crediet voor Tonkin g toe en redde daardoor het ministerieële leven van het tegenwoordig Kabinet voor korten tijd. Lang zal het wel niet kunnen duren, want de leden gaven maar al te duidelijk te verstaan dat het Kabinet hunne sympathie niet heeft. In het woelzieke Frankrijk is wel zelden rust te vinden. De Kabinetten volgen elkander met steeds grootere snelheid op, en het is en blijft een wisseling van personen, niet meer. Ingezonden. Mijnheer de Redacteur Op mijn ingezonden stuk van 42 December zijn twee antwoorden ingekomen. Het eene, van een »wonderschrijver, is beneden het fatsoenlijke; ik wil dien schrijver van »zendingslolletjes» en kat jes in 't donker knijpen» alleen doen opmerken, dat het Land van Cadzand de gansche natie niet is, en dat in ons land ook Roomsch-Catholieken wonen; en kan hij, na deze opmerkingen, nog niet tot het 3/ö deel komen, dan is dit een bewijs, dat die heer slecht rekenen kan. Nu het stuk van den heer G. L. P. van Ham. Eerstens is het noodig de quaestie, waarover het geschrijf gaat, zuiver te stellen. Oridergeteekende is door een berichtgever in «'t Weekblad» beschuldigd, een moeder gedwongen te hebben haar kind-naar de Bijbelschool te zenden. Door het gesprek enz. met de vrouw mede te deelen, heb ik van mijne zijde be wezen, dat die berichtgever een leugen had verteld. Zoolang die berichtgever, hetzij door klare bewijzen mij van liegen overtuige, of anders, in deze schuld bekenne, zoolang zullen we de schuld der vrouw laten rusten, daar de correspondent door zijn bericht de oorzaak is van al dit geschrijf en we dus met hem eerst klaar moeten zijn. De heer van Ham schrijft: «De heer de Die vindt de openbare school verderfelijk, ik vind de school met den Bijbel nog verderfelijker.» Maar wat de ondergeteekende het aller verderfelijkst vindt, wat ons gansche politiek leven bederft, en een twistappel ge worden is tusschen de zonen van hetzelfde vaderland, is dit, dat de heer G. L. P. van Ham voor die ver derfelijke Bijbelschool nog geen cent betaald heeft en er wellicht nog nooit om gevraagd is, terwijl Boudewijn de Die Sr. gedwongen wordt elk jaar zijn aandeel in de verderfelijke openbare school te betalen en dat in een land, in welks Grondwet staat, dat alle burgers gelijke rechten en plichten hebben. Zoolang de liberalen door hun onderwijswet de Grondwet tot een leugen maken, ontzeg ik hun het recht om over waarheid en recht mee te praten. Verder schijnt de heer van Ham te meenen, dat de tegenstanders van de openbare school het wapen van «slecht leeren» tegen haar zullen hanteeren. Deze hebben edeler wapenen en hebben dit eerste niet noodig. De heer v. H. zoeke de klagers over het openbaar onderwijs hier ter plaatse niet onder de tegenstanders maar onder zijne vrienden. Dan spreekt de heer v. H. in zijnjaatfUtt^ÊlLêti lar 1 Verder spreekt de heer Van Ham van «concuu rentie» van de zijde der Bijbelschool. Blijkbaar b< grijpt de heer van Ham de beteekenis van ds woord niet goed. Wanneer in den eenen winkel al waren weggegeven worden, dan zeg ik in mij: winkeliërstaal«daartegen is niet te concurreerer voor de andere winkeliers.» Maar stel de antirevoj lutionairen in staat hun onderwijs even goedkooj te geven als op de openbare school, stel daartoe ook de Roomsch-Catholieken in staat, en dan zulle! we mijnheer van Ham eens weer spreken. Het getal der leerlingen op de Bijbelschool heet; de heer van Ham door een verkleinglas bekeken, j Wat er dan volgt, is te belangrijk om niet hea drukt te worden. «Den zijdelingsche aanval tegej den Protestantenbond ga ik stilzwijgend voorbij, ee| meer rechtstreeksche werd, kort geleden, door dj Kerkel. Gem. van O., op eene beslissende wijze afl geslagen.» We danken den Heer van Ham vool deze zinsnede; nu weten wij, tegen wien wij dei] kerkelijken strijd te voeren hebben, nu weten wil op wiens mouw we den leugen te boeken hebber! rondverteld door den ombrenger der strooibiljetten die in de huizen van verscheiden arbeiders med® deelde, dat het den predikant om meer traktement te doen was en zij, indien ze de candidaten dei andere partij kozen, hoofdelijken omslag zouden moe ten betalen. Voortaan zal onze leuze dan ook zijn: «voor of tegen den Protestantenbond», en mocht dan de gemeente van Oostburg voor kiezen, dat zij dar al de zegeningen der «vrije ontwikkeling» geniei als daar zijnleege kerken, arme diaconieën, toenemii van onverschilligheid, enz. Eindelijk dien ik den heer van Ham nog aan hel verstand te brengen het onderscheid, dat bestaal tusschen draaimolens en schommels. De draaimolen wordt geplaatst op de kermis, geen plaats, geschild om christelijke deugden aan te leeren. Het personeel van een draaimolen met de dame, die het orgel draait incluis, is weinig geschikt om het zedelijk peil bij jong en oud te verhoogen. Het draaiorgel, dat den kinderen wijzen van straatdeunen leert, waarvan de woorden meest alle zeer onkieseh zijn, is oorzaak, dat wij het geheele jaar die deuntjes langs onze straten hooren uitgalmen, iets wat ook al weer niet strekt tot bevordering van het zedelijk welzijn. Hiermede, mijnheer de Redacteur, zal ik ditmaal eindigen, terwijl ik u tevens de verzekering geef, dat, zoolang de zaak met den berichtgever niet gelost.i^-,'ik .over deze quaestie u niet meer lai zal valleih Hoogachtend heb ik de eer te zijn, Oostburg, Uw Dv. Dienaar, 28 Dec. 1885. B. DE DIE Sr. M. de R. In de laatste nummers van «het Zuiden» komt óf in de «Zeeuwsche brieven» óf in eer. ingezonden stuk telkens het St. Nicolaasfeest ter sprake. Over het ingezonden stuk van H(ondius?) teS(luis?) meendt ik eerst in particuliere correspondentie te treden nu evenwel de Zeeuwsche briefschrijver zich or min heusche wijze uitliet, scheen eenig antwfidM mij plicht. Beiden: H. en K. oordeelen zonder op de hoogt) der zaak te zijn, wat zeker onvoorzichtig is. Van den eersten kan ik dat minder hard nemen van den laatsten bedroeft het mij zeer. Immers IC., de Zeeuwsche briefschrijver, is zeil Hoofdond. aan eene Christel. School in dezelfdj gemeente met mij. Tot hem is ook de vraag ge komen om zijne leerlingen te doen meedeelen in de «St. Nicolaaspret». Hij heeft daarop geantwoord, zooals hem dat plicht scheen. Duchtte hem gevaar, waarom dan als een oudere broeder, mij, jongere jaren en ondervinding niet gewaarschuwd Waaroij indien het hem «bij geruchte» ter oore gekomen ia eerst de bevestiging uit eene andere gemeentf (Sluis?) afgewacht, in plaats van inlichtingen in winnen bij hem, die alleen die geven kon? Waarol niet in den geest der liefde, in den geest des bijb^ voor welks eere hij opkomt, mij onderhouden brief of bij persoonlijk bezoek, alsvorens er couranterl geschrijf van te maken? Immers eischt de Ha eerst de vermaning «onder vier oogen» al^j het «der gemeente» te zeggen. IC. is immers wel zoo goed op de hoogte tijd om te weten dat onze tegenstanders on gebied juichen, als ze zien «hoe lief wjj hebben. Maar er is meer, M. dj «De School met den A niet mee gedaan aanj Wij, voorstand zonderlii geef et om

Krantenbank Zeeland

Het Zuiden, Christelijk-historisch blad | 1886 | | pagina 2