Nieuwe Goesche Courant,
Christelijk-liistorisch blad voor Zeeland
18&5.
Zaterdag 8 Augustus.
No. 1315.
HET ZUIDEN,
Verschijnt eiken Vit ij dagavond ten
Prijs per drie maanden franco
Enkele nommers
f0,65.
-0,06.
UITGAVE VAN
F. P. DHUIJ, te Middelburg
en
Wed. A. C. DE JONGE, te Goes.
Prijs der Advertentiën
Per regel 10cents.; Familie-berichten van 16 regels
fl,Iedere regel meer 10 cents.
Liefdegaven 6 cent per regel.
Binnenland.
Onze Augustus-col lecte, hoe na ook verwant aan
tal die andere levensuitingen, staat niettemin
eigenaardig van oorsprong en bedoeling, als woord
en daad tevens weder zoo geheel op zich zelve,
dat zij als uitspraak van ons Christenvolk, als ge
tuigenis vóór de waarheid en tegen het onrecht,
onmisbaar is geworden.
Aan de stembus wordt eens in de twee jaren
slechts eene kleine schare toegelaten, en in menig
district is onder de kiezers de partij van den leven
den God zoo schaars vertegenwoordigd, dat liet den
schijn hebben kon, als waren er gansche provin
ciën, waar zij hare stem niet hooren doet Aan
stembus zijn voorts armen en zieken, vrouwen
en kinderen, weduwen en weezen niet in staat zich
te uiten.
De schoolstichting, in zoo menige plaats van ons
vaderland nog volstrekt onmogelijk, spreekt voorts,
waar ze plaats vinden mag, slechts voor eenmaal
en de stilheid van de verzorgers onzer scholen brengt
meê, dat onze Scholen met den Bijbel veelal onop
gemerkt daarhenen leven, althans geen dienst doen
als protest tegen eene onrechtvaardige en onchris
telijke wetgeving. Ook met hare door eigen krachts
inspanning gebouwde scholen kan de partij van
den levenden God nog naar Thorbecke's eisch eene
«stille partij» wezen.
Onze meetings en vergaderingen eindelijk kunnen
worden doodgezwegen of bespot: wat wil dit ver
achte kuddeken, dat immers slechts saamkomt om
zijne weinige herders te bewierooken!
Niet alzoo de Augustus-collecteHier kunnen
allen spreken en handelen, hier moeten allen zien
en hooren.
Is ook de stembus voor velen vaak terecht
onbereikbaar; maken wij ook al een rustig gebruik
van de zoo laatdunkend met een «gij zijt immers
vrij uwe scholen te stichten» ons gegeven ruimte;
eene stille partij kunnen en mogen wij echter niet
ivormen, juist omdat wij zijn: de partij van den
levenden God.
R Om des gewetens wille zullen wij niet zwijgen,
r Zietdaar de beteekenis onzer Uniecollecte! Eene
Ibeteekenis zoo goed gevoeld, dat sinds 1879 allerlei
^^hkie despoten er op zonnen om deze uiting te
^Ken. Tot heden is die toeleg mislukt.
daarom, of gij scholen onderhoudt of daarop
l^kynde verte geen uitzicht hebt; of gij ter stem-
■fcfaügt; of gij uw eigen vertegenwoor-
Kkn wel onder liberalfcme of
j gij van grond-
wacht; of gij op welk punt dan ook, moogt ver
schillen van de woordvoerders der antirevolutionaire
partijzoo gij moogt behooren tot hen, die uit drang
des gewetens, uit liefde des harten gekozen hebben
tegen de goden dezer eeuw vóór den levenden God
maakt u op en geeft daarvan naar vermogen ge
tuigenis in de naderende Augustus-collecte.
Arm of rijk; in druk door Je tijdsomstandigheden
of in de ruimte gesteldgeen nood
Als het ieder onzer slechts daarom te doen is,
dat wij met onze belijdenis van den levenden God
niet te schande worden, dan weten wij ook, wat
ons te doen staat; Hij zal maken, dat wij niet be
schaamd worden - wie wij dan ook in ons zeiven
zijn, wat zondigs en gebrekkigs er kleve aan onzen
arbeid en strijd wij, die zijn de partij va dien
levenden God(Standaard.)
Deze week verscheen het lijvige verslag van
het onderzoek der voorstellen tot Grondwetsherziening
in de Tweede Kamer. Om de uitvoerigheid kunnen
we slechts een uittreksel geven.
De meeste leden meenden dat eraan Grondwets
herziening behoefte bestaatvooral ter zake van 't
kiesrecht. Zeer velen meenden [dat de herziening
zich verder moest uitstrekken, allereerst tot bepalingen
omtrent onderwijs, samenstelling der Eerste Kamer
en de geldelijke verhouding van den Staat tot de
kerkgenootschappen. Afgescheiden van den inhoud
der aangeboden voorstellen was 't meerendeel der
leden van de noodzakelijkheid van grondwetsherziening
overtuigd. Sommige leden waren van eene andere
meening. Zeer vele leden meenden echter dat de
Regeering de nationale behoeften en wenschen
welker vervulling door de bestaande Grondwet wordt
belemmerd en waarop dus bij hare herziening bo venal
had moeten worden gelet, ten eenenmale had mis
kend. Eenerzijds klaagden de voorstanders van een
zeer uitgebreid stemrecht dat door de voorstellen der
regeering de mogelijkheid werd uitgesloten om aan
de zoogenaamde arbeidende klasse kiesbevoegdheid
toe te kennen. Anderzijds kwamen de tegenstanders
der bestaande schoolwetgeving nadrukkelijk op tegen
de houding der regeering, die zich van het artikel
der grondwet omtrent het onderwijs met enkele
regelen had afgemaakt.
De reeds bekende twee collectieve nota's werden
overgelegd. De voorstellers betoogden dat een natio
naal werk als grondwetsherziening alleen kan worden
volbracht door eene regeering die de behoeften der
natie gevoelt. Dit kan van de tegenwoordige regee
ring niet getuigd worden; anders zou zij de beide
eenige vraagstukken, wajjfomtrent bij het volk een
kiesrecht voor de arbeidende klasse, niet onopgelos
hebben gelaten. Een groot aantal leden betoogde
daarentegen dat de regeering wel degejijk omtrent
beide quaestiën een bepaald standpunt had ingenomen.
Ten aanzien van het kiesrecht draagt de regeering
bepalingen voor die hoogst waarschijnlijk meer in
den geest der Kamer zullen blijken te vallen dan
eene regeling, waarbij nu reeds aan de arbeidende
klasse kiesbevoegdheid zou zijn toegekend. En wat
het onderwijs betreft, ware het onredelijk der regee
ring tot grief te maken dat zij daarin geen veran
dering bracht, waar zij deze niet door de noodzake
lijkheid of een evident staatsbelang geboden acht.
Intusschen waren er ook onder de voorstanders der
bestaande schoolwetgeving die erkennen moesten dat
der regeering zich van het onderwijs-vraagstuk een
weinig al te gemakkelijk had afgemaakt. De over-
groote meerderheid achtte het intusschen een duren
plicht der Kamer om de beslissing over de aange
boden voorstellen, ondanks de nota's, te helpen
voorbereiden met bekwamen spoed.
De mogelijkheid bestond dat de regeering alsnog
eene wijziging van art. 194 voorstelt en de voorstellers
der nota's verzekerden dan ook dat de indiening
daarvan beoogde, de regeering met de volle stemming
bekend te maken om haar van de noodzakelijkheid
van verandering van het tiende hoofdstuk te overtuigen.
In zoover hadden de nota's geen afbrekende, maar
wel degelijk eene opbouwende strekking. Vele leden
vertrouwden dan ook, indien het niet tot een vergelijk
kwam omtrent art. 194, de onderteekenaars der
nota's zouden medewerken tot Grondwetsherziening,
daar hun ongezindheid toch weinig constitutioneel
en evenmin verstandig was. Daarop werd evenwel
door onderteekenaars verklaard, dat het door hen
ingenomen standpunt niet kon worden prijsgegeven.
Overigens meenden vele leden, dat, al kwam geen
herziening tot stand, de overweging er van tot eene
betere verstandhouding der staatkundige richtingen
onderling zou kunnen leiden. De voorstellers der
nota's wezen de uitnoodiging van de hand om hun
art. 194 te formuleeren: dit was regeeringsplicht.
Verscheidene voorstanders der bestaande schoolwet
geving verklaarden zich bereid om ter beëindiging
van den onderwijsstrijd, mede te perken tot wijziging
van art. '194 voor zoover dit zonder verloochening van
beginsel mogelijk was. De onderteekenaars der nota's
verzekerden, dat hun bedoeling niet was de openbare
school op eenmaal af te breken, maar de oprichting
van vrije scholen door de wetgeving in de hand te
laten werken, opdat zij langzamerhand meer en meer
in de plaats der overheidsscholen zouden kunnen
treden.