Marx De Zeeuwsche Stem Wat zegt gij hiervan, oude Marxisten over zijn rasgenooten. Eindelijk recht* Wat de Leider over V eere schrijft J Wat doet U met uw vacantie Jeugd van Zeeland In da Deutsch-Französische Jahrbü- cher 1844 schreef Marx qls volgt over de emancipatie der Joden. (Uit De So cialisten van Mr. H. P. G. Quack, deel IV. blz. 370 e.v.) Het komt vooral hierop neer, dat de Joden-bevrijding in haar diepste betee- •kenis de bevrijding der menschheid van het Jodendom is. Wij moeten namelijk het geheim der Joden niet in hun religie, maar het ge heim hunner*religie in den -werkelijk ,levenden Jood zoeken. Wat is het wereldlijk motief van het Iodendom De practische drang, het egoïsme. Wat is de wereldlijke eeredienst van den Jood Het sjacheren. Wie is hun wereldlijke God Het geld. Welnu, de bevrijding van het sja cheren, van het geld,' dus van het practische, reëele Jodendom, dit moet de zelfbevrijding van onzen tijd we^en. Marx erkent in het Jodendom een algemeen bestaand anti-sociaal ele ment, dat door de geschiedenis tot deze hoogte is opgevoerd, op een hoogte, waarop het noodwendig van zelf moet uiteenvallen. Op Joodsche wijze hebben dan ook de Joden zich- zelven reeds lang geëmancipeerd. Terwijl zij in staatkundigen zin slechts geduld en gedoogd werden, hebben zij zich door het geld tot de macht bij uit nemendheid gemaakt, waarvoor kei zers en koningen buigen. Ja, zij hebben meer gedaan. Zij hebben de gansche Christelijke wereld in hun Joodsche baan en spoor gedreven, zij hebben de Christenen het geld leeren aanbidden, zij hebben de Christenen tot Joden ge maakt. Het geld is de naijverige god van Israël, voor wien geen andere god mag bestaan. Het geld vernedert alle goden der menschen en verandert ze in een koopwaar. Het geld is de qigemeene, voor zichzelf geconstitueerde waarde aller dingen. Het geld heeft dus de gansche wereld, de menschen-wereld gelijk de natuur van haar eigenaardige waarde beroofd. Het geld .is het aan de menschen ontvreemde wezen van zijn arbeid, van zijn bestaan, en dit vreemde wezen beheerscht hem, den mensch, en hij bidt het aan. Dit was en is de Joodsche beschou wing. Het Christendom is nu wel uit het Jodendom ontsprongen, maür het heeft zich wederom in het Jodendom opge lost. De Joden hebben getriompheerd. In zooverre kunnen zij lachen om het geschreeuw naar politieke emancipatie. Neen, zegt Marx, iets anders is noodig, riet voor Joden alleen, maar voor allen, te wetende bevrijding van het geld. Zoodra het de maatschappij gelukt het empirische wezen van het Jodendom het sjacheren, het kwanselen en al wat daarmede samenhangt, te doen vervallen, is de Jood onmogelijk ge worden, wijl zijn bewustzijn dan geen voorwerp meer heeft. De maatschap pelijke bevrijding van uon Jood is, vol gens Marx, niet anders, dan de bevrij ding der maatschappij uit 't Jodendom. Prof. Quack vervolgt Zoo schreef Marx, en men zal erken nen, dat dit artikel een ongewone diep te van inzicht verraadt. Daar is niets oppervlakkigs in deze zinsnedenhet is studie van het beste allooi, verras send en nieuw. i Na bovenstaande publicatie door den nakomeling van rabbijnen hebben de Joden nog honderd jaar voortge woekerd op de menschheid en is de verjoodsching volledig geworden. De profetie van Marx, dat het Joden dom „vanzelf" zou uiteenvallen, is, evenals vele van zijn profetieën, niet uitgekomen. Nu is het echter tijd, dat de volken zelf het Joodsche juk van zich afschudden. Daartoe is in de eer ste plaats noodzakelijk, dat aan de voortwoekering van den Jood een eind wordt gemaakt. Daarna echter komt het groote werk van.de bevrijding van ons volk en wü gelooven in de onster felijkheid van zijn volksziel en daarom weten wij, dat het vqn de geestelijke vergiftiging, de verjoodsching, zal ge nezen, naarmate het zijn Germaan- schen aard meer bewust wordt. Deze bewustwording gaat met den groei van het Nationaal-Socialisme gepaard, want de organische opbouw v van een Germaansch volk is Nationaal- Socialistisch. Ir. M. W. Welleman. Buiten verantwoordelijkheid der redactie Ter aanmoediging en tot voorbeeld. Na het lezen van het jaaroverzicht der Zeeuwsche Stroom, waarin kam. Beversluis terecht naar voren brengt, dat er kentering onder de Zeeuwsche bevolking, valt waar te#nemen ten op zichte van het nieuwe, dat komt, wil ik hier iets publiceeren. Ik schrijf dit speciaal voor onze een zame strijders op de dorpen, waar het dikwijls zoo dubbel moeilijk is, om'dat men zoo .alleen staat. En niet in het minst wil ik mijn be levenis publiceeren voor hen, die wel dicht bij ons staan in gedachteji, maar nog niet in werken, orfidat zij bang zijn voor predikant, ouders-, familie, kennissen, enz. Déze menschen .vreezen, dat al de genen, die er beslist „tegen" zijn, dan niets meer zullen zeggen. En zeker zullen zij op den duur ook niets meer zeggen, omdat zij ons be grijpen en toch allen met ons meegaan. Wij leven'nu midden in ongezonde toestanden van haat en wraakgevoe lens. En toch moeten wij allen aan den slag, om ons zwaar beproefd land en volk er weer bovenop te helpen. En.nu weet ik heel goed, dat al deze toestanden^ontstaan zijn door de hetze en de leugens der weggeloopen hooge en lage ambtenaren en door degenen die gebleven zijn, maar dapper hun best doen, om het Londen naar den zin te maken. En als nu straks die- Londensche stemmen zwijgen, dan staan kil de be drogen volksgenooten, en weten niets van hetgeen zich in Europa heeft vol trokken. Ze hebben zich door allerlei herder enleeraars laten misleiden. Wie onze werkelijke vrienden zijn, weten we nu toch langzamerhand wel, zou ik zoo zeggen Van het Westen moeten wij het niet hebben. Dat heb ik ook al eens gezegd alsik op de Boulevard liep en de zwarte, onstui mige zee zal bulderen en beuken tegeii de muren en de duinen. Alles wat uit het Westen komt, deügt nietDaar weten onze visschers van mee te praten, maar onze boeren en arbeiders toch ook, al begrijpen velen dgt nu nóg maar half, of heelemaal niet. En dan, tot slot, mijn belevenis. Dezer dagen kwam iem'and, een niet- N.S.B.-er, bij mij vragen, of ik zijn be langen wilde behartigen. Ik beloofde dit te zullen doen zoo goed ik kan, want hef mgakf voor ons geen verschil, of iemand' lid van de BeWteging is of niet." Als er te helpen valt, dan helpen vyij, daarvoor zijn we Nationaal-Socia- list. Ik bereikte goede resultaten, en was er blij mee, dat ik een volksgenoot zoo goed van dienst had kunnen zijn. Enkele dagen daarna vond ik een brief in de bus, waarin ik hartelijk bedankt werd en tevens een flink be drag aan geld voor ons Strijdfonds. Met dit -kleine gebeuren wilde ik aan al de eenzamen op de dorpen zeggen Volhouden.de moed nimmer laten zakken. Vandaag of morgen boeken wij allemaal een succes en op den duur zal onze arbeid zichtbaar worden, doordat vele volksgenooten gaan in zien, waar ze .moeten zijn om een betere samenleving op te bouwen. Souburg, $aart 1942. v. d. C. Een Winterhulp-collectcmte vïrtelt. Ik ben de redactie dankbaar, dat zij mij in de gelegenheid stelt, iets te ver tellen van mijn belevenissen als col lectant voor de W. H. N. Op 3 Maart ben ik met de bus op straat gegaan en ik voel mij verplicht, hetgeen ik beleefde bekend te maken. Ik was n.l. vooï dien nog al Engelsch gezind, en als gevolg daarvan, moest ik ook niet veel van Winterhulp heb ben, totdat de werkelijkheid rffij liet zien, dat het toch wel anders is dan ik meende. Ik toog er dan met de bus en de lijst gewapend op uit, en kwam o.a. bij een rentenier, een rijke boer, wat je noemt een echte kapitalist (van L.). Op mijn vraag, of hij ook iets over had voor Winterhulp, antwoordde hij „Ze moes ten van Winterhulp wel eens bij ons komen geven". En daarna gihg.er met een zuur gezicht een cent, zegge één cent, in het busje. Deze kapitalist heeft zeker nooit ge hoord, dat God den blijmoedigen gever liefheeft. Een geheel ander geval geleefde ik een straat verder, bij een arbeider. De man was al acht weken zonder werk, wegens de vorst. Ik vroeg hem, of er misschien iets gemist kon worden. Terwijl hij terug in de kamer ging, hoorde ik hem zeggen„Ja, als ik nu maar wat had. Wacht eens, in zusjes spaarpot." Ik riep, dat hij dat niet mocht doen, maar er werd toch met een blij gezicht een kwartje in de bus gedaan. De naam van dezen goeden arbeider moet ik verzwijgen, gedachtig aan 't woord „Laat uw linkerhand niet weten, wat uw rechter doet". Ik hoop, dat er onder de lezers een enkelfen zal zijn, die eens nadenkt over deze twee menschen, die ik be zocht. En dan'bij een volgende col lecte eens niet in de eerste plaats aan zichzelf denkt, maar aan de armen. Wat de Staat nu begonnen is met Winterhulp, lijkt op wat vroeger het Leger des Heils deed, en daar gaven de menschen wèl aan. Het is toch veel beter, dat de gansche gemeenschap stpunt en de last draagt, dan dat dit helpen der behoeftigen moet uitgaan van een particulier^ in stelling, die toch ook maar van giften en gaven kan blijven bestaan. Men probeert zich er nu af te maken met allerlei praatjes, en het komt er op neer dat men denkt „Ben ik mijns broeders hoeder". Ik hoop, dat velen van de lezers een flink antwoord geven in de volgende collectebus van Winterhulp. Axel. C. R. „Pastoor Poncke" door Jan Eekhout. Uitgave Callen- bach, Nijkerk. Wie dit. bo,ek begint te lezen, komt er* niet meer van los. Tot de laatste bladzijde is het schoon en na den laatsten regel blijft men stil en draagf, lang de herinnering -mede aan dezen uitzonderlijken Vlaamschen pastoor. Zeker, een pastoor, die afwijkt van de meeste anderen, maar niettemin een' mensch, met menschelijke deugden en gebreken, vol -wijsheid en liefde voor het goede mooie leven. En de taal, waarin het boek geschre ven is. Zij is als de fonkelende wijn en dé zomersche' zonne over het gulle Vlaamsche land. Eekhout schildert ons met zijn woorden en zinnen vol muziek, het Tand en,het volk zooals eens de oude meesters met- hun pen seel. Wij, Zeeuwen, mpgen trotsch zijn op dezen schrijven die van onzen bodem en ons bloed is. Meesterlijk en een voudig, ontroerend en innig, zoo schept hij ons zijn kostelijke kunst. „Peking onder Bliksemlicht". De Docmers van Yao, door Lin Yu Tang. Uitgegeven bij N.V. de Arbeiderspers, A'dam. De Dochters van Yao is het eerste deel van de trilogie „Peking onder Bliksemlicht". Het boek begint in de periode van de keizerin Tsi-Hsi. Hactr- zoon, de keizer Kuang-Su, trachtte vele hervormingen in te voeren, maar hij werd door de keizerin-weduwe gevan gen genomen en later vergiftigd. Toch beginnen de veranderingen en hervor mingen door te werken. Op meesterlijke wijze beschrijft Lin Yu Tang ons de belevenissen der rijke Chineesche families. Hoe zij zelve dezen tijd beleven, maar' vooral hun kinderen. Er zijn vele figuren in dit boek, ouders en groot-ouders, kinde ren en kleinkinderen, verdere familie leden en vrienden. Zij allen hebben hun eigen ervaringen en reacties op de gebeurtenissen. Wij leven mee in de feesten, de plechtigheden. Deze Chineezen, die zoo heel anders leven dan wij, die hun eigen bijzondere tra dities en gewoonten hebben, ,zij.n echte levende menschen, die dingen doen en zeggen, welke ook wij zouden kunnen' beleven en doormaken. Het boek heeft een groote bekoring, niet het minst door de fijne beschrij vingen van paleizen en woningen. Het geeft' iets sprookjesachtig en tegelijk is het zoo grootsch en zuiver, dat we telkens weer verder willen lezen.. Het laat ons niet los, dikwijls is het ont roerend, en'de vele kleine, zoo onbe duidend schijnende dingen, hebben een zeer diepe beteekenis, die ons na brengen aan het hart van het Chinee sche volk. Lin Yu Tang schreef„Wijsheid met een glimlach" en „Mijn land en mijn Volk". In deze twee werken komen we nader tot China, maar pas in „De Dochters van Yao", leeren we het ken nen in al zijn schoonheid en wijsheid en zijn worsteling in de groote veran deringen, die de heele wereld moést ondergaan en waar China niet buiten kon blijven. Treffend is telkens weer dé strijd van Mu-lan, de tweede dochter van Yao, als zij iets wil doen dat tot nu toe geen gebruik was, en hoe zij aarzelt en zich weer onderwerpt aan de vormen en de traditie. Ontroerend is Yao zelf, die de hervormingen wil helpen invoeren, die vrijheid wil, ook voor de vrouwen, en diezelfs voor een „vrij huwelijk" is, d.w.z. een huwelijk waar de bruid zelf heeft te beslissen welke man zij wenscht en zich niet tevreden behoeft te schikken, naar de wensch van haar ouders. Toch trouwt Mu-lan niet met de jongen, waar zij van houdt, maar met Sun-Ya, zoo de beide families het altijd gewenscht hadden. Met wijsheid en kalmiö, die wij, Europeanen, niet kennen, gaal Yao door het leven en aanvaardt de dingen zooals ze komen, al 'zijn er oogenblik- ken, dat hij buiten zichzelve raakt, maar naar 'de leer van Tao, bekijkt hij de dingen dan weer met wijsheid en daarom ook kan hij zich met het nieuwe vëreenigen en het goede er van zien. Maar toch zal hij liever zijn vermo gen zelf opmaken, dan het na te laten 'aan een onwaardigen zoon. Hij wil dat zijn oudste zoon, als de rijkdom hem bedorven heeft, door armoede 'n man z«l worden. Het tweede deel van deze trilogie is zooeven verschenen onder den titel „De tragédie in den Tuin". In dit boek wordt de overgang be schreven, de „Umwertung aller Wer- ten", waarin alleen de sterken een nieuw leven kunnen scheppen, maar die de ondergang beteekent voor de zwakken en weifelenden. Het derde deel, „Het lied van den Herfst" geeft de nieuwe lente, di^komt. „Peking onder Bliksemlicht" is een zeer waardevol bezit, vooral, omdat het door een Chinees geschreven is, die zelve de groote. veranderingen heeft beléefd 'en doorleefd. Het eerste deel werd vertaald door Jef Last. Een paar maal .vonden we. in deze vertaling een kleine passage, die ons. stootte. Zoo staat er ergens, hij was geen „beroerde kerel", en als Zilver- scherm, een der dienstmeisjes van mevrouw Yao, een vlaag van razernij krijgt, omdat het kind van haar en den oudsten zoon van Yao wordt wegge nomen, roept zij uit „Ik sch.op je oudere zusters, enz Dit is o.i. jammer. In de zuivere sfeer van dit werk, zijn deze Nederlandsche en dan bedoelen wij, het Nederlandsch uit de minst goede romans, de veel te platte z.g.n. volksboeken, niet op zijn plaats, zij storen zelfs. Het zijn echter maar kleinigheden, en wij hebben verder alle waardeering voor de vertailng. De prijs van het eerste deel bedraagt 2.90 en geb. 3.90. Zangers en Zangeressen Het Departement v. Volksche Waar den te Zeeland heeftaan den heer S. J. Tamminga, in overleg met de af- deeling „Land en Volk" van de Rijks radio-omroep, opgedragen, de leiding 'te nemen van het pas opgerichte Radio zangkoor „De Zeeuwsche Stem". Zij, die zich nog niet opgegeven hebben, dienen dit nog deze week te doen, bij den .dirigent S, J. Tamminga te Gbes (Lange Kerkstraat). Degenen, die zich schriftelijk hebben opgegeven, zullen voor de eerste bij eenkomst zoo spoedig mogelijk worden uitgenoodigd voor een nadere bespre king en de repetities. Vrijdag j.l. is de heer H. C. van Beveren, landbouwer ie Veere, offici eel uit Den Haag en Goes medege deeld, dat hem toegestaan is, het hof- steedje en land van den heer Mesu te GapingeRe koopen. Wij hebben hierover destijds een groot artikel geschreven, en komen in een volgend nummer op deze zaak terug, daar wij één en ander nog hebben recht te zetten. Inmiddels, dank zij de Landstand en de Duiteche Overheid, is hier ein delijk recht gedaan. In zijn uitstekende brochure „De Nat Soc. beweging in Nederland", uitge geven bij NeNaSu te Rotterdam, eer brochure, die ieder, die zich voor onze cultuur interesseert aanbevolen wordt eens té lezen, schrijft de Leider ovei Veere in een hoofdstuk over „het be waren van de oude cultuurgoederen": „Wat de monumenten betreftniets mag meer verloren gaan. Te veel, veel te veel is reeds verloren. Veere, eens tot de schoonste onzer steden behoo- rendè, in den aanvang der 19e eeuw nog vol pracht, is volledig ten gronde gericht. Het juweeltje van het stadhuis staat te midden van 19-eeuwsche af braak zooals in Middelburg het stad huis stond in een omgeving-haar vol komen onwaardig. Over 20 jaar moeten de monumenten zijn hersteld en veilig gesteld. Geen schendende hand zal er zich meer naai uitstrekken." Misschien lijkt het dwaas om nu aan de vacantie te denkeji, maar een ver standig mensch ziet altijd vooruit. Er zijn verschillende -maniefen om de vacantia' door te brengen, ongeacht hoe lang die is. Wat zou U er. van denken om in 1942 eens met alle sleur te breken en een vacantie-plan te maken, dat U een vreugde en ontspanning zal gev.en, als U nog nooit gekend hebt Wat zou U er van denken, om eens van de jeugdherbergen gebruik te maken Zooals U weet, bestaat er in de jeugdherbergen geen leeftijdsgrens naar boven, omdat „jeugd" tenslotte meer een kwestie is van houding dan van leeftijd. Het verblijf in de jeugd: herbergen is goedkoop, dégelijk-- en gezellig. De lidmaatschap-kosten van de N.S.H.C. (Amsterdam, Tulpstraat 41 bedragen voor 14 tot en met 21-jarigen 1.voor 22-jarigen en' ouderen 2.50 per jaar. Na 1 Februari a.s. warden deze bedragen 50 cent hooger. Aarzel dus niet langer, wordt nu lid I Hebt U al een trekkers- kaart Een trekkerskaart is het bewijs van lidmaatschap van de Nederlandsche Jeugdherberg Centrale. Met deze kaart hebt U toegang tot alle jeugdherber gen in Nederland en Duitschalnd. Jeugdherbergen zijn toegankelijk voor allen, die den leeftijd van 14 jaar bereikt hebben en voor kinderen van 10 tot 14 jaar 'onder geleide. Een leeftijdsgrens naar boven bestaat, niet De jeugdherbergen maken het U mo gelijk, een trektocht tp maken door de mooiste deelen van ons land, te wan delen en te fietsen in streken, die voor dien een gesloten boek voor U waren. Jeugdherbergen zijn goedkoop en ge zellig en men koopt er een goede pot I Wacht niet langer, schaft U meteen, een trekkerskaart aan. Na 1 Februari a.s. wordt deze 50 cent duurder! Kosten voor 14 tot en met 21-jarigen 1.voor 22-jarigen en ouderen 2.50 per jaar. Schrijf even een kaartje naar de N.J.H.C., Amsterdam, Tulpstraat 4, De dieptrommen van de Jeugdstorm roepen je. Meldt je aan l

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche Stroom | 1942 | | pagina 4