Watersnoodramp 1953
De situatie bij het Zijpe in februari 1953.*
Schipper L. Hoefnagel:
„Ik heb drie dagen onafgebroken achter mijn zender gezeten
BRUINISSE Eén
februari 1953. Een datum
die de Zeeuwen in het
geheugen gegrift staat.
Een datum die ook
onuitwisbaar is geëtst in
de geest van schipper
Louw Hoefnagel uit Urk.
Hoefnagel zag gisteren,
donderdag, na 35 jaar
Bruinisse terug. „Maar in
1953 heb ik er niet veel
van gezien", aldus de nu
zeventigjarige Hoefnagel.
Hoefnagel ving op die
gedenkwaardige datum
één van de eerste
noodkreten uit het door
het water overweldigde
Zeeland op. Hij aarzelde
geen moment op de
oproep die via de
amateurzender May Be
uit Hellevoetsluis de ether
in werd geslingerd en
stoomde met zijn kotter
Sumus Umbra vanuit de
haven van Breskens in
een vliegende storm naar
Vlissingen. Daar komt
een loods aan boord en
wordt koers gezet naar
het verdronken Bruinisse.
Hoefnagel: „Ik heb drie
dagen onafgebroken
achter mijn zender
gezeten. Toen werd ik
afgelost door een
marineman".
Hoefnagel was in die dagen een van
de eerste Urker schippers in wat
later een keten van Urker kotters
zou worden. Allemaal schepen die
destijds fungeerden als zend- en
ontvangschepen. In kranten uit die
tijd wordt gesproken van het Urker
kotter konvooi en wordt de actie
van de schippers vergeleken met
Klein Duimpje die om niet te
verdwalen steeds broodkruimels
achter zich strooide. Overal in het
rampgebied werden Urker kotters
gestationeerd. „Wij hadden ook een
behoorlijk sterke zender aan
boord", vertelt Hoefnagel. „Die was
eigenlijk 15 Watt, maar die voerden
we op tot 20 Watt door de spanning
te verhogen". Hoever de zender van
Hoefnagel Sumus Umbra in die
februari-nacht precies kwam weten
we niet. Vast staat wel dat het werk
van Hoefnagel in die eerste dagen
van onschatbare waarde is geweest
en dat door zijn optreden een flink
aantal mensen aan de dood is
ontkomen.
In de eerste uren na de ramp
besefte eigenlijk niemand de ware
omvang van de watersnood. Op
Schouwen-Duiveland wist men in
Zierikzee niet hoe de situatie in
Bruinisse was. En omgekeerd. In de
rest van Nederland had men
helemaal geen flauw idee van
hetgeen zich in Zeeland voltrokken
had. Verbindingen waren er niet
meer. Het woedende water had een
allesverwoestende werking. Dijken
braken door, huizen werden
weggevaagd, maar ook de
telefoonleidingen waren niet
bestand tegen het ongekende
natuurgeweld. Zeeland was volledig
afgesloten van de rest van de
wereld. En in die eerste bange uren
had menigeen het idee dat Zeeland
vergeten was. Aan haar lot werd
overgelaten. Toen het konvooi van
Urker kotters eenmaal op de plaats
des onheils was aangeland begon
Nederland langzamerhand te
beseffen wat er gebeurd was en
kwamen de hulpacties op gang.
Er was vraag naar van alles. Een
groot aantal mensen was volkomen
verrast door het watergeweld en
had maar ternauwernood het vege
lijf kunnen redden. Sommigen
hadden hun dierbaarste bezittingen
in een tafellaken of een deken
gewikkeld en slaagden er in dat in
veiligheid te brengen. Maar legio
bezaten niet meer dan de kleren die
ze aanhadden. In de drie weken dat
Hoefnagel in de vluchthaven van
Bruinisse heeft gelegen met zijn
Sumus Umbra heeft hij ontelbaar
veel boodschappen over en weer
verzorgd. Berichten van
overlevenden aan familie elders in
den lande. Een groot deel van die
berichten heeft Hoefnagel al die
jaren bewaard. Vaak met potlood
geschreven berichtjes. Geschreven
op alles wat maar voorhanden was,
van agendablaadjes tot stukjes
karton en velletjes waar men in het
café gewoonlijk de rekening op
opmaakt. Hoewel het een
onbenullig detail lijkt tekent het de
situatie. Aan alles was gebrek. Zelfs
aan schrijfpapier.
De mededelingen op de briéfjes zijn
veelal kort, maar daarom niet
minder veelzeggend. Eén van de
eerste berichtjes die vanuit
Bruinisse de ether in gaat is
ondertekend door de toenmalige
burgemeester van Bruinisse,
Miekaëlis: „Dorp Bruinisse
ondergelopen - doorbraak
binnendijk. 1 slachtoffer. Evacuatie
wegens dreigend voedsel- en
watergebrek. Noodzakelijk -
reddingsmiddelen mede in verband
met zeer ernstige situatie
achterland dringend nodig - zender
garriveerd in vluchthaven
Bruinisse. Nadere berichten volgen
over deze zender". De buitenwacht
bereiken steeds meer berichten over
de toestand in Zeeland en in heel
Nederland worden mensen
gemobiliseerd. Niet altijd komt
de informatie ongeschonden over en
sommige verhalen gaan een eigen
leven leiden. Treffend is het
volgende, ongedateerde bericht:
„Minister van binnenlandse zaken
verzoekt zeer dringend opgave van
geschatte aantal doden in de
navolgende gemeenten:
Nieuwerkerk, Oosterland,
Sirjansland en Bruinisse. De
sensatiepers heeft bericht dat
duizend doden zouden zijn
aangespoeld aan de dijk te
Bruinisse. Dit bericht zal de
minister gaarne officieel
herroepen".
Ook uit andere gemeenten van het
door het water geteisterde
Schouwen-Duiveland komen
berichten binnen. De burgemeester
van de toen nog zelfstandige,
gemeente Oosterland maakt in een
bericht gewag van een hopeloze
situatie in Oosterland. „Gevreesd
moet worden enorm aantal
slachtoffers. Amphibievoertuigen
enige hoop. Tracht iets te redden.
Doe alle moeite die daarheen te
dirigeeren". De burgemeester van
Renesse vraagt via de zender van
Hoefnagel om voedsel, maar ook
om zaken als butagas, lucifers, vet,
kaarsen, petroleum, laarzen en
accu's. In die eerste dagen na dé
ramp wordt het overgrote deel via
het water aangevoerd. Later worden
er door marine en luchtmacht ook
vliegtuigen en helikopters
ingeschakeld. Zowel voor het
vervoer van goederen als voor het
reddingswerk. Voor de redders die
met soms kleine bootjes op pad
gaan is de situatie, ook als de storm
geluwd ig, niet zonder gevaar.
Markeringspunten zijn verdwenen
en wat zich onder water bevindt is
onzichtbaar.
In een artikel in het toen zeer
populaire geïllustreerde weekblad
De Spiegel beschrijft verslaggever
T. van Viet een vierdaagse tocht
door het rampgebied. Hij signaleert
dat één van de dingen waar in het
getroffen gebied ook ernstig gebrek
aan is vakmensen betreft. „Geef ons
goeie polderjongens". Dat is de
kreet die Van Vliet optekent uit de
mond van waterstaat
hoofdingenieur Bazlen. Het artikel
verschijnt in het nummer van 16
mei 1953 van De Spiegel. Zo'n drie
maanden na de ramp. Het overgrote
deel van de bewoners van
Schouwen-Duiveland is dan
inmiddels geëvacueerd naar andere
delen van Nederland. Zij worden
gastvrij opgenomen in andere
gemeenten. Een complete vloot van
kotters zorgt het vervoer van de
overlevenden. Ook weer via de
zenders van de Urker kotters
worden de schepen naar de juiste
plaatsen gedirigeerd.
Terug naar het begin. Terug naar
Hoefnagel. De zender aan boord van
de Sumus1 Umbra wordt
drieëneenhalve week lang dag en
nacht bemand en is vrijwel constant
in bedrijf. De meest uiteenlopende
berichten worden uitgewisseld. Al
snel wordt duidelijk dat er een
enorme behoefte is aan water.
Drinkwater. Voor de
watersnoodramp een kwestie van
even de kraan opendraaien. Maar
ook de waterleidingen zijn totaal
vernield. Drinkwater moet nu per
schip aangevoerd worden. Een van
de berichten spreekt van een schip
dat klaar ligt met tweeëneenhalve
ton drinkwater aan boord. De vraag
aan de burgemeester van Bruinisse
is: „Kan deze niet met emmers naar
door u te bepalen punt leeg gehaald
worden?". Behalve gebrek aan
drinkwater is er ook gebrek aan
melk. Een bericht kondigt de komst
van een schip met aan boord 10.000
liter melk aan. In weer een ander
bericht wordt gemeld dat er een
schip met 500 broden en een doos
boter klaar liggen om naar Zeeland
op te stomen. Via de zender van
Hoefnagel wordt voedsel
gedirigeerd naar de plaatsen waar
het op dat moment het meest
noodzakelijk is. En ook het
reddingswerk gaat onverminderd
voort. Met vliegtuigen en
helikopters worden de overstroomde
polders verkend. Op zoek naar
overlevenden.
Gelukkig leveren die speurtochten
nog een behoorlijk aantal reddingen
op van mensen die soms op de
meest ongelooflijke manieren de
honger en de kou hebben
getrotseerd. Bijeengepakt op de
zolder van hun huis. Of
ronddobberend op een
geïmproviseerd vlot. Een
waarneming uit een van de
marinevliegtuigen: „Vele personen
nog aanwezig in Oosterland en
onmiddellijke omgéving. Huizen
veelal zwaar beschadigd. Vuren en
personen waargenomen op
buitendijk en op binnendijk". Vopr.
velen komt de hulp te laat. De
Spiegel-verslaggever Van Vliet
beschrijft in zijn artikel het leed en
de ellende. De kruisen op de
noodkerkhoven waar mensen
begraven liggen die mén niet meer
kon identificeren. „Vlak na de ramp
hebben we door Zierikzee
gezworven. Hongerig en
ongeschoren kwamen we in die
bange dagen, dansend in een kleine
boot, in de geteisterde haven aan.
Gelijk met een machtige stroom van
Scheveningse trawlers. Een stad als
in oorlogsnood, met helikopters als
glanzende libellen in de lucht en
militairen die behoedzaam met
brancards liepen. Moede mensen
met ogen vol leed, die wat schamel
bezit sjouwden. En overal grijnsde
het grauwe' water en huizen keken
ons als met dode ogen aan".
In het artikel in De Spiegel ook het
verhaal van dominee Kuin uit
Ouwerkerk. Tijdens een wandeling
met de verslaggever van het blad
wijst Kuin: „Hier zag ik een famlie
op het dak, ruim honderd meter van
me af en ik kon niets voor hun doen
al gilden'ze om hulp. Ik kon alleen
maar mijn gevouwen handen tonen
als om te zeggen 'God alleen kan
jullie bidden noren'. En hier in deze
paal zat een man en hij zag zijn
vrouw en kinderen voor zijn ogen
verdrinken en dan is het moeilijk
na de redding troost te brengen".
Verslaggever Van Vliet beschrijft
vervolgens een vaartocht naar
Nieuwerkerk. „Soms moeten we de
boot over een ondiepte, een weg of
een dam. duwen en eenmaal breekt
het zweet ons uit als we door een
wilde stroom bijkans meegevoerd
worden. Minutenlang staan we, ons
vastklemmend aan de bootrand, in
het water. We varen nu recht op
Nieuwerkerk aan, een ander punt
van inspectie want bijna dagelijks
vaart hier de dominee heen en weer.
Als chef van de bergingsdienst kent
hij elke telefoonpaal en elk huis en
de bergingsploeg zoekt bij laag
water alle slikken af want alleen
van de 89 doden in Ouwerkerk zijn
er nog 60 niet geborgen".
Zomaar een fragment uit een
persoonlijk relaas van een
verslaggever. Een fragment dat
aangeeft hoe diep de
watersnoodramp haar voren heeft
getrokken door Schouwen-
Duiveland. Hoewel Hoefnagel zoals
hij zelf zegt ten tijde van zijn
verblijf in Bruinisse in 1953
nauwelijks iets van Bruinisse
gezien heeft staat die tijd hem diep
in het geheugen gegrift. In het boek
'In het woedend golfgeklots' van
Rik Valkenburg vertelt hij wat hem
uit de ramptijd het meest is
bijgebleven: „Dat was het moment
dat die marinematroos me kwam
aflossen toen ik drie dagen en drie
nachten onophoudelijk geseind had.
Ik kon niet meer. Ik was bijna
bewusteloos. Dire dagen geen slaap
en geen eten en ook maar weinig
drinken. Al die tijd achtereen
luisteren en praten, een slijtageslag
van de eerste orde. Nu kon ik dus
een paar uur gaan rusten. Daarna
ben ik voor het eerst de dijk
opgelopen en wat was het eerste dat
ik zag? Dat was een meisje van een
jaar of 23 dat zojuist levenloos
aanspoelde. Dat moment staat diep
in mijn geheugen gegrift", aldus
Hoefnagel.
Na drieëneenhalve week in
Bruinisse te hebben gelegen met
zijn schip vertrekt Hoefnagel met
zijn Sumus Umbra naar
Brouwershaven. Er wordt met man
en macht gewerkt om de gaten in de
dijk te dichten en het water terug te
dringen. Op 13 februari geeft
Hoefnagel via zijn zender een
bericht door aan het Algemeen
Nederlands Persbureau (ANP). In
het bericht wordt gemeld dat de
Oosthavendijk gedicht is. „Dit is
het eerste dijkgat met een fele
uitstroming dat gedicht werd op
Schouwen-Duiveland en dat nog wel
grotendeels zonder rijshout, zonder
dragline, zonder heistelling, doch
alleen met materiaal als
perkoenpalen, zandzakken en los
zand uit een coaster. DE gemeente
Brouwershaven liet haar enigste
stalen zandschuit in het gat tot
zinken brengen, zonder welke men
het gat niet had kunnen dichten.
Duizenden zandzakken, gedropt in
de onder water staande velden en
op wegen zijn met engelse
landingsvaartuigen iedere dag op de
voor de haven liggende zandbank
gevuld en moeizaanm bijeen
gedragen. Het werd een strijd
tussen een paar honderd mensen en
de felle zeestroming. Een omroeper
moest de gemeente door om op het
meest kritieke ogenblik alle
weerbare mannen op te roepen.
Verbeten werkte iedere man en
militair aan het transport van
zandzakken, staande in een koude
oostenwind. Van burgemeester,
dominee, dokter tot landbouwers en
hun knechts totdat bij velen het
bloed uit de nagels liep. Maar ze
wonnen het tenslotte na enige
kwade onderspoelingen. Door deze
vrijwilligersarbeid is een grote
zeedijk gered en het behoud van de
drooggebleven polders benoorden
Zonnemaire verzekerd".
Nu, vijfendertig jaar later, is
Hoefnagel opnieuw in Bruinisse. Nu
verwelkomd door burgemeester T.
C. Hekman, gemeentersecretaris B.
de Groot en wethouders C. J. van
Liere en M. J. van de Velde. Hij
heeft zijn zorgvuldig bewaarde
notities uit de ramptijd
meegenomen en deze zullen na
inventarisatie en onderzoek door
streekarchivaris H. Uijl zorgvuldig
voor het nageslacht bewaard
worden. Een oude wens van
Hoefnagel is vervuld. Hij heeft
Bruinisse gezien. „En ik ben blij
dat ik het nu gezien heb". Hoefnagel
kreeg uit handen van burgemeester
Hekman de dichtbundel 'Uit de
oude doos' van de Bruse dichteres
mevrouw Wiebrens, het boek
Bruinisse door de eeuwen heen van
S. A. Jumelet Azn en het Bruse
gemeentewapen in 'glas-in-lood. Een
klein eerbetoon aan een man die
wat hij voor Schouwen-Duiveland
gedaan heeft verantwoord met de
woorden: „Als er mensen in nood
zijn dan varen wij uit".
Thkst: Piet Kleemans
Foto's: gemeentearchief Bruinisse
Na enige tijd k\vam de distributie van drinkwater op gang. Rechts op de foto schipper Cornet van de 'Olievos'.
Februari 1953: herstelwerkzaamheden aan de Oudedijk bij Bruinisse.