BIJVOEGSEL Zierikzeeschen Nieuwsbode van Zaturdag 6 November 1875. VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD behoorende bij den TB ZIEBIKZEE, gehouden den 30 October ÏSTS. (Vervolg van het vorige Bijvoegsel.) Mr. Fokker doet alsnu het voorsteldat de Raad zich bij adres zal wenden tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal met mededeeling van den loop der zaak en met verzoek, eene subsidie uit te trekken van f 5000terwijl aan den Minister van dat adres afschrift kan worden gezonden en hem verzocht op zijn besluit, om dien post te doen vervallen, terug te komen. Spreker is tegen het voorstel van den heer Ochtman; hij zou het minder betamelijk achten den Minister als het ware ter verantwoording te roepen. De heer Ochtman trekt zijn voorstel in. Mr. Schneiders vraagt, of de Raad gebonden is in geval de subsidie wordt toegestaan, waarop Mr. Fokker antwoordt dat bet toekennen van subsidie eene gunst is, en dat nie mand verpligt is, eene gunst aan te nemen. De heer Mr. Moens brengt nog in het middendat de Rijkssubsidie wel is waar slechts op 4000 was bepaald, doch dat uit de correspondentie van den Inspecteur voor het Middelbaar OnderwijB blijkt, dat verhooging van dat bedrag niet onwaarschijnlijk was, indien de oprigting der schooi voor de gemeente te bezwarend mogt zijn. Het voorstel van Mr. Fokker wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 2, die van de IIII. Labrijnen Mr. Schneiders. Bij II. VIII afd. II art. 1 wordt dc begrooting van het Burgerlijk Armbestuur goedgekeurd, overeenkomstig het advies der Commissie, in ontvang eu uitgaaf op 7888,51 en be sloten aan dat bestuur voor 1876 eene subsidie te verlecnen van f 7500. Bij de volgende twee artikelen stelt de Commissie voor, namens hare meerderheid, om de subsidie voor het Roomsch- Katholiek Armbestuur en die van het Evang. Luth. Arm bestuur te doen vervallen. Niet alleen acht de meerderheid dergelijke subsidie tegen over de armbesturen der Hervormden en der Israëlieten, die volstrekt geene subsidie genieten, onverdedigbaar, daar zij den een boven den ander bevoordeelt, maar voornamelijk ook vindt zij die subsidien in kennelijken strijd met de be doeling van de Wet. De Voorzitter geeft te kennen, dat hij het wel eens is met de Commissie dat het wensclielijk ware als geen subsidie werd verstrektmaar hij kan niet toestemmen dat het geven van subsidie tegenover de niet gesubsidieerde armbesturen onverdedigbaar zou zijn, want de Hervormde Diaconie heeft vroeger uit eigen beweging voor subsidie bedankt. Indien de subsidiën werden ingetrokken zou de gemeente daardoor financieel nadeel lijden. Mr. Fokker ontwikkelt daarop den toestand der verschil lende armbesturen en gaat na, welke subsidiën daaraan ach tereenvolgens zijn verstrekt. Hij herinnert, dat het Hervormd en het Israëlitische armbestuur in I860 hebben bedankt voor subsidie. De bedeeling der Israëliten is toen geheel ten la9te van het Burgerlijk Armbestuur gekomen, met uitzon dering van enkele bedeclingen in levensmiddelen die in verband met de godsdienstige voorschriften alleen door Israë liten mogen verschaft worden. De Hervormden hebben in hunne armen eene splitsing gemaakt en een gedeelte daarvan voor zich behoudenterwijl de overigen aan het Burgerlijk armbestuur zijn gekomen. De andere armbesturen hebben gewenscht subsidie te blijven genieten. Spreker vreest, dat het intrekken dier subsidiën tot nadeel der gemcente-financiën leiden zal. De behoeften der armbe sturen worden nu bestreden door eigen giften en door dc subsidiën. Uit ondervinding meent Spreker te weten, dat door het geven der subsidiënde liefdadigheid is opgewekt en vermeerderd. Als deze niet meer worden verleend, zullen, naar zijne meening, de eigen giften verminderen en iu dat geval zal de gemeente meer uitgaven hebben dan nu. Hij is daarom tegen het intrekken. Het toekennen van subsidie is niet in strijd met de wet maar uitdrukkelijk daarbij toegelaten. Jhr. Mr. Macaré bespreekt de bedoeling der wet. Hij merkt op, dat volgens art. 20 der Armenwet, de ondersteuning der armen wordt overgelaten aan de Kerkelijke en bijzondere instellingen van weldadigheid en dat bij de artt. 59 en vol gende wordt bepaald, dat geene subsidiën aan instellingen van weldadigheid mogen worden verstrekt, dan bij een mot redenen omkleed besluit van den gemeenteraad, waaruit o. a. moet blijken van de volstrekte noodzakelijkheidterwijl bovendien aan de Gedeputeerde Staten nog is opgedragen, toe te ziendat die subsidiën niet worden verleend dan bij volstrekte onvermijdelijkheid. Die onvermijdelijkheid kan hier uiet worden aangetoond. De gevallen waarin de wet het verleenen van subsidie aan de hand geeft, zijn hier niet aan wezig. Dat de gemeente door de intrekking der subsidie nadeel zou lijden is niet bewezen. Doch als de gemeente er voordeel van heeft subsidie te verleenenstaat daar tegenover dat de Kerkelijke gemeenten er nadeel van hebbendie aan te nemen en dit laatste kan Spreker niet aannemenwant dan zouden zij stellig daarvoor bedanken. De vrees voor het nadeel dat de gemeente door liet intrekken der subsidiën zou lijden, heeft dus z. i. geen grond. Mr. Fokker antwoordt op hetgeen Jhr. Macaré heeft ge zegd en blijft bij zijne meeningdat het verstrekken van subsidie niet is tegen de bedoeling der wet. Wat betreft de stellingdat de armbestureu zouden bedanken voor het subsidie als zij er geen voordeel van hadden, moet hij op merken dat dit voordeel niet alléén van finaiicieelen aard is. Het is die besturen niet onverschillig dat van wege de ker kelijke liefdadigheid de bedeelingen geschieden; zij doen dit gaarne en overeenkomstig de armenwet behoort dat bevorderd te worden. Dc heer vnu der' Grijp is tegen het intrekken der subsidiën. Hij ziet daarin nadeel voor de gemeente. Als hij nagaat welk nadeel de gemeente heeft geleden doordien de Hervormde Diaconie de zorg voor hare armen geheel op zich nam, dan vreest hij, dat men ook hier tot meer uitgaven zal komen en hij is te meer tegen het voorstelomdat de armbesturen de subsidiën zelve wenschen. Jhr. Mr. Macaré komt nader terug op de bedoeling der wet; bespreekt ook de morele zijde der zaak en houdt vol dat de onvermijdelijkheid niet is bewezen. Mr. Moens weerspreekt den vorigen Spreker en wijst er op, dat de onvermijdelijkheid om subsidie te verleenen vol gens de wet moet bewezen worden door dc rekening en be grooting van de armbesturenen dat zulks bij de gesubsi dieerde armbesturen hier telken jare heeft plaats gehad. Hij zegt ook nog, dat hij het eens is met den neer van der Grijp en vreest voor moeijclijkhcdeu die er zouden ontstaan door eene verandering. Om eene zaak te noemende bedeeling der gezinnen, wier leden tot verschillende kerkgenootschappen oehooren. Jhr. Mr. Boeije zegt, dat hij de minderheid in de Commissie uitmaakte. Hij vona geene vrijheid met het voorstel der meerderheid mede te gaan. Hij ontwikkelt daarop zijn ge voelen over de zaak en zegt daarbijdat hij wel de financiëele belangen der gemeente op het oog heeft gehad, doch dat ook de morele zijde der zaak bij liern heeft gewogen. Nadat dc HH. Koole, Mr. Boeije, Mr. Fokker en Mr. Moens nog het woord hadden gevoerd, worden de discussiën gesloten en komt in stemming het voorstel der Commissie hetwelk wordt verworpen met 7 stemmen tegen 4. "Voor stemden de HH. Ochtman Jhr. Mr. Macaré Koole en Zuurdeeg. Jhr. Mr. Macaré stelt daarop voor, de subsidie aan het Roomsch-Kath. Armbestuur voor 1876, voorgedragen op ƒ2700, terug te brengen tot ƒ2300. Door zulk eene ver mindering bestaat de kans om langzamerhand te komen tot een door spreker meer gcwenschte» toestand, nl., dat de ge meente geene subsidie meer verleent. Dit voorstel wordt door de HH. Mrs. Fokker en Jhr. Boeije bestreden. De laatste meent, dat op de ingediende bcgrooting niets valt af te dingen, alleen heeft het hooge cijfer voor geneeskundige liulj) zijne aandacht getrokken. Bij stemming wordt het voorstel verworpen met 6 stem men tegen 4.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1875 | | pagina 3