De heer Zuurdeeg zegt dat hij niet heeft gesproken van
misslagen. Hij heeft gevraagd naar feiten, duidelijke feiten
en hij is niet het eenige lid van den Raad die deze in het
rapport mist. Het werk der Commissie is wel goed, doch
even als alle menschelijk werk niet onberispelijk.
De Voorzitter sluit de beraadslagingen en brengt de voor
stellen der Commissie om de verschillende rekeningen van
het Bestuur der Bank van Leening goed te keuren in
stemming.
Achtereenvolgens worden daarop met algemeene stemmen
goedgekeurd
1.° de rekening van het reservefonds der Bank van Leening;
2.° de rekening, loopende van 1 Januarij tot 11 Octo
ber 1873;
3.° de voorloopige liquidatierekening dier Bank.
Daarna wordt met algemeene stemmen besloten om aan
het Bestuur der Bank van Leening magtiging te verleenen
tot het aannemen der door de Tielscne Brandwaarborg-
Maatschappij aangeboden schadevergoeding van f 500, wegens
den brand in het gebouw der Bank en voorts tot verkoop
van dat gebouw.
Bij deze laatste magtiging, wordt naar aanleiding van
opmerkingen door de HH. Mrs. Moens en Moolenourgh
besloten, het Bestuur der Bank te verzoeken het gebouw op
zoodanig tijdstip te verkoopen, als hun het meest voordeelig
zal voorkomen.
De Voorzitter stelt daarna namens Burgemeester en Wet
houders voor, dat overeenkomstig het advies der Commissie
zal worden besloten tot het inwinnen van een regtskundig
advies en wel van den heer Mr. August Philips.
Met algemeene stemmen wordt daartoe besloten.
Vervolgens komt in stemming het voorstel van den heer
Zuurdeeg om een der leden van de Commissie van onder
zoek uit te noodigen om aan den regtsgeleerde Mr. Philips
de geheele zaak nader mondeling toe te lichten, hetwelk
wordt verworpen met 7 stemmen tegen 3. Voor stemden
de HH. Zuurdeeg, Ochtman en Jhr. Mr. Macaré.
De heer van aer Grijp heeft aan de verschillende stem
mingen als lid van het Bestuur der Bank geen deel genomen.
De heer Zuurdeeg zegt daarna nog dat men gewoon is
advies te vragen over eene duidelijke casus-positie en die
wordt hier gemist. Het komt hem wenschelijk voor dat men
feiten stelt waarover men het advies vraagt in plaats van
een afschrift van het rapport aan Mr. Philips te zenden, dat
nu de bedoeling schijnt te zijn.
De heer Koole is net eens met den heer Zuurdeeg. Het
rapport is er niet voor bestemd om te worden opgezonden.
Men zou de vragen kunnen stellen waarover men advies
verlangt.
De Voorzitter zegt dat bij den brief waarbij Mr. Philips
zal worden uitgenoodigd om zijn ad'vies uit te brengen, het
rapport zal worden toegezonden en hem tevens zal worden
medegedeeld, dat de inlichtingen die hij verder mogt ver
langen hem zullen worden gegeven.
Jhr. de Jonge zegt, dat hier slechts strijd is over vorm.
Men vraagt het gevoelen over de al of niet civiele aan
sprakelijkheid der leden van het Bestuur der Bank; om die
te kunnen beoordeelen moet men feiten kennen en deze zijn
in het rapport en de boekeu en verdere stukken uitgedrukt.
Hij ziet niet in waarom het niet voldoende zou zijn het
rapport en de verdere stukken op te zenden.
De beraadslagingen zijn daarmede afgeloopen.
Namens de daartoe benoemde Commissie brengt Jhr. Mr.
Macaré verslag uit van haar onderzoek omtrent ae rekening
der inkomsten en uitgaven der gemeente over 1874.
Het advies strekt tot voorloopige vaststelling dier rekening
in ontvang opf 116703,06s
in uitgaaf op- 110631,76s
met een goed slot van f 6071,80
Alzoo besloten.
De Wethouder Jhr. de Jonge, heeft aan dit besluit geen
deel genomen.
De Voorzitter sluit na omvraag de vergadering.
Uitgevers: de LOOZE WA ALE.
Drukkerg OCHTMANPIETERSE VAN DISHOECK.
Meel straatB 65.