BIJVOEGSEL
Zierikzeeselien Nieuwsbode van Dingsdag 10 Augustus 1875.
VERGADEftlNG VAX DEN GEMEENTERAAD
behoorende bij den
TB
ZIERIHZEE,
gehouden den 6 Augustus 18*75.
Voorzitter Jhr. W. van Citters.
Afwezig zijn bij de opening der Vergadering de HH. Mr.
Fokker en Jhr. Mr. Boeije met kennisgeving en de HH.
Jhr. de Jonge en Mr. Schneiders.
De lezing der notulen van het verhandelde in de vorige
vergadering wordt aangehouden.
De Voorzitter breugt in behandeling het rapport van de
Commissie belast geweest met het onderzoek der rekeningen
van de Bank van Leeningin de vorige vergadering uifc-
gebragt en in het verslag dier vergadering breedvoerig
medegedeeld.
De algemeene beraadslagingen daarover geopend zijnde,
verkrijgt Jbr. Mr. Macaré het woord. Hij zegt, dat hij uit
maakt de minderheid der Commissiewaarvan in het
verslag wordt gesproken en die van meening is dat de
verzuimen door het Bestuur der Bank gepleegd vallen onder
het bereik der Burgerlijke Wet. Hij gelooft dat herhaal
delijk is uitgemaakt bij arresten van den Hoogen Raad,
dat personen met een publiek mandaat bekleed voor hetgeen
zij als zoodanig hebben gedaan, in regten kunnen worden
aangesproken en dat er genoegzame gronden aanwezig zijn
om het. gevoelen van een bekwaam en onpartijdig deskundige
in deze in te winnen. De eerste vraag waartoe men bij
inzage van het rapport komt is deze: Is het verzwijgen van
het tekort in 185-1 en het indienen van rekeningen die niet
goed waren, een verzuim dat onder het bereik der Bur
gerlijke Wet valt. Neemt men aan dat dit zoo is, dan is
de geheele Commissie aansprakelijk. Neemt men dit niet aan
dan is het eene andere vraag of na 1854 wel het noodige
toezigt is gehouden en of liet verzuimen der telling niet
valt in de termen van verzuim volgens de wet.
De heer van der Grijp zegt dat het hem, hoewel hij
geen regtskundige is, voorkomt, dat de geheele zaak zich
bepaalt bij het afdoen der rekening die jaarlijks door het
Bestuur van de Bank is gedaan bn door den Raad goedge
keurd en waarmede elk jaar de verantwoordelijkheid ophield.
Als de heer Latidsknegt bij zijn ontslag eene décharge had
gevraagd voor het door hem gehouden beheer zou hij die
zeker hebben verkregen; van regtsvervolging kan dus naar
sprekers meening geen spraak zijn. Hoewel hij zelf lid van
het Bestuur der Bank is, meende hij toch zijn gevoelen te
mogen meêdeelen, daar hij zulk een korten tijd lid van het
Bestuur is geweest, dat men evengoed zeggen kan dat hij
het eigenlijk niet geweest is.
De heer Mr. Schneiders is binnengekomen.
De heer Zuurdeeg gelooft dat het moeijelijk is zich op
regtsgeleerd terrein te bewegen en dat men daardoor niet veel
verder komen zal. Het is waar dat de Raad de rekeningen
der Bank goedkeprde en dit kon hij doen, omdat hij meende
met ware cijfers te doen te hebbenhij kon niet weten dat
die cijfers onwaar waren en nog minder dat zij opzettelijk
fictief 'waren gebragt. Het komt 'spreker dubieus voor of hier
aan een bloot verzuim te denken is en als men de zaak
goed nagaat is het ook geen verzuim maar misdaad.
Mr. Moolenburgh zegt, dat bij de Commissie twijfel be
staat of het Bestuur der Bank of enkelen zijner leden de
geleden schade aan de gemeente moeten vergoeden waarom
zij heeft voorgesteld het oordeel van een onpartijdig regtsge-
leerde in te winnen. Spreker treedt hierop in eene uitvoerige
verdediging van het gevoelen der meerderheid van de Com
missie en merkt op dat men zedelijkerwijs volkomen gelijk
heeft met te zeggen dat de leden van het Bestuur der Bank
moeten betalen, doch men staat hier op het standpunt van
regt en dan moet spreker zeggen dat hij niet weet hoe men
hen in regten tot de betaling noodzaken kan. Het is zeer
erg dat dit niet kan geschiedendoch hij heeft de overtuiging
dat de gemeente het nadeel zelf zal moeten dragen.
Jhr. de Jonge is in de Vergadering gekomen.
De heer Zuurdeeg wenscht dat als er wordt besloten het
advies van een regtsgeleerde te vragen, het lid der Commissie
Jhr. Air. Macaré zal worden uitgenoodigd aan dezen monde
ling alle verder noodige inlichtingen te verschaffen. Hij moet
lof toebrengen aan het werk der Commissie, maar meent dat
in liet rapport niet alles staat wat vereischt wordt, om een
regtsgeleerd advies te vragen en dat daarom mondelinge
toelichting noodig is.
De Voorzitter zegt dat aan den regtsgeleerde natuurlijk,
alle inlichtingen zullen worden gegeven die bij mogt verlangen.
Mr. Schneiders en Jhr. de Jonge bestrijden het voorstel
van den heer Zuurdeeg, op grond dat een onpartijdig oordeel
over de zaak moet worden geveld; terwijl Jhr. de Jonge nog
verklaart dat hij met genoegen van het verslag der Commissie
heeft kennis genomen dat z. i. getuigt van een ernstig
naauwgezet en onpartijdig onderzoek der zaak.
De heer Zuurdeeg wijst op eene kleine inconsequentie,
waaraan de bestrijders van zijn voorstel zich schuldig maken.
Zij verklaren zich daartegen, omdat een onpartijdig oordeel
moet worden geveld. Men heeft met lof gesproken over het
onpartijdig standpunt dat door de Commissie ingenomen is en
nu spreker de zaak aan een lid dier Commissie wil opdragen
vreest men voor partijdigheid. Spreker doet zijn voorstel
omdat het rapport hem niet duidelijk is; om eene zaak te
noemende f 4000 die in 1854 door een lid van het
Bestuur zijn gegeven tot dekking van het tekort, worden
niet gestaafd en hoe zijn de overschietende 3400 van het
tekort gevonden? Waarom is dat geld gegevenP Wat zou
de Raad hebben gedaan als hij geweten had dat hij voor
fictieve cijfers stond? Hij blijft er voor dal Jhr. Macaré
mondeling inlichtingen zal verstrekken aan den regtsgeleerde.
Jhr. Macaré vindt het dan beter dat de geheele Commissie
van rapporteurs wordt aangewezen, om des noodig verdere
inlichtingen te verschaffen.
Mr. Moolenburgh is niet tegen de bedoeling van den heer
Zuurdeegdat de regtsgeleerde volkomen op ae hoogte der
zaak komt, maar hij ziet bezwaar tegen de aanneming van
zijn voorstel. Als de leden zelf naar den regtsgeleerde moeten
gaan of de regtsgeleerde naar hier moet komen, zal de ge
meente veel kosten hebben. Hij acht het voldoende als het
advies wordt gevraagd met toezending van het rapport en
zoo noodig van dc rekening met bijvoeging dat de inlich
tingen die er verder mogten noodig zijn verstrekt zullen
worden. Men moet het aan den heer Philips overlaten om des
noods zelf over te komendan kan hij zich alles doen voor
leggen en geven wat hem noodig voorkomt.
Nadat hierover tusschen de HH. Koole, Jhr. Mr. Macaré,
Mr. Moolenburgh en Jhr. de Jonge nog eenige beraadslaging
bad plaats gehad geeft de heer Zuurdeeg te kennen dat het
rapport, zooals het daar ligt niet voldoende isdat men niet
alles daaruit kan opmaken en dat bet misschien overweging
zou verdienen als er te veel bezwaren zijn voor eene mon
delinge inlichting aan dien regtsgeleerde, het rapport nog
eens na te zien en er bij te voegen wat hij en anderen
meeneti dat er in te kort komt. Hij vindt, dat in het rap
port de vragen niet genoeg in scherpe trekken voorgedragen
zijn. Het rapport komt hem voor te bemanteld en niet rond
genoegniet duidelijk.
Mr. Moolenburgh zegt, dat slechts een Raadslid het rap
port veroordeelt, omdat de zaak niet genoeg met scherpe
trekken is afgeteékend. Hij gelooft echter dat de heer
Zuurdeeg het rapport te vlugtig heeft gelezen. De steller van
het rapport heeft het „suaviter in modo forti ter in re" tot
rigtsnoer genomen. Er zijn geen harde woorden gebruikt,
er is niet gescholden en de humane toon is altijd behouden
maar geen enkele misslag is verzwegenalthans wat de
Commissie voor een misslag houdt.