BIJVOEGSEL
Zierikzeeschen Nieuwsbode van Zaturdag 51 Julij 1875.
BEHOORENDE BIJ DEN
VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD
TB
ZIEKIK ZjE E
gehouden den 28 Julij l&Tö.
Voorzitter Jhr. van Citters.
Afwezig zijn bij het openen der vergadering, de heeren
Jhr. Mr. Boeije, Mr. Schneiders en Mr. Fokker met kennis
geving en de heeren Jhr. Mr. Macaré en Ochtman.
De notulen van het verhandelde in de vorige vergadering
worden gelezen en goedgekeurd.
Jhr. Mr. Macaré komt in de vergadering.
De Voorzitter deelt mede dat zijn ingekomen
1.° vier brieven van de Gedeputeerde Staten, houdende
kennisgeving van de goedkeuring der raadsbesluiten van den
16 Junij U. a. tot af- en overschrijving van - en op een
post der gemeente-begrooting voor 1875b. tot de uitgifte
van grond in erfpacht aan Diakenen der Hervormde ge
meente; van het raadsbesluit van den 29 Junij 11. tot verhoo
ging der jaarwedde van een der hulponderwijzeressen aan de
Meisjesschool en van dat van den 16 Junij 11. tot afstand
van grond aan J. der Weduwenterwijl zij daarbij te kennen
geven geen bezwaar te hebben tegen de voorgestelde ver
smalling van den Mosseleeweg.
Deze brieven worden voor kennisgeving aangenomen;
2.° de rekening van het Harmonie-Gezelschap Kunst en
Eer, over 1874.
Tot onderzoek en verslag gesteld in handen eener Com
missie tot leden waarvan de Voorzitter benoemt de heeren
Jhr. de Jonge, van der Grijp en Houwer;
3.° een brief van de Hansische Geschichtsverein te Lubeck,
herhalende het eenige jaren geleden tot den Raad gerigte
verzoek om eene jaarlijksche bijdrage uit de gemeentekas
voor hare wetenschappelijke onderzoekingen, die haar toen
niet is verleend.
Ter visie gelegd van de leden.
De heer Ochtman komt in de vergadering;
4.° drie verzoekschriften om afschrijving van hoofdelijken
omslag over 1875:
o. van Mej. de Wed. Verhangen, op grond dat haar zoon,
die vroeger bij haar inwoonde en waarom zij hooger
was aangeslagen, niet meer in de gemeente woont en zij
dus niet langer heeft het inkomen waarnaar zij aange
slagen is.
Op voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
besloten hierop afwijzend te beschikken, op grond dat de
verordening geene aanleiding geeft afschrijving van Hoofd,
omslag te verleeneri wegens de door de verzoekster op
gegeven reden.
van den heer F. W. N. Hugenholtz wegens vertrek
uit de gemeente;
Op voorstel als voren wordt afschrijving verleend voor
een bedrag van 51,935;
e. van den heer V. H. Niemantsverdriet wegens zijn aan
staand vertrek uit de gemeente;
Op voorstel als voren wordt besloten, de beschikking
hierop vooralsnog aan te houden omdat de verzoeker de
gemeente nog niet metterwoon heeft verlaten.
Jhr. de Jonge verlaat de vergadering.
De Voorzitter biedt namens Burgemeester en Wethouders
aan den Raad aan, de door den Gemeente-Ontvanger inge
zonden rekening der inkomsten en uitgaven der gemeente
over 1874, met de door Burgemeester en Wethouders opge
maakte verantwoording en de verdere bewijsstukken.
De Raad stelt deze stukken tot onderzoek en verslag in
handen van de HH. Jhr. Mr. Macaré, Ochtman en Jhr.
Mr. Boeije.
Zullende de rekening, overeenkomstig de wet, worden ter
visie gelegd en in afdruk verkrijgbaar worden gesteld.
De Voorzitter doet mededeeling dat verder zijn ingekomen:
1.° de jaarverslagen der gemeenten Middelburg, Amster
dam en Leeuwarden over 1874.
Ter inzage van de leden gelegd ter secretarie om later in
de boekerij te worden geplaatst;
2.° een brief van de Plaatselijke Schoolcommissie houdende
aanbeveling van een dubbeltal, ter voorziening in de vacature
ontstaan door het verleend eervol ontslag aan den heer Mr.
P. A. J. Bouvin. Aanbevolen worden de HH. J. Mulder,
Ingenieur van den Waterstaat en J. E. Mulock Houwer,
Gemeente-Ontvanger.
Wordt besloten dadelijk tot de benoeming over te gaan.
De heer Labrijn vraagt of de Raad ook iemand kan be
noemen buiten deze aanbeveling. Hij doet deze vraag omdat
de eerst voorgedragene waarschijnlijk niet in de gemeente
zal blijven wonen en het hem voorkomt dat er andere ge
schikte personen in de gemeente zijn, die hier gevestigd
blijven.
De Voorzitter antwoordt dat de Raad bevoegd is iemand
te benoemen die niet op de aanbeveling voorkomt.
Hierna wordt overgegaan tot de stemming.
Van de 9 uilgebragte stemmen verkreeg de heer J. II.
C. Heijse 6 stemmen; tie overige waren uitgebragt op den
heer J. Mulder, zoodat de heer Heijse benoemd is. Zul-
lende daarvan aan den benoemde en de Plaatselijke School
commissie worden kennis gegeven;
3.° een schrijven van de Plaatselijke Schoolcommissie
houdende berigt omtrent het in hare handen gestelde ver
zoekschrift van mej. D. L. van der Velden, hulponderwijzeres
aan de Meisjesschool, om verliooging harer jaarwedde met
f 100.
De Commissie stelt voor in dezer voege gunstig op het
verzoek te beschikken: dat, roet uitbreiding van het raads
besluit van den 19 Maart 1873, aan de hulponderwijzereaseu
der openbare lagere scholen in deze gemeente die in het
bezit zijn der akte van hoofdonderwijzeresof zoodra zij die
akte hebben verkregen, eene verhooging van jaarwedde zal
worden toegekend van f 100.
Door die bepaling, die haar voorkomt billijk te zijn, zal
de verzoekster als in het bezit der bedoelde acte zijnde
eene verhooging van jaarwedde van ƒ100 verkrijgen.
De Commissie deelt nog mede, dat de verzoekster eene
bekwame onderwijzeres is en goed onderwijs geeft.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dat de Raad
dit voorstel zal aannemen.
Zonder beraadslaging wordt dienovereenkomstig met alge-
meene stemmen besloten;
4.° een verzoekschrift van W. Meesters, bewaarder in
het gebouw ter afzondering en verpleging vau lijders aan
besmettelijke ziekten, waarin hij te kennen geeft dat hij ge
durende 3 maanden zijne betrekking bekleedt en dat tot
heden in liet gebouw nog geene zieken zijn opgenomen
zoodat hij alleen van het pensioen dat hij geniet inoet leven.
Wel heeft hij getracht bij anderen werk te bekomen doch
hij heeft dit niet kunnen verkrijgen, daar men hem zegt,
dat het moeijelijk valt hem in dienst te nemen, omdat hij
als er zieken koinenzijn werk zal moeten staken. Hij ver
zoekt nu dat de Raad hetn eene voste bezoldiging van f250
's jaars zal toekennen.
Gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders om
berigt en raad.
De Voorzitter deelt mede:
1.° dat op den 13 dezer maand heeft plaats gehad de
opneming der kas en boeken van den Gemeente-Ontvanger
en dat daaruit bleek dat over de dienstjaren 1874 en 1875
was ontvangenf 159458,51s
en uitgegeven - 159892,35
alzoo meer uitgegeven433,83s
het goed slot der rekening over 1873 bedraagt - 15282,84
zoodat in kas wasf 14849,00s
juist overeenkomende met de vertoonde gelden en geldswaarden
2." dat de aan dc gemeente toekomende tienden over den
oogst van dit jaar bij de dezer dagen gehouden verpachting
met inbegrip van blokgeld en rantsoenpenningen hebben opge-
bragt ƒ3759,62
3.° dat bij de verkiezing van vijf Raadsleden op 20 Julij 11.
ter voorziening in de plaatsen van hen die aan de beurt
van aftreding waren al de aftredende leden zijn herkozen,
nl. de HH. Mr. J. MoolenburghMr. .T. W. A. Schneiders
van GreijffenswerthH. G. Mulock Houwer, R. Koole en
D. B. P. Zuurdeeg.
Deze mededeelingen worden voor kennisgeving aangenomen.
Jhr. de Jonge komt in de vergadering terug.
Namens Burgemeester en Wethouders stelt de Voorzitter
voor, overeenkomstig het advies der Plaatselijke Schoolcom
missie, aan Mejufrrouw A. H. van der Velden, hoofdonder
wijzeres en Mejufvrouw J. E. van der Velden, hulponder
wijzeres aan de Meisjesschool, op hun verzoek, met ingang
van 1 September a. s.op grond van hunne ligchainelijke
ongeschiktheid om die betrekkingen langer naar behooren
waar te nemendaaruit eervol ontslag te verleenen met be
houd van hun regt van aanspraak op pensioen.
Nadat de verklaringen wegens ongeschiktheid dier onder
wijzeressen voor het onderwijs, door de Heeren Gedeputeerde
Staten en den heer Districts Schoolopziener afgegeven, waren
voorgelezen wordt het gevraagd ontslag eervol verleend.
Daarop deelt de Voorzitter mede, dat het vergelijkend
examen voor de betrekking van hoofdonderwijzeres aan de
Meisjesschool zal plaats hebben op den 2 en 3 Augustus e. k.,
welke mededeeling voor kennisgeving aangenomen wordt.
Een voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging
der geineentebegrooting voor 1875 wordt door den Raad
gesteld in handen van de HH. Koole, van der Grijp en
Labrijn, tot onderzoek en verslag.
Het wordt tevens op de Secretarie voor ieder ter inzage
gelegd.
Bij monde van den Heer Mr. Moolenburgh wordt namens
de daartoe benoemde commissie verslag uitgebragt van haar
onderzoek van de rekening van hot Burgerweeshuis over 1874,
bedragende in ontvang/'11113,03s
in uitgaaf - 10171,53
Goed slot f 941,50s
Het advies strekt tot goedkeuring der rekening zooals zij
is ingediend.
De Commissie wijst er voorts op dat onder de ontvangsten
voorkomt een bedrag van f 2500 als een geschenk van wijlen
Mr. J. J. Ermerins en dat hieruit blijkt, dat die edele man
die gedurende zijn leven steeds de grootste belangstelling
heeft getoond in het welzijn van de verschillende nuttige
instellingen der gemeente, aan het weeshuis, welke medebe
stuurder hij sedert vele jaren geweest iseen blijk van bij
zondere belangstelling heeft willen geven dat na zijn verscheiden
steeds vruchten voor de instelling zou opleveren.
De rekening wordt goedgekeurd zooals zij is ingediend.
Door de Commissie benoemd tot onderzoek der ingekomen
rekeningen van het Bestuur der Bank van Leening en be
staande uit de HH. Mr. Moolenburgh, Jhr. Mr. Rethaan
Macaré en Koole, wordt bij monde van eerstgenoemden verslag
uitgehragt van haar onderzoek.
De Commissie heeft geene bedenkingen tegen en adviseert
tot goedkeuring vau de drie in hare handen gestelde reke
ningen, zijnde: 1.° die van het reservefonds der Bank2.° die
van de Bauk van Leening, loopende van 1 Januarij tot 11
October 1873, (dag waarop de verschillende werkzaamheden
die tot de liquidatie moesten leiden zijn aangevangen) en
3.® de voorloopige liquidatie-rekening.
Uit de inzage der laatste rekening blijkt, dat het nadeel
hetwelk aan de gemeente is berokkend door de handelingen
van den gewezen Boekhouder bij dezen stand der zaak
hedraagt f 13400, welk bedrag bij ontvangst der door de
assurantie aangeboden vergoeding en bij verkoop van het huis
en meubilair der Bank welligt gereduceerd wordt tot een
bedrag van f 10000.
Ten einde verder renteverlies te voorkomen komt het der
Commissie wcnscheiijk voor dat de Raad besluit om het Bestuur
der Bank te magtigen de door de assurantie-maatschappij
geboden som van f 500 aan te nemen en het gebouw en
toebehooren te verkoopen, opdat de liquidatie geheel zou
kunnen tot stand komen.
De Commissie, hoezeer haar zoodanig mandaat niet uit
drukkelijk is gegeven, heeft gemeend, juist naar aanleiding
van het aanzienlijk nadeel voor de gemeentezich niet te
moeten bepalen tot een bloot advies over de cijfers in de
rekeningen voorkomende, maar dat het ook in hare roeping
lag de oorzaken van het bestaand tekort op te sporen en
advies uit te brengen over de vraag wie voor dat tekort
aansprakelijk is te stellen.
De juiste oorzaak van het te kort kan zij niet opgeven.
Dat de boekhouder zich aan ontrouw heeft schuldig gemaakt
laat geen twijfel over, doch hoe hij het heeft aangelegd om
op zoo groote schaal aan de gemeente benadeeling door zijne
handelingen toetebrengen is een raadsel en zal wel immer
een raadsel blijven; de brand die een gedeelte, zij het slechts
een klein gedeelte van de in liet magazijn aanwezige panden
heeft vernield, en die bestemd scheen te zijn om alle sporen
van misdrijf te doen verdwijnen, heeft in zoover aan het
beoogde doel beantwoord, dat, terwijl men de overtuiging
heeft dat de gemeente is bestolen, men niet kan aantoonen
hoe zij is bestolen.
Dit alleen meent d<- Commissie als vast staande te mogen
stellen, dat de Boekhouder panden noteerde die niet be
stonden en derhalve gelden als in beleening opgaf, die hij
te eigen bate aanwendde.
Nu doet zich echter met betrekking tot dat punt, nl. het
opgeven van fictieve beleeningen, deze bijzonderheid voor,
dat elk jaar door of van wege het Bestuur der Bank van
Leening eene telling plaats vond der in het magazijn aan
wezige panden.
De commissie niet begrijpende hoe het mogelijk kan ge
weest'zijn, indien die telling werkelijk geschiedde, dat de
ware toestand zoo lang verborgen bleef (want noodwendig
moet die frauduleust handelwijs zich over verseheidene jaren
uitstrekken) heeft zoo omtrent dit punt als omtrent andere,
inlichtingen gevraagd van het Bestuur der Bank en heeft
van twee zijner leden Mrs. Fokker en Cau die inlichtingen
verkregenvoornamelijk van laatstgenoemden omdat de eerst
genoemde slechts zeer korten tijd bestuurslid was, toen de
gebeurtenissen hier besproken, piaats vonden.
Uit de inlichtingen nu door Mr. Cau verstrekt is gebleken,
dat tot het doen der telling geregeld twee bestuursleden
werden gecommitteerd en wel de HH. Landsknegt en Tachi
dat die heeren geregeld hun rapport uitbrngtenhetwelk
vermeldde hoeveel panden zij hadden aanwezig gevonden dat
getal vergeleken met de registers en staten door den Boek
houder aan de Commissie overgelegd, sloot met dat hetwelk
die stukken vermelden.
Dewijl zulks naderhand is gebleken niet het geval te zijn,
moet. eene der volgende omstandigheden hebben plaats gegrepen
of de gecommitteerde leden uit het Bestuur hebben met
den Boekhouder zamengespannen;
èf zij hebben zich een rad voor de oogen laten draaijen;
öf zij hebben de hun opgedragen telling niet, of niet be
hoorlijk gedaan en zich verlaten op de verklaringen van den
Boekhouder.
Bij de eerste hypothese wcnscht de Commissie niet stil
te staan; het zou haar onzinnig voorkomen te onderstellen,
dat twee ingezetenen die meermalen de publieke blijken van
achting van hunne medeburgers hebben ontvangen, zich er
toe zouden hebben geleend om met een ondergeschikt Ambte
naar de gemeente te bestelen.
Anders echter is het gevoelen der Commissie omtrent de
beide volgende hypothesen, welke naar hare meening beide
gegrond zijn.