treft het nemen van andere maatregelen, die liggen voor de hand, til. dat men op minderen afstand dokt en op eene meer doelmatige wijze bijv. met eene grondboor. De zaak draait thans op de subjective meening van kwade trouw en die kan Spreker niet aannemen. De heeren Mrs. Moolenburgh en Schneiders zijn onder- tusschen binnengekomen. De heer Koole zal hetgeen Jhr. de Jonge tot den heer van der Grijp omtrent de asch van den heer V. heeft gezegd, niet beantwoorden. Als Burgemeester en Wethouders met het woord zekerheid vermoeden hebben bedoeld, dan hebben zij vroeger geen goed antwoord gegeven. Als er van zekerheid wordt gesproken, vertrouwt de Raad daarop en de zekerheid had kunnen bestaan; men had kunnen boren. Behalve de asch bij den regenbak is er nog in het midden van het terrein gevonden. Als men nu zegt er is geen kwade trouw, dan moet men zeggen dat de belangen der gemeente slecht be hartigd zijn, want had men een goed onderzoek gedaan dan zou men de asch hebben gevonden; het is geen toeval. Als de Raad dat had kunnen vermoeden, zou bij tot verkoop niet besloten hebben. Spreker acht de gemeente door de handelingen van haren ambtenaar zeer benadeeld. Jhr. de Jonge heeft zich vergist dat er geen asch boven op den dijk gevonden isdit is wel het geval. Spreker moet nog een feit aanhalen dat er niet voor getuigt, dat de Sasmeester de belangen der gemeente behartigt. De Raad heeft besloten dat de kluiten, die hij vroeger verwijderde, zouden moeten worden verzameld op een hoop, om die aan de lucht bloot te stellen, totdat zij later voldoende waren om afgeleverd te worden. Spreker heeft nu gezien dat er van de kluiten niet de minste notitie genomen wordt en men heeft hem gezegd dat zij weer in de putten worden geworpen. Het blijkt dus meer en meer dat de belangen der gemeente slecht worden behartigd en het zou wel overweging verdienen bedoelden ambtenaar voorloopig te schorsen. De heer van der Grijp zal niets zeggen omtrent het aan gevoerde over den heer Verhangen; er kunnen andere rede nen zijn, die men nu niet kan gaan opsporen. Hij wil alleen dit nog te kennen geven, dat hij voor zich het er voorhoudt, dat de ambtenaar met de ontgraving der zelkasch belast niet doet wat hij vernligt is en de belangen der gemeente niet in acht neemt, daar waar hot zijn belang geldt en het spijt hem dat Burgemeester en Wethouders dit gevoelen niet deelen. Hij heeft gewezen op het terrein bij de Wed. Kooijman, doch er zijn nog meer plaatsen. De heer Labrijn heeft ook met leedwezen van de onderhavige zaak kennis genomen en naar zijn inzien is het terrein door den sasmeester niet goed onderzocht. Hij wil nog niet zoover gaan om te spreken van kwade trouw van dien ambtenaar, doch hij meent dat deze op eene zeer ligtzinnige wijze met de belangen der gemeente liceft omgegaan. Als hij de asch uit de diepte moet halen, kost zij hem meer dan wanneer hij ze van de oppervlakte neemt; zijn belang brengt het dus soms mede die te laten zitten, en die toestand is af te keuren. Indien hij het terrein goed had onderzocht door boring, dan had hij de asch kunnen vinden. Deze zou nu toevallig gevonden zijn, doch de heer Koole heeft gezegd dat er ook midden uit het terrein asch gegraven is en spreker heeft gehoord dat het ook is geschied op plaatsen van het terreindoor de gemeente vroeger uitgegraven. De belangen der gemeente zijn niet in goede handen. Er is achter de Zonnestoof vroeger ook asch gevonden en nu weer in dit terrein, dat bewijst genoeg dat de sasmeester de noodige zorg voor de zaak niet heeft. Toen er sprake was van het verleggen van den Provincialen weg, heelt hij opgegeven op hoeveel hij de aanwezige asch begrootte, en naderhand heelt hij hooger opgegeven. Is dat een bewijs voor kennis van zaken? Spreker zou er voor zijn dat Burgemeester en Wet houders maatregelen namen, dat die ambtenaar de gemeente niet zoo kan benadeelen. De heer Koole moet nog opmerken, nu de heer van der Grijp dit niet heeft gedaan, dat de asch die de lieer Ver- haagen afleverde, met aarde vermengd was en dat zij niet zoo gemakkelijk te gebruiken wasmaar dat zij toch ge bruikt werd. Ook hij is van meening dat de kennis voor die zaak zoo groot niet behoeft te wezen. Mr. Moeu9 meent dat het Uier gesprokene er toe geleid heeft om den ambtenaar die de uitgraving doet te wantrouwen en dat dit wantrouwen hier meer ter sprake is gekomen. Men kan nu lang spreken zonder vrucht. Hij acht het tijd een voorstel te doen, nl. om aan Burgemeester en Wethou ders op te drageu een naauwkeurig onderzoek in te stellen naar de handelingen varrdien ambtenaar en voorliet vervolg zoodanige maatregelen te nemen als zij zullen oorbaar achten Jhr. de Jonge zegt, dat hij niet bad kunnen vermoeden dat het woord zekerheid in zulk een absuluten zin zou worden opgevat. Spreker zal deze zaak echter in zijn geheugen houden, als ct weer van zekerheid wordt gesproken. Wat de heer Koole zegt over de asch in het midden van den dijkmen moet weten dat die dijk niet altijd is geweest zooals die nu is. Nu is die breeder en de asch zat in de vroegere helling, misschien iets meer naar het midden. Als hetgeen de heer Koole zegt van! den heer Verhaagen zoo zeker is, dan weet spreker niet wat deze hier kwam doen. Het voorstel van Mr. Moens is kort en eenvoudig, doch spreker weet niet wat Burgemeester en Wethouders eigenlijk moeten onderzoeken. Niemand weet iets met zekerheid en het is slechts een vermoeden. Moet men nu de zedelijke appreciatie nemendie hangt af van eene subjectieve be schouwing. Mr. Moens zegt, dat hij beeft bedoeld een onderzoek in algemeenen zin naar hetgeen de besproken ambtenaar heeft verrigt en de wijze waarop hij zich in dergelijke zaken ge draagt. Het debat heeft geleid tot wantrouwenvooreerst door de zaak van dit terrein, vervolgens omdat hij niet doet met de kluiten wat hem is voorgeschreven en de onnaauw- keurige wijze waarop hij metingen of boringen doet. Spreker herinnert aan de onjuiste opgaven bij het onderzoek ingesteld omtrent het verleggen van den Provincialen weg, ook dat hij als resultaat van zijn onderzoek heeft opgegeven dat er bij de begraafplaats geen asch meer was, terwijl er later veel is uitgegraven. Als men deze feiten met elkander in verband brengt, dan heeft de Raad genoegzame redenen om dien ambtenaar te wantrouwen. De zaak is onaangenaam voor den Raad, doch voor Burgemeester eu Wethouders, die de dupe van de inlichtingen van dien ambtenaar zijn geworden, aller onaangenaamst. Zij zullen daarom zeker gaarne een onderzoek instellen. Jhr. Mr. Macard ondersteunt het voorstel van Mr. Moens. Hij acht de uitvoering daarvan niet zoo moeijelijk. Men kan immers overal boren om te zien of er nog zelkasch aanwezig is. De sasmeester heeft gedokt en het is genoegzaam geble ken dat hij voor het onderzoek ongeschikt is. Hij zou daarom wcnschen dat de gemeente-bouwmeester bij de boringen aan wezig was en daarop toezigt hield. Jhr. de Jonge meent dat de sasmeester te goedertrouw heeft gehandeld, spreker wil dit aannemen, doch zeker is het dat hij dan verkeerd heeft gedaan en dat hij dus ongeschikt is voor zijne betrekking. Mr. Fokker komt in de vergadering. Jhr. de Jonge gelooft niet aat de strekking van het voor stel is, zooals Jhr. Ma ca re zegt. Als men wil wat deze verlangt dan is liet hem ook goed, dan komt men op feiten of er nog asch zit of niet, doch het voorstel is de zedelijke appreciatie, dat schijnt Jhr. Macaré ook niet begrepen te hebben. De lieer Zuurdeeg meent dat het voorstel van Mr. Moens kan zamengaan met hetgeen Jhr. Macaré, bij wijze van raadgeving heeft gezegd. Het voorstel strekt om te zien of de Sasmeester zijn pligt heeft gedaan, en dat is te toetsen als men nagaat wat hij had moeten doen, en nu is de vraag door Burgemeester en Wethouders te doen onderzoeken of er nog asch op deze of gecne plaats zit die reeds was uitgegraven. Mr. Moens heeft met zijn voorstel bedoeld inxuimen zin; eene opdragt om naar de handelingen van den sasmeester omtrent het uitgraven van zelkasch in het algemeen een onderzoek in te stellen en daarnaar zoodanige voorstellen te doen als noodig zullen zijn. Dit onderzoek kan natuurlijk slechts zoover gaan als Burgemeester en Wethouders kunnen en daardoor kan misschien het wantrouwen worden weggenomen. Mr. Moolenburgh uil het onderzoek niet zoo ver uitstrekken. Een feit is het, dat eene groole hoeveelheid zelkasch in het verkochte terrein gevonden is. Dat cischt een streng onder zoek. Hij zou nu aan Burgemeester en Wethouders willen opdragen te onderzoeken hoeveel zelkasch daaruit gegraven is en of die zoo vreemd in liet terrein zat, dat de Sasmeester er zelf door misleid werd. Als dit geschied is, dan zullen Burgemeester en Wethouders daarin misschien wel reden vinden hun onderzoek niet bij dat eene punt te bepalen en naar aanleiding daarvan kan men middelen beramen. liet onderzoek moet zoo streng mogelijk plaats hebben. Wordt de Sasmeester dan daardoor gezuiverddan is het zooveel te beter voor hem. De Raad is verpligt een onderzoek in te stellen. Mr. Moens zal met dit voorstel meegaan én het beschou wen als een begin van uitvoering van het zijne. Hij behoudt zich echter voor daarop later terug te komen. Het voorstel van Mr. Moolenburgh in stemming gebragt wordt aangenomen met algemeene stemmen. De heer van der Grijp vraagt daarop of het niet mogelijk zou zijn eene teekening te maken van de terreinen waar de sasmeester zegt dat nog zelkasch is. Deze heeft wel gezegd dat er gedurende zijn Teven nog zelkasch genoeg aanwezig is, maar hij kan komen te sterven en daarom is het misschien wenschelijk dat hij opgeeft waar er nog zelkasch aanwezig is. De Voorzitter zegt dat Burgemeester en Wethouders dit in overweging zullen nemen. De Vergadering wordt met gesloten deuren voortgezet tot verdere behandeling van liet kohier van den hoofdei, omslag. Heropend zijnde, wordt de vergadering verdaagd tot Vrijdag den 30 April des namiddags te 1 uur. Uitgevers: DE LOOZE WAALE. Gedrukt bfl OCHTMAN, PIETERSE van DISHOECK.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1875 | | pagina 4