BIJVOEGSEL Zierikzeeschen Nieuwsbode van Zaturdag 1 Mei 1875. behoorende bij den VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD TE ZIERIEZEE, gehouden den 2S April 1&7Ö. Voorzitter Jhr. van Citters. Afwezig bij de opening der Vergadering de heeren Mrs. Fokker, Moolenburgn en Schneiders. De lezing der notulen van de vorige Vergadering wordt aangehouden. De Voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethouders voor, af te schrijven van den post voor Onvoorziene Uit gaven, begrooting 1875 en over te schrijven op Hoofdstuk VIII, afd. 4, art. 21 (dekking van het vermoedelijk tekort der Bank van Leening) een bedrag van ƒ1523,12, om op den 5 Mei e. k.het opgezegde kapitaal der Bank van Leening ad ƒ1500 met de daarop verschenen rente te kunnen aflos sen, zooals zulks verzoent is bij den in de vorige vergade ring medegedeelden brief van het Bestuur der genoemde Bank. Zonder hoofdelijke stemming wordt dienovereenkomstig besloten. De Voorzitter geeft te kennen, in antwoord op de in de laatste zitting gedane vraag door den heer Koole, dat uit het onlangs verkochte terrein der voormalige scheepstimmer werf //de Goede Intentie" 50 last zclkasch gegraven is en dat men rekent dat er nog cene gelijke hoeveelheid voor handen is. Hij deelt verder mededat vroeger, toen op hot terrein werd gedokt, hier werd gestuit op een regenbak, ginds op hot gewelf van een kelder en op andere plaatsen op puinlagenzoodat men meende dat er geen zelkasch meer voorhanden was. De tegenwoordige kooper zou die ook niet hebben gevonden, indien men- geen geld had geboden voor den regenbak op het terrein aanwezig. Bij ae ontgraving daarvan heeft men de zelkasch toevallig gevonden. Burge meester en Wethouders hebben van deze omstandigheid met leedwezen kennis genomen, want zij waren steeds in de meening dat er naauwkeurig gedokt was en dat er geen zelkasch meer voorhanden was. De heer Koole zegt den Voorzitter dank voor zijne inedc- deeling en twijfelt niet of Burgemeester en Wethouders hebben met leedwezen de bedoelde omstandigheid vernomen even als de Raad. Hij gelooft echter dat zijne vraag niet voldoende be antwoord is. Burgemeester en Wethouders hebben vroeger bevestigend geantwoord op de vraag of zij zekerheid hadden dat er geen zelkasch in het terrein meer aanwezig was. Nu blijkt het dat de sasmeester hun dan toch verkeerd heeft ingelicht en verzwegen heeft dat cr bij den regenbak nog asch was. Dit mogt die ambtenaar niet verzwijgenmen kan begrijpen dat hij. er belang bij had, want als hij op een terrein komt waar niets dan asch is, maakt hij eenc goede zaakdoch als hem de ontgraving iets meer kostdan brengt zijn belang het mede die te laten zitten. Dat mag niet voortduren. Die ambtenaar is niet onpartijdig genoeg om hem de belangen der gemeente in handen te geven; doet men dat, dan zijn zij niet in goede handen. Behalve dat er bij den regenbak asch is gevondenis midden uit liet terrein eenc groote hoeveelheid ontgraven en spreker heeft gehoord dat er veel meer is dan de Voorzitter zegt, hetgeen hij echter niet kan beoordeelen. Spreker is overtuigd dat het meer dan tijd wordt na te gaan of er in de terreinenwaar men heeft gemeend dat geen asch meer aanwezig waswerkelijk geen asch meer zit. Hij heeft ook gehoord dat asch uit dit terreinvermengd met asch van de gemeente is afgeleverd. Hij acht het niet goed, dat de goede asch der gemeente met minder goede vermengd in hetzelfde schip wordt geladen en zou het daarom wenschelijk achten dat men den sasmeester belette, wille keurig asch aan anderen te verkoopen en af te leveren. Spreker zou wenschen dat de zaak nog nader werd onder zocht. Hij gelooft niet dat al de asch reeds uit het terrein gegraven is, doch kan het best begrijpen dat men thans niet meer aan de ontgraving werkt. De Voorzitter zegt dat het mogelijk is dat er meer uit komt dan men hem heeft opgegeven; want dat men nog bezig is met de uitgravingmaar hij gelooft niet dat er veel meer zal uitkomendewijl het terrein voor de helft door de gemeente reeds is uitgegraven. Vroeger is aan den genoemden ambtenaar vergunning verleend om asch van anderen te ver koopen, omdat de gemeente dikwijls zelf niet genoeg had. Van de vermenging met asch der gemeente is hem, Voor zitter, niets bekend. Hij gelooft niet dat de kooper zooveel voordeel zal hebben als men oppervlakkig wel zou zeggen, daar hij meent dat de ontgraving zeer veel geld zal kosten. De heer van der Grijp zegt, dat het hem spijt dat Bur gemeester en Wethouders in zeker opzigt de dupe zijn ge worden van de handelingen van den sasmeester. Hij gelooft dat die ambtenaar het vertrouwen niet verdientdat men in hem stelt, en thans is hem meer dan ooit gebleken, wat hij vroeger meermalen had vermoed. Voor de asch die de sas meester van den hoop afneemt ontvangt hij /'0,80 per last en voor die welke hij ontgraven moet ƒ1,10. Het is dus in zijn belang, als hij veel grond heeft weg te nemen, de asch niet uit te graven. Er is geen bepaling hoe diep de asch moet zitten. Zit deze dus diep en is de uitgraving bezwarend dan is hij toch verpligt om dit te doen, daarvoor krijgt hij de meerdere belooniug. Als men niet begonnen was den provincialen weg uit te graven, dan zou men ook nooit do asch aan de schuur van de wed. Kooijman hebben gevonden. Hij had dit ook moeten aangeven, doch hij maakt er een geheim van, waar de asch zit, terwijl hij toch betaald wordt. Spreker zou dien ambtenaar het vertrouwen willen ontzeggen en hem des noods schorsen. Hij vindt eene dergelijke handel wijze alleronaangenaamst, daar hij er aan twijfelt of de sasmeester de asch niet heeft laten zittenomdat de ontgra ving hem te veel geld zou gekost hebben. Spreker acht het wenschelijk dat zooveel mogelijk door de gemeente voordeel wordt genoten, van het kapitaal dat dc gemeente jaren lang in de zelkasch heeft gehad. Genoemde ambtenaar heeft hem ook vroeger gezegd dat er, als men op kleigrond kwamgeen zelk asch meer was en men niet verder zocht. Spreker heeft zich toen de vraag gesteldwaarom men dan niet verder onderzoek deed en nu is dezer dagen onder kleigrond aan het dijkwater weer asch gevonden. Dit geeft hem eene zekere onrusten doet hem veronderstellen dat de zaak der zelkasch niet be handeld wordt zooals dit behoort. Hij zou willen verzekerd zijn dat de belangen der gemeente daaromtrent zooveel mogelijk ter harte werden genomen. De sasmeester pretendeert hier de eenige persoon te zijn die verstand van de zaak heeft, doch Spreker gelooft dat er wel meer zijn die er verstand van hebben; hij zelf meent er ook wel iets van te weten en zoo zullen er ook wel arbeiders zijn die in de asch gewerkt hebben. Jhr. dc Jonge zegt, dat Burgemeester en Wethouders indertijd hebben gezegd, dat zij verzekerd waren dat er geen zelkasch meer aanwezig was in het terrein en dat dit dc vrucht was van het onderzoek van den Sasmeester, maar die zekerheid was niet in den beperkten zin van het woord. Men vermoedde dat er geen zelkasch meer was en dat ver moeden werd uitgedrukt door het woord zekerheid. Spreker zegt, dat men door eene toevallige omstandigheid de zelkasch ontdekt heeft en dat dit even goed had kunnen gebeuren als de gemccute het terrein niet had verkocht, maar is het nu met het oog hierop zoo klaar bewezen dat hier kwade trouw in 'tspel is, dat de gemeente is benadeeld doordien de Sasmeester voorbedachtclijk heeft gezwegen Is het te rijmen dat hij, om zijn belang to bevorderen, per tinent zou verklaren dat er geen zelkasch meer is en zich daardoor zou wagen? Dc meening dat hier voorbedachtelijk gezwegen is, is subjectief, en eene meening die Spreker niet aeelt. Hij gelooft niet dat de Sasmeester met voordacht de aanwezigheid der asch heeft verzwegen. Wat de aflevering aan derden betreft, juist daardoor is de gemeente dikwijls uit eene moeijelijke positie gered en heeft men de zaak aan den gang kunnen houden. Van het laden van asch van de gemeente en van anderen heeft men nooit schade gehad. Als Se asch niet goed is openbaart zich dit spoedig bij den fabrikant, en er zijn nooit klagten ingekomen. Spreker ziet in die combinatie geen bezwaar. Wat dc heer van der Grijp zegt omtrent do asch die onder kleigrond gevonden is, acht hij minder juist; er zijn 3 gaten in den Leverdijk gegraven en daar is men op zuiveren kleigrond gekomen, doch de asch is gevonden in de helling van den dijk en men kan niet zeggen dat zij onder kleigrond zat. Wat genoemde heer verder zegt van de geheimzinnigheid waarmede de Sasmeester de zaak aer zelkasch behandelt Spreker gelooft wel dat de lieer van der Grijp die zaak ook zou kunnen behandelen, doch moet zeggen dat als het betrekkelijk zoo eenvoudig is dat hem toch een feit in het geheugen ligt, dat daarmede strijdt. De heer Verhaagcn uit Goes is hier met nog een scheikundige, meermalen geweest om de behandeling af te zien, doch hij heeft het nooit kunnen lecren. Als hij aan de glasfabrieken asch afleverdeheeft men die nooit kunnen ge bruiken. Als dus de heer V., die veel kennis haddit niet kon dan zal cr toch wel iets bijzonders in zijn. Wat voorts be-

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1875 | | pagina 3