BIJVOEGSEL Zierikzeeschen Nieuwsbode van Zaturdag 10 April 1875. VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD BEHOORENDE BIJ DEN TE ZIERIKZEE, gehouden den 7 April ÏB^Ö. Voorzitter Jhr. van Citters. Afwezig zijn bij de opening der Vergaderingde heeren Mr. Schneiders, Mr. Moolenburgh en van der Grijp. De lezing der notulen van het verhandelde in de beide vorige Vergaderingen wordt aangehouden. Aan de orde is de verdere behandeling van het voorstel van de Commissie voor de gasfabriek en straatverlichting tot reorganisatie van de exploitatie der gasfabriek. Het eerst wordt behandeld het amendement van Mr. Moens op art. 1 van dit voorstelwaarover in de vorige zitting de stemmen staaktenom de gasprijzen elk half jaar vast te stellennaar aanleiding eener door de Commissie op te maken en door den Raad goed te keuren tabelaan wijzende hoeveel het gas naar verschillende kolenprijzen moet kosten. Naar aanleiding eener vraag van den heer Zuurdeeg, licht de heer Mr. Moens zijn amendement nog nader toe. De heer van der Grijp komt in de Vergadering. De heer Houwer wijst op de bezwaren aan het zamen- stellen eener dusdanige tabel verbonden; hij is sedert de vorige vergadering nog meer in de overtuiging versterkt, dat daardoor moeijelijkheden zullen ontstaan, omdat men ook rekening houden moet met de hoeveelheid gas die men aflevertwant hoe meer gas men aflevert, hoe goedkooper men den prijs kan stellen. Jhr. de Jonge heeft ook nog nagedacht over eene derge lijke tabel en meent met den heer Houwer, dat zij in schijn eenvoudig is doch dat de zamenstelling daarvan op goede gronden niet te doen is. Als het te doen was, dan zou hij niet tegen het amendement zijndoch nu meent hij dat men op geene goede gronden de tabel kan zamenstelien en dat men als men haar opmaakte spoedig zou zien dat zij niet deugde. De kolenprijs toch kan niet alleen de maatstaf zijn. Het lichtgevend vermogen bepaalt ook de waarde van het gas, doch dit nog daarlatende, kan hij niet begrijpen hoe de tabel zou moeten inrigten en hij meent dat de ervaring zou doen zien, dat men hier bouwende op een verkeerden basis ook tot eene valschc conclusie komt. De heer van der Grijp zegt, dat hij meent, dat de ge- wenschte tabel in de praktijk niet aan het doel zou be antwoordenal mag zij in theorie "oed en gemakkelijk schijnen. Hij zegt voorts, dat in de laatste vergndering de heer Moens meende dat de Commissie niet wist wat het gas kostte, doch. hij moet verklaren dat zij dit ten allen tijde kan opgeven. Ook heeft hij in die Vergadering de gedachte bemerkt al is die niet direct uitgesproken, dat de Commissie bang zou zijn voor controle, doch Spreker zelf vreest die niet, en hij gelooft, dat noch een zijner medeleden dit doet; dat zou dwaas wezen. De Commissie vertegenwoordigt den Raad en als men haar nu niet vertrouwt moet men haar niet benoemen. De Commissie heeft 's Rands vertrouwen noodig om goed te kunnen werken en moet met den Burge meester en met Burgemeester en Wethouders zamen werken tot een doel. Als Spreker voor controle vreesde, dan zou hij geen lid van de Commissie willen zijn, doch noch hij, noch iemand der andere leden, vreest daarvoor. Mr. Fokker moet bevestigen wat de HH. Houwer en Jhr. de Jonge hebben te kennen gegeven. De kolenprijs is wel een belangrijke factor, doch dat is de eenige niet. De hoeveelheid gas die men aflevert is van veel meer invloed. De gestadige vermindering van den gasprijs van het begin af tot nu toe, is alleen het gevolg geweest van de vermeerderde aflevering. Mr. Moens zegt, dat er hoe langer hoe meer nieuws voor den dag komt. Als de Commissie voor de gasfabriek van het begin af zyn amendement bestreden had met de argu menten die Mr. Fokker daartegen aanvoert, dan zou hij misschien daarin aanleiding hebben gevonden eene wijziging in zijn amendement te maken. Hij zou daaromtrent gaarne de inlichtingen der Commissie willen hooren. Wat betreft de eerste opmerking van den heer van der Grijp, zegt hij, dat men reeds dadelijk bezwaren heeft gemaakt tegen het opmaken der tabeldoch dat men er geen afdoend argument tegen aangevoerd heeft, zoodat hij daardoor werkelijk tot het ver moeden kwam dat de Commissie niet wist wat het gas kostte. Als hij nu hoort, dat zij het wel weet, dan ziet hij nog geen bezwaar tegen zijn amendement. Over hetgeen de heer van der Grijp verder heeft opgemerkt, zal hij liever niets meer zeggen: deze gaat te ver, want van wantrouwen der Commissie is hier geen sprake. Jhr. de Jonge herinnert zichdat hij bij de bestrijding van het amendement toch heeft gewezen op den onwissen grondslag van de tabel. Er is toen gezegd dat een voorname factor de kolenprijs was en nu zegt men, de af te leveren hoeveelheid is er ook een en dat is ook zoo. Dat laatste is toen minder op den voorgrond gesteld, doch Spreker ziet niet in welke wijziging dit in het amendement had kunnen brengenof het had moeten zijn dat Mr. Moens dit amende ment introk. De heer Zuurdeeg vraagt inlichting op welke gronden men den gasprijs eens per jaar zal bepalenzooals in het ontwerp wordt voorgesteld en waarom men dit niet evengoed tweemaal 'sjaars doen kan. Jhr. de Jonge zegt, dat in de jaarlijks in te leveren be grooting door de gascommissieeerst worden geraamd de uitgaven, tegenover welke men de vaste ontvangsten stelt, terwijl de prijs van het gas eene soort van sluitpost is, ge regeld in verhouding tot de uitgaven. Dit alles blijkt uit de door de Commissie overgelegde stukken tot toelichting van het voorstel. De heer Labrijn wijst nog op de moeijelijkheden om de verlangde tabel op te maken en zegt dat men daarbij verschillende omstandigheden in aanmerking zou moeten nemen, daar er gerekend zou moeten worden op de hoeveel heid gas die afgeleverd wordt. Ook de uitgaven voor de instandhouding der fabriek zijn van invloed op den prijs dien het gas moet kosten. Het zou dus eene ingewikkelde zaak worden. Het amendement komt thans op nieuw in stemming en wordt verworpen met 6' stemmen tegen 5. Vóór stemden de 1IH. Ochtman, Mr. Moens, Jhr. Mr. Macaró, Mr. Bolle en Zuurdeeg. Art. 1 van het ontwerp wordt daarop aangenomen met 8 stemmen tegen 3. Tegen stemden de HH. Mrs. Fokker, Bolle en Moens. Bij de behandeling van art. 2 geeft Mr. Fokker te kennen dat hij niet in herhalingen zal komen, doch dat hij opmerkt dat hij zal stemmen tegen dit art., waarin men de gemeente laat optreden als geldschietster. Art. 2 wordt met 10 stemmen tegen 1 die van Mr. Fokker, aangenomen met eene kleine wijziging door de Commissie voorgesteld, nl. om dc woorden „te i/oene taxatie" in de tweede alinea, te veranderen in „gedane taxatie" en voor het woord „op te maken inventaris" in de derde alinea, te lezen „opgemaakten inventaris," welke wijzigingen noodig zijn, omdat het voorstel na 1 Jan. 1875 wordt behandeld. Art. 3 wordt aangenomen met 10 steramen tegen 1, die van Mr. Fokker. Bij de behandeling van art. 4 zegt Mr. Fokker dat de laatste alinea van dit artikel een der voornaamste gevaren, eigen aan deze reorganisatie, verbergt. Hij wcnscht van harte dat de termijn van 20 jaar moge voorbij gaan zonder dat men genoodzaakt is op het besluit terug te komen om de gemeente voor verderf te behoeden. Jhr. dc Jongje deelt de pessimistische beschouwingen van Mr. Fokker niet. Ook hij hoopt dat het besluit niet veel last mag veroorzaken, maar hij gelooft dit ook niet. De Commissie heeft die alinea gemaakt om zoo mogelijk een slagboom op te rigten tegen gedurige verandering. De Raad kan natuurlijk ten allen tijde wel zijn besluit veranderen, doch men meende dat dit door die bepaling op tc nemen, niet zoo ligtvaardig zou geschieden. Art. 4 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1, die van Mr. Fokker. Het cijfer 2 in dit art. is veranderd in 2a. Art. 5 wordt mede aangenomen met 10 stemmen tegen 1, die van Mr. Fokker. Art. 6 komt in behandeling. De heer Koole stelt voor dit artikel aldus te lezen: //De batige saldo's van de jaarlijks in te leveren balans «van winst- en verliesrekening, worden bestemd tot een //reservefonds. Dit fonds zal gebruikt mogen worden voor //zooveel noodig tot bedrijfskapitaaldoch ook kunnen ge- z/bruikt worden voor nadeelige saldo's en met goedkeuring z/van den Raad ten nutte der fabriek." De heer Koole licht zijn amendement toe. Hij heeft be zwaar tegen het art. 6 der Commissie, als hij ziet dat de saldo's der balans voor zooveel zij niet tot uitbreiding van het bedrijfskapitaal worden gevorderd, zullen worden ver antwoord op de eerstvolgende rekening wegens de exploitatie der fabriek. Het geval zou zich kunnen voordoen dat met een groot voordeelig saldo en lage kolenprijzen wanneer de gasprijs moest worden vastgestelddeze voor dat jaar dan laag zou wezen, terwijl het mogelijk zou zijn dat het daarop volgend jaar met een nadeelig saldo en hooge kolen prijzen, de gasprijzen dan merkelijk zouden moeten worden verhoogd, wat niet in het belang der onderneming zou zijn. Hij acht het wenschclijk zooveel mogelijk stabiliteit in den gasprijs te hebben en daarom acht nij de door hem voor gestelde bepaling beter. Ook als men zich plaatst op het standpunt van industrieel, zooals Jhr. de Jonge beeft te kennen gegeven dat men thans doet, verdient zijn voorstel de voorkeur. Het zoogenaamde reservefonds kan men Ook ingeval van bijzondere omstandigheden aanwenden ten nutte der fabriek. Jhr. de Jonge meent dat wat do Commissie heeft voor gesteld en wat de heer Koole wenscht, op finantiëel gebied op hetzelfde neêrkomthij kan zich daarom met het amen dement niet vereeningen. Hij verwijst naar de memorie tot toelichting van het voorstel en zegt dat hij reeds vroeger toen die bedenking geopperd is er op gewezen beeft dat het zich mogelijk kan voordoen dat de gasprijs laag is, terwijl de kolenprijs hoog is en omgekeerddoch dat men zich door dien toestand al moge die eenigzins vreemd zijnniet moet laten afschrikken; men is daaraan gehouden, doch men weet immers waardoor zij ontstaat. Als Spreker heeft gezegd dat men zich moest plaatsen op het standpunt van industrieel, dan moet men niet vergeten dat hij dat standpunt niet op elke phase van de onderneming wenscht in praktijk te bren gen, omdat dit niet mogelijk is. Hij zal niet behoeven te herhalen dat de zaak een abnormale toestand is en de gemeente in een algeineeneu zin geen industrieel kan zijn. In de vergadering der Commissie is het denkbeeld van een reservefonds ook nog besproken. Spreker heeft zieh toen krachtig tegen het oprigten van zoodanig fonds verklaard omdat liet in beginsel niet wenschelijk en bovendien geheel onnoodig is, want in de omstandigheden waarin de zaak nu verkeert, is de fabriek de gemeente eu de gemeente de fabriek. De Commissie wil een cijfer voordragen als exploi tatiefonds, tot zoodanig bedrag, dat men van den toestand afraakt om gedurig bij de gemeentekas te komen en dan heeft men geen reservefonds noodig in den gewonen gang der zaak. Als men een reservefonds maakte, zou dit dan afzonderlijk beheerd moeten worden en door wien en tot welk bedrag zou men het moeten opvoeren? Zou men dit fonds, waarvoor geen greus, is aan den Directeur moeten toevoegen Als er de een of andere bijzonderheid voorvalt dat bv. een gashouder springt, welnu dan leent de fabriek geld eu betaalt de rente. Bij slot van rekening blijft de zaak hetzelfde, doch door bepaling van den heer Koole komt men tot eene onnoodige complicatie en de zaak kan men niet te eenvoudig maken. Het denkbeeld is misschien ook ontstaan omdat volgens het voorstel der Commissie liet saldo van 1875 komt in de begrooting van 1877, zoodat de gas- verbruikers van 187G niets zouden betalen aan een mogelijk kwaad slot van 1875, doch men kan immers niet gaan individualiseren? Het comptabel beheer moet zoo eenvoudig mogelijk zijn en men moet rekenen op de gemeentcbegrooting. Men mag niet zeggen er zijn op die begrooting zooveel onzekere posten, het komt er op een niet aan, maar men moet zooveel mogelijk zekerheid nebben. Bij de gemeente- begrooting wordt eerst in rekening gebragt liet slot van de gemeentcrekening van drie jaar vroeger; Uier van twee jaar, ate toestand is volstrekt niet vreemd. De heer Ochtman stelt voor dat zal worden bepaald, dat bet reservefonds dat de heer Koole wcnscht, zal worden opgevoerd tot een bedrag van 10000. Hij kan zich niet vereenigen met de gronden waarop Jhr. de Jonge bet amen dement bestrijdt. Er kunnen groote reparatiën voorkomen en hij acht het niet wenschelijk dat telkens bij de gemeentekas wordt aangeklopt. Het is ook billijk dat de ingezetenen uit eigen middelen de fabriek steeds in eenen goeden toestand houden om het gas te kunnen produceren. De heer Koole neemt in zijn amendement de door den heer Ochtman voorgestelde bepaling over. Hij kan niet alles beantwoorden wat Jhr. de Jonge heeft gezegd, want dit is hem nog niet regt duidelijk. Hij wenscht de groote fluc tuatie van gasprijzen to voorkomen. Hij wil daarom de batige saldo's aanwenden tot het maken van een bedrijfskapitaal voor het dekken van nadeelige saldo's en voorts ten nutte der fabriek zoodat deze zich zelf kan helpenwat zeer wenschelijk is. Hij wil niet dat, als de kolenprijzen hoog en de gasprijzen laag zijn, dc zaak voor de ingezetenen een mysterie wordt. Jhr. de Jonge zegt, dat dus in het geval de fabriek noodig had ƒ10000, deze dan volgens hetgeen men nu wenscht zouden moeten komen uit het reservefonds. De heer Ochtman zegt nu dat men bij groote reparatiën niet telkens bij de ge meentekas moet aankloppen. In bijzondere omstandigheden moet de Commissie als er geen geld genoeg isbij den Raad komen, doch het zou toch wel ongelukkig wezen als die bijzondere omstandigheden zich ieder oogenblik voordeden. Wat de fluctuatie der prijzen betreft, spreker ziet niet in hoe dat vermeden kan worden. Dat de ingezetenen uit eigen middelen de fabriek onderhouden, wenscht niemand liever dan de Commissie zelf, doch dit wordt niet belet als men buiten het exploitatie-kapitaal dat men heeft, b. v. ƒ10000 vraagt, dan betaalt men immers toch rente. Het overschot v

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1875 | | pagina 3