BIJVOEGSEL
Zierikzeesclien Nieuwsbode van Donderdag 8 April 1875.
VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD
BEHOORENDE BIJ DEN
te
Z I E 11 I K Z E E,
gehouden den 2 April 1&75.
Voorzitter Jhr. van Citters.
Afwezig ziju de HH. Mrs. Moolenburgh en Schneiders.
De beraadslagingen over het voorstel tot reorganisatie van
de exploitatie der gasfabriek, in de vorige vergadering aan
gevangen worden voortgezet.
De heer Koole is aan het woord en zegt, dat hij hel
voorstel van de Commissie niet verdedigen zalnu dit zoo
uitmuntend door Jhr. de Jonge is gedaan, doch hij wil toch
getuigenis afleggen van den indruk, dien het voorstel op
hem heeft gemaakt. Er is nooit een ontwerp ter tafel ge
komen waarvoor hij meer sympathie heeft gehad dan hij
voor dit heeft en het kon niet anders of er moest eene
reorganisatie komennadat in de vergadering van den
29 October 1878 door anderen en hem aan de tegenwoordige
regeling de laatste slag was toegebragt. Hij gelooft zelfs
dat tot de laatste verhooging van den gasprijs niet besloten
zou zijn, indien toen de belofte niet was gedaan een voor
stel tot reorganisatie in te dienen. In de nota van den
Voorzitter der Commissie heeft men toen de grondslagen
kunnen zien voor een maatstaf om de gemeente op billijker
wijze te laten betalen voor hetgeen zij genoot.
Men kan gerust aannemen dat het gevoelen toen over-
heerschende was dat de tegenwoordige toestand niet houdbaar
was. Hij juicht daarom het voorstel, althans de hoofdstrek
king daarvan, zeer toe. Hij zou op de berekeningen van
den heer Fokker veel kunnen aanmerken, doch Jhr. de
Jonge heeft dit reeds gedaan. Hij gelooft eindelijk, dat het
welbegrepen belang der fabriek en de billijkheid tegenover
de verbruikers eene nieuwe regeling eischen. Velen gebruiken
nu nog gas in 't vooruitzigt op vermindering van prijs. Na
de laatste verhooging van den gasprijs is het verbruik zeer
afgenomen en het zal nog meer afnemen als er geen reor
ganisatie tot stand komt.
De heer Labrijn zegt, dat zijne taak na hetgeen de Hee-
ren Jhr. de Jonge en Koole hebben gezegd thans gemakkelijk
is. Hij moet in alle opzigten hulde brengen aan de wijze
waarop Jhr. de Jonge den aanval van Mr. Fokker heeft
bestreden, een aanval dien hij niet zoo verwacht had. De
gemeente heeft zich het monopolie verschaft, en dat is
gevaarlijk als men het niet wil aanwenden ten schade
van anderen. Het is wel geen wonder dat de bezitter
van een monopolie dat gaarne te zijnen nutte aanwendt,
doch de aanval bevreemdt hem. De staat waarop Mr.
Fokker zich heeft beroepen munt uit door eene groepe
ring van cijfers, doch heeft dit gebrek, dat hij geen re
kening houdt met de verschillende omstandigheden die in
aanmerking moesten komen. Spreker wijst op het toegeno
men gasverbruik door de gemeente en de daardoor ontstane
wanverhouding tegenover het oorspronkelijke ontwerp. Hij heeft
ook voor zich eene berekening gemaakt. De gasfabriek heeft
gekost ongeveer f 87,000 daarvan is overgestort in de ge
meentekas ƒ32,000, maar behalve dat, heeft de gemeente
gebruikt 900,000 M3. gas. Als men die nu rekent door
elkander tegen 10 ct. per M3. komt men op 90,000.
Volgens deze rekening zou de gemeente de fabriek in 1870
hebben vrij gehad. De verlichting der gemeente, die toch
zeker eene zaak van publiek belang is, wordt nu alleen
betaald door de gas verbruikers. Eene reorganisatie acht hij
dus dringend noodig, en al ware het nu, dat dit gevoelen
in den Raad niet overheerschende was geweest, dan zou toch
elk lid het voorstel hebben kunnen doen en zeker zou het
niet lang uitgebleven zijn. Als spreker Mr. Fokker heeft
begrepen, dan zou deze meencn, ook op grond van den meer
besproken staat, dat de taxatie der fabriek met toebehooren
op 30,000 te laag was, doch als men in aanmerking neemt,
dat zij sedert 1856 in werking is en nagaat waarvoor men
nu eene fabriek kan bouwen, dan is dit het geval niet.
Men is hier ook gekomen op het gebied der industrie en
men mag de fabriek niet exploiteren ten bate der gemeente.
Het gevoelen van den Minister Thorbecke was geheel het
zelfde: deze beschouwde zelfs de levering van gas tot de
verbruiks-belastingen te behooren.
Jhr. Mr. Macaré is in het algemeen het denkbeeld der
Commissie toegedaan, doch heeft er nog bedenking tegen,
dat behalve de rente-betaling van het kapitaalnog iets voor
aflossing wordt uitgetrokken. Dat schijnt hem toe te ver te
gaan. Hij weet wel dat de waarde achteruitgaat, doch dat
is gering. Bij andere zaken van openbaar nut is er van
en sprake. De gasprijs wordt er nu door verhoogd.
De heffing van den gasprijs is niet alleen volgens den Mi
nister Thorbecke, maar ook volgens anderen eene belasting
en valt in de termen yan art. 288 der gemeentewet. Het
gas mag dus niet hooger berekend worden dan voor hetgeen
het aan de gemeente kost. Er mag dus z. i. geen aflossing
van kapitaal gerekend worden.
Mr. Fokker weerspreekt de bewering van Jhr. Mr. Macaré,
dat de levering van gas aan particulieren valt onder de termen
van art. 238 der Gemeentewet. Hier is het, even als in
vele gemeenten die voor deze eeue gasfabriek oprigtten en
anderen die het later deden, niet aldus beschouwd en dat is
door de hoogere autoriteit stilzwijgend goedgekeurd. Utrecht
is begonnen met een gasregt te heften en sedert dien tijd
dagteekent de abnormaliteit in ons land, dat de gasfabrieken
beheerd worden door twee regten, waarvan liet eene natuurlijk
onwaar moet zijn. Velen zijn het gevoelen van den Minister
Thorbecke toegedaan, doch velen zijn dit ook niet. Naar
Sprekers meening is het goede regt dezer gemeente boven
allen twijfel verheven.
In antwoord op hetgeen de heeren Koole en Labrijn
hebben gezegd, geeft Spreker te kennen, dat het hem niet
te doen is de gasverbruikers te veel te laten betalen en dat
hij niet tegen eene vermindering is, ook niet als de grond
slagen waarop die vermindering gebaseerd worden het goede
saldo, dat jaarlijks gemaakt is, des noods tot niets terug-
bragten, maar hij is tegen het beginsel der Commissie en
men zal er de noodlottige gevolgen van ondervinden. Dat
beginsel is, dat de fabriek eene zaak is die de gemeente
gemeen heeft met particulieren. De verhouding tot de par
ticulieren kan niet anders zijn dan dat particulieren het gas
betalen dat zij zelf gebruiken. Dat de fabriek winst geeft
is omdat zij hier op eene goede wijze beheerd wordt, en
daardoor zijn alle ingezetenen, gasverbruikers en geen-gas-
verbruikers, gebaat. Zij is opgcrigt om de verlichting op de
beste en goedkoopste wijze te doen, dat wordt ook vergeten.
De gemeente wenschte de voordeden niet te laten genieten
door particuliere fabrikanten, en bovendien was het in hare
magt voor de zuiverheid van het fabrikaat alles te doen wat
dienstig was, terwijl de contróle bij particuliere fabrieken
moeijelijk en in andere plaatsen eene brou van oneenigheid
is. Is het onregtmatig dat de gemeente de winst beeft ge
noten Men kan met niets anders eene vergelijking maken
dan met de winst die een particulier fabrikant geniet. De
verbruikers kunnen tegen dezen niet zeggen dat liij te veel
heeft genoten want dan zou hij kunnen zeggeu dat het zijne zaak
was en als het gas dat hij leverde hun den prijs niet waard
was, zij bet verbruik maar moesten staken. Dat is ook de
positie der gemeente, als monopolist©. Dat monopolie is in
Kleine plaatsen goed. De heer Labrijn meent nu, dat de
gemeente geen gepast gebruik van haar monopolie heeft
gemaakt, doch spreker zegt dat uit zijne berekeningen blijkt,
dat zij daarvan een matig gebruik heeft gemaakt, dat wat
de gemeente besteed heeft, niet teruggekomen is en er in
natura volgens taxatie niet meer is dan f30000 waarde.
De gasprijs geeft aanhoudend aanleiding tot misnoegen.
Men zou geen gasprijs kunnen bepalen, die gedurende een
jaar algemeen genoegen gaf. De ontevredenheid van hen die
oetalen, is dus van geen gewigt en geeft geen beoordeeling
voor de juistheid. Gedurende vele jaren is de prijs hier ge
stadig verminderd en de Raad heeft gereedeliik de voorstellen
der Commissie tot vermindering aangenomen. De ondervinding
heeft bewezen dat het getal gasverbruikers steeds klimmende
is geweest, behalve in den laatsten tijd, doch dit was ook
veel door den invloed der petroleum. Het blijkt dus dat de
P-s van het gas steeds volgens de waarde was, anders
den de verbruikers tot iets anders de toevlucht genomen.
Als men de prijzen van het gas in deze gemeente vergelijkt
met die in andere plaatsen, dan kan men daaruit opmaken
dat deze gemeente steeds een matig en regtvaardig gebruik
van haar monopolie, heeft gemaakt en hare eigene financicele
belangen ook niet uit bet oog heeft verloren, welke belangen
spreker niefc beschouwt als eene kleinigheid.
Jhr. Mr. Macaré ontwikkelt nog nader zijn gevoelen, dat
het leveren van gas aan particulieren valt onder de termen
van art. 238 der gemeentewet en bestrijdt de meaning van
Mr. Fokker.
Jhr. de Jonge zegt ook zijne meening over de vraag of
het heffen van den gasprijs al of niet valt onder de termen
van het aangehaalde"artikel. Hij betwijfelt het zeer, of er
bij het zamenstellen der gemeentewet wel gedacht is aan
gasfabriekenware dit zoo geweest, er is zooveel in art. 238
opgenomen, men had er die dan stellig ook in opgenomen.
In antwoord op hetgeen Mr. Fokker heeft te kennen ge
geven, dat het beginsel der reorganisatie niet beantwoordt
aan de eischen, en dat men later het noodlottige daarvan
ervaren zal, zegt hij, dat men niet in de toekomst zien kan
en men niet over de gevolgen kan gaan redetwisten. Dat
Mr. Fokker de zaak noodlottig acht komt, omdat hij de
tegenwoordige toestand gezond en passend acht, doch dat
is juist de kwestie, de Commissie acht die toestand niet goed.
Hij kan niet ontveinzen dat hij ten hoogste verbaasd is
over hetgeen de heer Fokker verder heeft gezegd. Deze gaat
toch'uit van het standpunt, als zou men tot de oprigting
zijn bewogen gewordenom de gemeente voordeelen te doen
genieten, die anders door particulieren zouden zijn verkregen.
Men is echter niet dan noode tot de oprigting overgegaan;
de heer Ochtman heeft veel moeten doen om de Raad daartoe
te bewegen; men zag er tegen op. Als men nu gerekend
had op voordeelen, dan had men immers geen bezwaar in
de oprigting gehad. De controle voor de zuiverheid en der-
gelijken dat waren bijkomende omstandigheden.
De vergelijking der gemeente met een particulier fabrikant
gaat niet op; deze kan doen wat hij wil, gene niet, als zij
het monopolie heeft. Dat de gemeente van haar monopolie
een geschikt gebruik en geen misbruik heeft gemaakt, is
mogelijk; dat is voor verschillende opvattingen vatbaardoch
dat is niet bewezen, omdat de Commissie waarde stelt voor
de fabriek, terwijl de fabriek als er misbruik was gemaakt,
niets meer schuldig zou zijn. De taxatie is los van de bestaande
toestanden; men heeft een zuiver standpunt willen innemen
en geen rekening houden met den staat waarop Mr. Fokker
zich beroepen heeft. Zekere overeenstemming in cijfers daarop
is meer toevallig dan dat er iets door te bewijzen is.
Dat de gemeente een goed gebruik van haar monopolie
heeft gemaakt daarin ligt ook, dat zij eene zekere hoeveelheid
gas heeft gebruikt, dat is eene bate uit haar eigendom, dit
is juistdoch als men van het begin af ook de gemeente
had laten betalen, dan had men kunnen vragen of de winst
ongeoorloofd was. Doch de gemeente heeft gas verbruikt in
klimmende mate. Dat toenemend verbruik is ten koste van
parlicufieren. De grieve is deze, dat de gasprijs niet geregeld
is in verhouding tot de consumptie der gemeente. Nu wil
de Commissie de baten juist niet brengen op de particulieren
en de lasten op de gemeente, doch zij wenscht in cijfers
te brengen wat ac gemeente en wat de particulieren moeten
betalen, dat zeker twee gegevens zijn om op goede gronden
den prijs vasttestellen en niemand zal zich daarover beklagen.
Spreker wijst op de bedenking die Jhr. Macaré heeft tegen
de annuïteit. Hij meentdat als men uitgaat van het beginsel
om te trachten eene billijke regeling te maken van den gas
prijs, men niet kan volstaan met de waarde der fabriek te
bepalen en van die waarde alleen steeds rente te laten be
talen het denkbeeld der Commissie is meer in overeenstemming
met den aard eener fabriekzaak, die achteruitgaat. De annuiteit
is aangenomen tot zekeren grens en dan krijgt men de blijvende
waarde der fabriek als bezitting voor de gemeente.
Mr. Fokker zegtdat men bij de oprigting der fabriek
voorbeelden had aan andere gemeenten die groote winsten
Seuotcn. De oprigters konden die winsten niet voorspiegelen,
och wisten aat zij de fabriek zondergevaar konden tot
stand brengen en dat er winst zijn zou. Wat betreft de meening
van Jhr. de Jonge, dat men zich niet om de gevolgen
moet bekommerenspreker moet er op wijzendat de
ingezetenen jaarlijks eenige duizende gulacns meer belasting
znllen moeten betalen en dat als het voorgestelde besluit
over 20 jaar nog bestaat, de gasverbruikers misschien de
meening zullen toegedaan zijn dat zij de fabriek met de ge
meente in 't gemeen hebben, want dat hij afgelost is.
De beraadslagingen over het voorstel in zijn geheel worden
gesloten en art. 1 van liet ontwerp komt in behandeling.
Op dit art. worden drie amendementen ingediend.
Het eerste is van Mr. Moens, en strekt om in plaats van
den gasprijs jaarlijks door den Raad bij de behandeling der
gemeentebegrooting voor hot opvolgend jaar te doen bepalen,
te besluitendat ae Commissie voor de gasfabriek eene tabel
zal opmaken houdende aanwijzing wat het gas naar verschil
lende kolenprijzen moet kosten, welke tabel door den Raad
zal worden vastgesteld. De Commissie zal op den vijfden
dag voor het eindigen van elk kwartaal den gasprijs naar
die tabel vaststellen.
De beraadslagingen hierover geopend zijnde, zegt Mr.
Moens, dat men kan aannemen, dat de fabriek door den
Raad wordt beschouwd als eene industriecle onderneming en
de kwestie tusschen Jhr. Macaré en Mr. Fokker door Jhr. de
Jonge afdoende beëindigd is. Als men uitgaat van het
principe dat de fabriek eene industrieele onderneming is,
dan moet men ook doen wat ieder industrieel doet en moet
men de prijzen brengen in verhouding tot hetgeen liet fabri-
caat kost. Hij heeft daarom voorgesteld elk kwartaal den
prijs vasttestellen en hij meent, dat, zoo het al eene kleine
stremming in de financien mogt geven, er toch geene over
wegende bezwaren tegen zijn.
Jhr. de Jonge bestrijdt ait voorstel, oogenschijnlijk is het
eenvoudig, doch de kolenprijzen alleen kunnen geen factor
zijn; er zijn vele andere omstandigheden in aanmerking te nemen
en men zal op een wankelbaar gebied komen. Moet men
de marktprijzen tot grondslag nemen of den prijs dien de
kolen aan de fabriek kosten? De Commissie acht het beter