BIJVOEGSEL
Zierikzeescheii Nieuwsbode van Zaturdag 6 Haart 1875.
VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD
BEHOORENDE BIJ DEN
TB
ZIERIHZEE,
gehouden den 3 Maart 1875.
Voorzitter Jhr. van Citters.
Afwezig Mr. Moolenburgh, volgens kennisgeving verhinderd.
De Secretaris leidt op verzoek des Voorzitters ae benoemde
leden van den Raad de ïIH. Jhr. Mr. P. J. F. Rethaan
Macaré, en W. A. Ochtman, de vergadering binnen.
Nadat zij in handen van den Voorzitter hebben afgelegd
de eeden, voorgeschreven bij art. S3 der Grondwet en art. 39
der Gemeentewet, vrenscht de Voorzitter hen geluk met hunne
benoeming.
Tot den heer Macaré zegt hijdat deze, geroepen is een
bekwaam en verdienstelijk raadslid te vervangendat hij in
andere betrekkingen heeft getoond een kundig en ijverig man
te zijn en dat net hem zelfs afgescheiden van hunne per
soonlijke verhouding als oude academievrienden aaugeuaam
is heta als raadslid te mogen welkom lieeten. Hij hoopt, dat
hij dén heer Schorer op waardige wijze zal vervangen.
Tot den heer Ochtman, dat hij geroepen is de handel
drijvende en industriëele bevolking te vertegenwoordigen en
den lieer van der Vliet op te volgen. Hij hooptdat hij dat
Raadslid op waardige wijze zal opvolgen en dat hij de voet
stappen zal drukken zijns verdienstelijken en betreurden
vadersdie vroeger ook eene plaats in den Raad heeft gehad
en die tot vooruitgang van handel en nijverheid zooveel heeft
gedaan.
Jhr. Mr. Macaré dankt den Voorzitter ook namens den
heer Ochtmanvoor de welwillende en vleijende woorden hun
door den Voorzitter toegesproken, verklaart dat zij gevoelig
zijn voor het vertrouwen door de kiezers in hnn gesteld en
hoopt dat zij met de andere leden zullen zamenwerken tot
voorspoed en welvaart der gemeente.
De beëedïgden nemen vervolgens zitting.
De notulen van het verhandelde in de vorige vergadering
worden gelezen en' goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede dat zijn ingekomen:
1°. een brief van de Gedeputeerde Staten, houdende berigt
van.de goedkeuring van het Raadsbesluit van den 10 Fe
bruary tot beschikking over den post voor Onvoorziene
Uitgaven, begrooting 1874;
2°. een schrijven van den heer J. H. C. Heijse, houdende
berigt dat hij zijne benoeming tot lid der Commissie van
tóëzrgt op het Middelbaar Onderwijs aanneemt.
"Wordt besloten deze stukken voor kennisgeving aan te
nemen.
3°. een brief van den heer Commissaris des Konings,
geleidende een adres aan Z. M. den Koning van den heer
J. Broersma, Commissaris van politie in deze gemeente, om
verhooging zijner jaarwedde, met verzoek den Raad daarover
te hooren en onder terugzending van het adres 's Raads
gevoelen medetedeelen.
De Voorzitter stelt voor dat de Raad zal voordragen, dc
jaarwedde van den adressant te verhoogen met f200, en die
dus te brengen op/1400, met inbegrip van bureaukosten.
Mr. Fokker geeft te kennen dat hij zich niet met dit
voorstel vereenigen kan en zou wenschen dat de Raad advi
seerde om afwijzend op het verzoek te beschikken. Hij acht
het tractement van ƒ1200 in overeenstemming met de
betrekking en met de daaraan verbonden werkzaamheden
terwijl ook het gezin van den adressant geene overwegende
reden is om verhooging van jaarwedde voor te stellen. De
redenen die de adressant aanvoert om de billijkheid der
verhooging aan te toonen zijn verschillend. De bureaukosten
zouden vermeerderd zijndie vermeerdering zal stellig slechts
uiterst gering zijn. De verdiensten als Waterschout zouden
hebben opgehoudendit is waar. Toen de Commissaris
benoemd werd, had hij als Waterschout eenige inkomsten,
doch niet zooveel als vroeger van die betrekking werd genoten,
daarom is zijn traktement toen gebragt op ƒ1200. Veel
hebben de inkomsten als Waterschout nooit bedragen. De
adressant geeft verder aandat hij 30 rijks- en gemeen
tebelasting meer moet betalen dan vroeger: daarin staat hij
gelijk met ieder ander; het is wat de rijksbelasting betreft,
het gevolg van zijne eigene handeling, dat hij nu een ander
huis bewoont, waarvoor hij liooger wordt aangeslagen in de
Jiersoneele belasting. Voorts zegt hij in zijn adres, dat het
even hier duur is: spreker neemt aan dat sommige zaken
hier duurder zijn dan elders, maar in het algemeen is dit
niet het geval; er is een voorname zaak die goedkooper
is, nl. de woningen; de adressant zou te Delfshaven b. v.
wel 200 meer huur 's jaars moeten betalen dan hier voor
eene gelijksoortige woning. Om te bewijzen dat de jaarwedde
te gering is, geeft de verzoeker nog te kennen, dat hij
steeds verpligt is geweest zijn militair pensioen ad ƒ190
jaarlijks te verteren om onafhankelijk ambtenaar te blijven.
Daaruit blijkt dat hij zou verlangen dit pensioen te kapita
liseren. Bij de vaststelling zijner belooning is op dit pensioen
ook gelet, liet heeft invloed gehad op zijne jaarwedde.
De Commissaris zegt ook dat het tractement te Gorkum
en Hoorn hooger is dan hier. Spreker acht het moeilijk om
dergelijke vergelijkingen te maken. Beide gemeenten hebben
grootere bevolking dan deze, er gaat daar meer om, er zijn
meer werkzaamheden en de woningen zijn er duurder.
Om deze redenen meent spreker dat de Raad ongunstig
op het verzoek zal dienen te adviseren, op grond dat de
tegenwoordige jaarwedde is in overeenstemming met de be
trekking en de werkzaamheden.
Mr. Moens brengt in herinnering dat het nog slechts kort
geleden is, dat de verzoeker zich tot den Raad heeft gewend
om verhooging zijner jaarwedde aan Z. M. den Koning voor
te dragen, welk verzoek toen een ongunstig onthaal heeft
gevonden, want dat toen met algeineene stemmen op één
na, afwijzend daarop is beschikt. Men zou z. i. kunnen
volstaan met te verwijzen naar hetgeen toen verhandeld is.
Mr. Fokker is echter zoo welwillend om daarop terug te
komen. Spreker wenscht hierbij nog iets te voegen. In eene
vorige vergadering heeft hij gezegd, dat de betrekking van
Commissaris van politie een stand in de maatschappij' is,
gelijk aan die van betrekkingen waaraan eene dergelijke jaar
wedde is verbonden, ja, dat zelfs predikanten, rijksontvan
gers, directeurs van posterijen en dergelijke ambtenaren, die
maatschappelijk hooger staanniet veel meer tractement
hebben. Als spreker nu in aanmerking neemt het kleine
gezin van den adressant en deze niet van zijn tractement
leven kan, dan weet hij niet hoe velo andere ambtenaren
soms met groote gezinnen moeten rondkomen. Bovendien is
er nog iets waarop spreker wijzen moet. De adressant geeft
in zijn adres aan dat zijn inkomen uitsluitend 1150 be
draagt. Dit is onwaar. Hij bekleedt de betrekking van
Ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij het Kantongeregt
en geniet daarvan ƒ120 voor bureaukosten. Deze bestaan
in het bekostigen van eenig drukwerk en bedragen stellig
niet meer dan 20, zoodat er nog ƒ100 overschiet, waar
door de ƒ1150 inkomen ƒ1250 worden. Hij meent dat de
Raad op die gronden zich genoopt zal gevoelen om ongunstig
op het verzoek te adviseren en verzoekt het Dagelijksch
Bestuur om bij 'het advies uitdrukkelijk te wijzen op de
omstandigheid dat adressant van laatstgcmelde betrekking
ƒ100 overhoudt.
Mr. Bolle zegt, dat hij alleen vroeger heeft gestemd tegen
het voorstel van Burgemeester en Wethouders om afwijzend
op het verzoek te beschikken. Na de inlichtingen door Mr.
Moens gegeven is hij evenwel van zienswijze veranderd. Hij
acht het echter wel eenigszins gevaarlijk om te wijzen op de
bureaukosten van Ambtenaar van het Openbaar Ministerie
bij het Kantongeregt, omdat daardoor misschien die kosten
zouden worden verminderd.
Mr. Schneiders is ongunstig voor het verzoek gestemd.
De adressant vraagt ƒ200 verhooging, doch hij vergeet dat
hij eenige jaren geleden ook vorhooging heeft gehad. Hij
betwijfelt het of de werkzaamheden nu wel grooter zijn.
Vroeger was er eene bezoldiging aan de betrekking verbonden
van 800 en waarschijnlijk waren er toen dezelfde werk
zaamheden. Toen de heer Broersma tot de betrekking
benoemd werd, was de jaarwedde ƒ1000, later heeft hij
ƒ1200 gekregen. Hij acht die nu in overeenstemming met
de werkzaamheden en met de traktementen in andere plaatsen.
Mr. Moens heeft op de jaarwedden vnn enkele betrekkingen
gewezen. Het tractement van de beambten der justitie is in
evenredigheid ook nog lager dan dit.
Het voorstel van den Voorzitter wordt in stemming gebragt
en verworpen met algemeene stemmen.
4,° een verzoek van L. Hage te Ouwerkerk en anderen,
om af te koopen het tiendregt ten behoeve der gemeente
gevestigd op hunne landen in het Gouwcveer.
Op voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt de
afkoopsom bepaald op ƒ4902,80.
5.° een verzoek van A. van der Have te Oosterland en
anderen, om het tiendregt af te koopen, ten behoeve der
gemeente gevestigd op landen in den polder Bettewaarde.
Op voorstel als voren wordt de afkoopsom bepaald op
ƒ2279,50.
Aan Burgemeester en Wethouders wordt magtiging ver
leend de afkoop tot stand te brengen, met bevoegdheid om
te bedingen dat bij betaling der koopsommen na 1 April a. s.
daarvan rente zal moeten worden betaald ad ö°/0 's jaars.
Jhr. de Jonge heeft zich omtrent het tweede verzoek wegens
bloedverwantschap met een der grondeigenaren van mede
stemmen onthouden.
6°. een schriftelijk advies van Burgemeester en Wethou
ders omtrent het verzoek van den Havenmeester D. Ritmeester
om verlxooging zijner jaarwedde, waarin wordt té kennen
gegevendat de opgaven van den Havenmeesterals. zouden
zijne inkomsten hoe langer hoe meer achteruit gaan door hét
verminderen der scheepvaart, en zijne werkzaamheden ver
meerderd zijn, slechts gedeeltelijk juist zijn. De tegenwoordige
belooning van den Havenmeester is in 1857 vastgesteld op
f 50 als vaste jaarwedde benevens 25 pCt. van het haven
geld als collecteloon. Bij die regeling werd gerekend dat het
inkomen van den Havenmeester alsdan zou bedragen ƒ825
ƒ360. Als de uitkomst dier regeling nu wordt nagegaan,
blijkt het, dat over 18581867 het gemiddelde bedrag der
belooning is geweest ƒ371,22 en over 18681874 (alzoo
gedurende den dienst van den tegen woordigen titularis)
ƒ435,878; dat verder, terwijl in 1867 (op het einde van
welk jaar de verzoeker naar de betrekking heeft gesolliciteerd)
de belooning is geweest ƒ357,946, hij in 1868 reeds dadelijk
eene belooning heeft gehad van f 427,54®zijnde ongeveer
gelijk aan het hoogste bedrag dat zijn voorganger sedert de
nieuwe regeling had getrokken; dat de belooning in 1869,
1870 en 1871 steeds stijgende is geweest en in het laatsfc-
gemeldc jaar heeft bedragen ƒ498,806, terwijl zij daarna
iets is verminderd, doch in 1874 in elk geval nog heeft
bedragen 377,50.
Burgemeester en Wethouders meenen op grond van die
gegevensdat de verzoeker ten onregte klaagt over eene
gestadige vermindering zijner belooning en dat -er in dat
opzigt geen reden bestaat hem verhooging van jaarwedde
te geven.
Wat betreft de vermeerdering van werkzaamheden, kunnen
Burgemeester en Wethouders mededeelen, dat die werkelijk
heeft plaats gehad, daar hij 1°. door hen is belast met het
nagaan van de reizen der spoorbootten einde in staat te
zijn aan de Gedeputeerde - Staten eene juiste opgave te geven,
waarnaar zij de Provinciale subsidie voor die boot moeten be
rekenen en 2°. ook door hen belast is met bet overschrijven
en aanplakken der météorologische telegrammen die hun van
Rijkswege sedert 1868 gratis worden verstrekt.
Wat de eerste zaak aangaat, racenen Burgemeester en
Wethouders dat deze juist tot zijn werkkring behoort en hij
daarom op geene bijzondere belooning aanspraak maken kan
doch dat de tweede, het publiceren der météorologische
telegrammen, niet tot zijn gewoon werk behoort, en het
daarom billijk is dat hij daarvoor eene bijzoudere beloouing
ontvangt. Hij verrigt die werkzaamheden bestaande in het
overschrijven en aanplakken van de dagelijks komende twee
of drie telegrammen en het stellen van den Aëroklinoskoop
steeds zeer stipt en naauwkeurig.
Burgemeester en Wethouders stellen daarom voor hem
voor het verrigten daarvan eene buitengewone toelage van
25 Jsjaars toe te kennen, ingaande 1 Jannarij 11. eu
overigens afwijzend op zijn verzoek te beschikken.
De heer Koole zegt, dat de opgaven in het verzoekschrift
van den Havenmeester onjuist blijken te zijn, wat betreft de
inkomsten. Als de Havenmeester te goedertrouw had gehan
deld zou hij voor het voorstel van Burgemeester en
Wethouders hebben gestemd tot belooning. der meerdere
werkzaamheden; nu zal hij er tegen stemmen.
Mr. Moens verklaart zich om dezelfde redenen als de heer
Koole tegen het voorstel.
De heer van der Grijp zal er ook tegen stemmen omdat
de moeite van het publiceren der telegrammen te gering is,
om er ƒ25 voor uit te geven.
De hoeren Jhr. de Jonge en Mr. Fokker bestrijden het
denkbeeld, als zou de Havenmeester niet te goedertrouw
hebben gehandeld. De veronderstelling toch, dat hij zou
meenen den Raad omtrent de inkomsten zijner betrekking
te kunnen misleiden, zou ongerijmd wezen. Zij honden het
er voor, dat hij van zijne inkomsten geen rekening-courant
houdt en nu zijn inkomsten eenigzins vermindert, hij be
angst wordt voor verderen achteruitgang. Hij vergeet echter
dat het laagste wat hij heeft getrokken nog meer bedraagt
dan de vroegere raming.
De heer Zuurdeeg gelooft, dat het billijk is nu den
adressant meer werkzaamheden zijn opgedragen, hem daar
voor eene belooning te geven en dat de vraag of hij al dan
niet te goedertrouw is geweest, niets afdoet.
Jhr, Mr. Macaré is het eens met den heer Zuurdeeg, ook
met het oog daaropdat de telegrammen voor de scheepvaart
van belang zijn.
De heer Labrijn is voor het voorstel van Burgemeester en
Wethouders. De heer van der Grijp zegt wel dat er niet
zooveel te doen is aan de telegrammen, maar er komen er
op zijn minst 2 per dag; de zaak is bovendien vreemd aan
de betrekking van den verzoeker; het is daarom billijk hem
iets te geven en ƒ25 acht hij niet te veel.
De heer Koole blijft bij hetgeen hij heeft gezegd. Toen
den Havenmeester vroeger werd gevraagd om de besproken