DLY Landbouwvoorlichting De maand december op het zuidwestelijk veehouderijbedrijf 'Oplossing mestprobleem ligt in handen van de boer' Mestregels voor schapen onrechtvaardig Overleggen van biggen, doe het met overleg Buiten op het tand is het meeste werk gebeurdmaar a/s rundveehouder hebben we ook in de winter vol doende werk. Want de verzorging van het vee vergt noga! wat tijd. Vooral nu de dagen zo kort zijn. De lange avonden lenen zich echter goed om eens rustig de vakbladen door te nemen. Daarom willen we nu enkele onderwerpen ter sprake brengendie in deze tijd onze aandacht vragen. Brabantse gedeputeerde: CJ iH Bestrijding van ratten en muizen Ratten en muizen richten in stallen, opslagplaatsen en andere gebou wen veel schade aan. Ze vreten bo vendien aan het veevoer en bevuilen dit met hun uitwerpselen. Ze kna gen aan isolatie-materiaal en vloe ren. Ook kunnen ze schade aanbrengen aan leidingen en elektri sche kabels (kans op kortsluiting). Ook ziekten zoals varkenspest, pseudovogelpest en de ziekte van Aujeszkie kunnen worden overge bracht. Ook hier geldt weer: voorko men is beter dan genezen. Neem daarom op tijd maatregelen, maar dan wel op de juiste en veilige ma nier. Let daarom bij gebruik van lok aas op de volgende punten: - lokaas uitleggen in voerkistjes, waar alleen ratten en muizen in kunnen; - gebruik voldoende voerplaatsen; - neem altijd vers lokaas; - ruim dode ratten en muizen direkt op; - voorkom resistentie door regel matig van soort middel te ver wisselen; - zorg dat kinderen en huisdieren niet bij het lokaas kunnen komen; - volg de gebruiksaanwijzing goed op; - ook kunt u voor de bestrijding de gemeente raadplegen; - haal de bestrijdingsmiddelen in een zaak waar men kennis van za ken heeft. Blijf kuilbroei de baas Elk jaar weer treedt in een aantal kuilen broei op. Het beste is uiter aard om deze broei te voorkomen. Veehouders die milieuvriendelijk te werk gaan, moeten worden be loond. Dat kan door hen in staat te stellen hun bedrijf uit te breiden, maar ook door een belonings systeem. Dat is de opvatting van de Brabantse milieugedeputeerde R. Welschen. Welschen pleit er onder meer voor om boeren die hun vlees milieuhy giënisch verantwoord produceren, een keurmerk te geven. Daardoor kan het een hogere prijs opleveren. Het Landbouwschap zou samen met het Produktschap voor Zuivel en Vlees en het Centrum voor Land bouw en Milieu zo'n economisch beloningensysteem moeten ont werpen. De oplossing van het mestprobleem ligt volgens Welschen niet in groot schalige mestverwerking en mest- transporten, maar vooral in handen van de boer op zijn bedrijf. De mi lieugedeputeerde constateert ver heugd dat de landbouwsector zich nu voor het eerst zelf voor verklei ning van de veestapel heeft uit gesproken, als de veehouders er niet in slagen om de ammoniakbe- lasting terug te dringen. In het 'Plan van Aanpak-Plus wil het Landbouwschap met beter veevoer en moderne voedertechnieken de hoeveelheid fosfaten en stikstof die via de mest in het milieu komt, drastisch verminderen. Om dat te bereiken moet de boer vanaf 1995 verplicht een mineralenboekhouding voeren. Het Landbouwschap wil daar in '93 al op vrijwillige basis mee beginnen. Welschen stelt overigens duidelijk vraagtekens bij het onlangs uitgeko men rapport over grootschalige mestverwerking, van een werk groep van rijk, provincies en Land bouwschap. Daarin staat dat er alleen al in Noord-Brabant tot 2000 niet minder dan veertien fabrieken nodig zijn om de mestberg weg te werken. 'Die normen worden niet gehaald. Binnen enkele jaren heb ben we de verwerking van 2 miljoen ton mest operationeel. Van veertien fabrieken kan geen sprake zijn. Grootschalige mestverwerking is trouwens niet de alleenzaligmaken de oplossing. Je moet het probleem toch bij de bron aanpakken: op de boerderij'. De Federatie van Nederlandse Vere nigingen van Schapenhouders (F.N.V.S.) vindt dat de toekomstige mestwetgeving voor schapen die per 1 januari 1992 ingaat voor een aantal schapenhouders onrecht vaardig uitpakt. Dit schrijft de F.N.V.S. in een brief aan het Ministe rie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Doordat vele schapen worden ge weid op gronden die niet in eigen dom zijn of gepacht worden, moeten sommige schapenhouders extra overschotheffing betalen. En dat terwijl er geen enkele discussie is over de milieuvriendelijkheid van de schapenhouderij in deze gebie den. Sterker nog, vele schapen wor den juist geweid in natuurgebieden, omdat dat past binnen het beheers- regima Daarom zou het onrecht vaardig zijn wanneer deze schapenhouders worden belast met een extra overschotheffing. Verder worden in de brief vragen gesteld om de bestaande onduide lijkheid over de toekomstige mest wetgeving weg te nemen. Bijvoorbeeld welke gebruiksnormen gelden voor natuurterreinen met en zonder beheersovereenkomst en voor dijken? Tot slot vindt de Federatie, dat wan neer schapen onder de mestwetge ving gaan vallen, de schapenhouderij ook in aanmerking moet komen voor subsidieregelin gen die in het kader van de mest wetgeving zijn gesteld. BroeikuiI kan door tijdig maatregelen te nemen worden voorkomen. Wat kunnen we daaraan doen? - Kontroleer de afdekking van de kuilen. Als reeds tijdens de bewa ring lucht in het voer komt, is de kuil bij het openmaken al warm en gaat dan extra snel broeien. Een goede kuil wordt niet warmer dan 10 20°C. - Voorkom dat tijdens het uithalen lucht in de kuil kan binnendringen. Leg daarom een rij zakken zand of zandslurven achter het snijvlak. - Zorg voor een gladde snijkant en sluit de kuil tussentijds goed af. - Haal het kuilvoer liefst niet meer dan twee keer per week uit. Maak het voer zo weinig mogelijk los. - Streef naar voldoende voersnel- heid. Voor kuilen met een gronddek is dit minstens 1.50 m per week en voor kuilen zonder gronddek minstens 2 m per week. In het alge meen hebben broeibestrijdingsmid- delen alleen effekt als het produkt goed door het voer wordt gemengd. Het bespuiten van het snijvlak van de kuil of de uitgehaalde blokken remt wel de schimmelgroei op de snijvlakken, maar het voorkomt niet het indringen van de lucht. Toch broei. Wat dan? In dat geval kan men de volgende maatregelen overwegen: - de broeiende kuil luchtdicht af sluiten en laten afkoelen en een an dere kuil open maken. Eventueel kan ook indien dat mogelijk is de an dere kant van dezelfde kuil worden opengemaakt; - het broeiende deel (2-4 m) uit de kuil halen en apart inkuilen met eventueel een broeibestrijdingsmid- del. Dan verder voeren met het koe lere deel van de kuil; - bij kuilen met een te lage voer- snelheid de "kop" van de kuil eraf halen en opnieuw inkuilen en weer goed afdekken. Door de mindere hoogte van de kuil wordt zodoende de voersnelheid groter. Pas op bij mest mixen Nog steeds horen we af en toe over ongelukken of bijna-ongelukken bij het mixen van mest. Hierbij kunnen nl. zeer gevaarlijke gassen vrijko men. Kooldioxyde (C02) en ammo niak komen bij het mixen in hoge concentraties voor, maar zijn niet di rekt gevaarlijk. Zwavelwaterstof (H2S) is een kleurloos gas, dat in werkt op het zenuwstelsel, ook op de reukzenuwen. Blauwzuurgas (HCN) voorkomt zuurstofafgifte vanuit het bloed naar de cellen van het lichaam met als gevolg dood door verstikking. Gevaarlijke plaat sen zijn b.v.: - z.g. dode hoeken (weinig ventila tie) in gebouwen. Deze komen ook voor in open stallen; - putopeningen, ook bij siloos en opslag buiten de stal; - boven een mixer die in werking is; - afgezonderde ruimten die via mestkanalen met elkaar in verbin ding staan, zoals afkalfstal, jong veestal ad. Welke maatregel kunnen we bij het mixen nemen om het gevaar zo klein mogelijk te maken? - ruim ventileren door alle deuren en ventilatiekleppen goed open te zetten; - de dieren vastzetten aan het voer- hoek en niet in de 'dode' hoeken te laten komen; - zelf zo min mogelijk in de stal komen; - wanneer een dier onwel wordt, probeer het dan niet direkt te red den, maar zet de mixer stil en wacht minstens vijf minuten. DUS: Wees voorzichtig en denk nooit: "dat zal mij niet overkomen", ing. A. Biemans DLV Rundveehouderij Team Breda Tel.: 076-203190 U als varkenshouder wilt zoveel mo gelijk biggen per worp spenen. Hier voor moeten de omstandigheden goed in orde zijn, waarbij voeding en klimaat twee belangrijke onder delen vormen. Een ander belangrijk onderdeel is de verzorging. Het overleggen van biggen oftivat een stukje van deze verzorging. Met overleggen kunt u de sterfte van de biggen en het aantal achterblijvers beperken, maar het overleggen moet wel op de juiste manier ge beuren. We kunnen met overleggen 2 doe len voor ogen hebben 1. Uniformiteit binnen een koppel. Dit betekent dat de biggen uit een koppel zo worden herverdeeld dat ze allemaal ongeveer even zwaar zijn. 2. Uniformiteit binnen een afdeling. Dit houdt in dat we op basis van aantallen biggen gelijke tomen maken. Wijze van overleggen Biggen kunt u op 2 manieren over leggen. 1. Vooruitleggen: de biggen gaan naar een toom die eerder is geboren. 2. Achteruitleggen: de biggen gaan naar een zeug die later heeft gebigd. Het achteruitleggen passen we bij voorkeur toe bij lichte biggen. Door dat de koppel waar ze naar toe gaan gemiddeld lichter is, passen de big gen hier beter tussen. Het vooruitleggen doen we met zwaardere biggen. Ze gaan naar een toom die al enkele dagen oud is. De ze biggen zijn dus reeds gegroeid. Daarom leggen we hier de zwaarde re biggen bij, omdat ze het konkur- reren bij het drinken beter aan kunnen. Een absolute voorwaarde hierbij is dat deze biggen bij de ei- Het overleggen van biggen kan de sterfte terugdringen. (Foto Peter Mastenbroek). gen moeder biest gedronken moe ten hebben. Naar welke zeugen moeten de big gen gelegd worden? De zeugen verdelen we in 3 groepen: 1. 1e worps zeugen; 2. 2e tot 5e worps zeugen; 3. 6e en oudere worpszeugen. Worden de biggen naar 1e worps zeugen gelegd, dan bij voorkeur de totale toom niet groter maken dan 10 biggen. De kans bestaat anders dat de zeug bij het spenen te mager is, waardoor er problemen met de berigheid kunnen ontstaan. Bij de oudere (2e tot 5e worps) zeugen spelen bij de beslissing om wel of geen biggen te verplaatsen, naast de toomgrootte, de uierkwaliteit en moedereigenschappen een rol. Dit geldt uiteraard ook voor de oudere zeugen, waarbij veelal de uierkwali teit en het aantal goede spenen de beperkende faktoren zijn. Vaak blijkt dat biggen bij oudere zeugen een hoger speengewicht kunnen halen. Dit betekent dat lichtere biggen met name bij oudere zeugen een betere kans hebben om te groeien. In de praktijk blijkt echter dat met name de kleine biggen bij de eerste worps zeugen worden gelegd. Zoals al is aangegeven, is de beperking van toomgrootte bij de 1e worps zeugen belangrijk. In het kort Op bedrijven met veel levend gebo ren biggen is de sterfte in de zoog- periode te beperken door biggen over te leggen. Het overleggen moet met beleid gebeuren, waardoor de sterfte daadwerkelijk kan worden beperkt. Bekijk voor uw bedrijf op welke punten het overlegbeleid ge optimaliseerd kan worden. Henk Ebbers DLV Team Varkenshouderij Breda Tel.: 076-202681

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1991 | | pagina 9