Ventilatieproblemen en melkziekte DLT Inkuilen van mais is half jaar vooruit denken Zomerkuilen 1990 redelijk van kwaliteit Mineralenboekhouding voor melkveehouders is klaar Werkgroep grootschalige mestverwerking gestart De laatste weken zijn wij op meerde re bedrijven gevallen van ademha lingsstoornissen bij het opgestalde jongvee tegengekomen. Ook horen wij geluiden over melkziekte (kalf- ziekte) bij oudere koeien, wat tot voortijdige afvoer heeft geleid. Deze afgevoerde koeien hadden zodanige spierbeschadigingen opgelopen, dat de vooruitzichten slecht waren. Om dat bovenstaande problemen voor een flinke schadepost zorgen, zal hierop nader ingegaan worden. Ventilatie Het weidende vee leeft in een uitste kende omgeving: het is niet vaak te koud of te warm en er is geen tocht. Echter door de dalende kwantiteit en kwaliteit van het gras moet het vee opgestald worden. Na het opstallen ontstaan vaak al snel problemen. Dit was goed te merken gedurende de laatste dagen van september. Het was toen windstil, warm en vochtig. Bij een hoge temperatuur en een ho ge luchtvochtigheid, kunnen de die ren hun warmte moeilijk aan de om geving afgeven. Ze gaan dan zweten, waardoor ze gevoeliger voor tocht worden. Bij onvoldoende luchtverversing zal het temperatuurverschil binnen en buiten de stal oplopen. De combina tie van temperatuurverschil en luchtsnelheid zal als tocht ervaren worden. Door de tocht worden de dieren gevoeliger voor infecties en besmettingen, waaraan ze kunnen sterven. Om dit te voorkomen is een goede ventilatie in de stal een ver eiste. De DLV wil u hierbij graag helpen, want vaak zijn door kleine veranderingen al grote verbeteringen te behalen. Melkziekte Een herfstafkalvende veestapel is ex tra gevoelig voor melkziekte (en kopziekte). Dit komt voor een groot deel door het royale rantsoen, want zelfs bij het achter de melkkoeien aan weiden ligt de energieopname boven het gewenste niveau van onge veer 6.000 VEM. Een andere oor zaak is een krappe magnesiumbenut- ting door de toegenomen kali- en ruw-eiwitgehalte in het gras, veroor zaakt door het uitrijden van drijf- mest in het groeiseizoen. Daarbij neemt het gras in het najaar ook nog minder magnesium uit de bodem op door de lagere temperatuur. Een an dere reden van een slechte magnesi- umbenutting kan een plotselinge overgang van weide naar stal zijn. Kalfziekte Kalfziekte ontstaat als een koe rond het afkalven de vraag naar calcium voor de biest- en melkproduktie niet aankan. De koe kan de gevraagde calcium niet snel genoeg uit de bot ten aanleveren, wat na enige tijd kan resulteren in een slap wordende ach terhand. Als ze tenslotte gaat liggen, kan ze vaak niet meer omhoog ko men. Als het dier een infuus krijgt met kalkzouten is het verrassend hoe snel de koe weer gaat staan. Duurt het echter enige tijd voordat hulp wordt geboden, dan kunnen spierbe schadigingen ontstaan. Er zijn ech ter maatregelen om kalfziekte te voorkomen: De percelen evenwichtig be mesten; BAP is daarbij een goed hulpmiddel. - De droge koeien opstallen en voeren met voerresten of kwali tatief slechter ruwvoer; goede re sultaten zijn bereikt met het voe ren van hooi of stro eventueel met enige krachtvoeraanvulling. Indien nodig extra magnesium over het voer van de droge koei en strooien (bijvoorbeeld 30-50 gram/dag magnesiumdioxide). Dit waren in het kort enkele maatre gelen om ademhalingsstoornissen en kalfziekte te voorkomen. Door de mogelijke resultaten loont het zeker de moeite er iets aan te doen! Mocht u hierover of over andere onderwer pen nog vragen hebben dan zijn de bedrijfsdeskundigen van de DLV be reid u te woord te staan. ing. F. Vermeulen gesp. bedrijfsdeskundige gezondheid DLV Breda Men kan het inkuilmiddel toedienen op de hakselaar, het kan ook door tij dens het inkuilen zelf de kuil laag-voor-laag te besproeien met een plastic gie ter die voorzien is van een sproeiboom De kwaliteit van de zomerkuilen, zo als onderzocht bij het Bedrijfslabo- ratorium voor Grond- en Gewason- derzoek in de vestigingen te Ooster beek en Leeuwarden, is over het al gemeen redelijk. Met een gemiddel de VEM van 838 voor de graskuilen zonder toevoeging blijkt dat de kwa liteit achter blijft bij de zeer goede kwaliteit van 1989. Voor de graskui len met toevoeging ligt de gemiddel de VEM (835) op gelijk niveau als de kuilen zonder toevoeging, maar eveneens beduidend lager dan vorig jaar. Het beeld van de voorjaarskui- len is niet gewijzigd. Deze kuilen zijn over het algemeen goed met een ge middelde VEM van 884. De groeiperiode voor de zomerkui len is nogal wisselvallig geweest met de nodige regen en in de nazomer flinke perioden met droogte. Hierbij stagneerde de grasgroei waardoor veehouders in een aantal gevallen zelfs genoodzaakt waren hun winter voorraad aan te spreken. Dat er deze zomer minder voer gewonnen is blijkt ook wel uit het lager aantal monsters van de zomerkuilen dat voor onderzoek is ingezonden. Van de voorjaarskuilen zijn inmiddels ruim 31.000 monsters onderzocht. De kwaliteit hiervan is gemiddeld goed met een VEM van 884. Ten op zichte van 1989 ligt dit echter lager. Verschillen In de vestiging Leeuwarden worden de monsters onderzocht uit de pro vincies Groningen en Friesland. In Oosterbeek worden de monsters uit de rest van Nederland onderzocht. Een vergelijking van deze resultaten geeft enige verschillen aan. De ge middelde VEM ligt in beide noorde lijke provincies een 10 tot 30 VEM lager. Ook het vre-gehalte is in deze beide provincies ca. 14 gram per kg droge stof lager. Aangezien het gé- middelde gehalte aan ruwe celstof en de ammoniak-fraktie hier wat hoger liggen bij een vrijwel gelijke veldpe- riode en een gelijk gehalte aan ruw as moet een oorzaak voor deze ge ringe verschillen met name gezocht worden in de omstandigheden waar onder de voederwinning heeft plaats gevonden en wellicht ook in het tijdstip en de wijze waarop. In hoe verre mogelijk ook een verschil in botanische samenstelling hierin een rol speelt is niet aan te geven. De tendens dat de gehalten in de graskuilen wat lager liggen dan vorig jaar is ook te vinden bij het kunst matig gedroogde gras. Door een iets hoger gehalte aan ruwe celstof ligt de VEM lager in vergelijking met 8 1989. Het vre-gehalte daarentegen ligt hoger dan vorig jaar. Droge stof De droge stof van de zomerkuilen zonder toevoeging ligt gemiddeld op 474 g/kg. Dit ligt een fraktie hoger dan van de voorjaarskuilen. Voor de zomerkuilen met toevoeging ligt de ze op 348 g/kg. Dit is precies gelijk aan de gemiddelde droge stof in de voorjaarskuilen met toevoeging. Het verschil tussen het gemiddelde gehal te aan droge stof van de kuilen met toevoeging en zonder toevoeging is even groot als vorig jaar, namelijk zo'n 100 - 120 g/kg. Vorig jaar was een zeer droog jaar, waardoor de ge middelden dit jaar lager liggen. Toch kan dit een aanwijzing zijn dat de keuze om bij een kuil al of niet een toevoegmiddel te gebruiken wat bewuster wordt gemaakt. De VEM bereikt in de kuilen van dit jaar niet het hoge niveau van vorig jaar. De zomerkuilen van 1990 lig gen met een gemiddelde rond de 838 VEM zo'n 50 VEM lager dan het topjaar 1989. Dit hangt met name samen met de hogere gehalten aan ruw as en ruwe celstof. De vre- gehalten liggen dit jaar hoger dan vorig jaar. Vorig jaar zorgde de droogte voor relatief lage vre- gehalten. Zowel de voorjaarskuilen als de zomerkuilen hebben wat hoge re gehalten dan het afgelopen jaar. Voor ruwe celstof kan sprake zijn van een jaarinvloed, maar voor ruw as zal dit vooral veroorzaakt zijn door meer regen tijdens het inkuilen. De ammoniakfraktie is duidelijk ho ger dan het afgelopen jaar. De gemiddelde veldperiode ligt voor alle zomerkuilen op 2 dagen. Dit is ook het geval bij de voorjaarskuilen zonder toevoeging. Bij de voorjaars kuilen met toevoeging is dit 3 dagen. De konklusie hieruit is dat snel in kuilen in heel Nederland regel ge worden is, aldus het Bedrijfslabora- torium. In de melkveehouderij maakt mais vaak 20-50% uit van het rantsoen. Toch krijgt dit produkt niet de aan dacht die het verdient. Zonder maat regelen bij het inkuilen kan in het voorjaar en in de zomer broei- en schimmelvorming ontstaan. Behalve tot veel ergernis leidt dit ook tot een verlies van 10% van de voe dingsstoffen. Omgerekend komt dat neer op een verlies van 200,ton ton snijmais. Het merendeel van de 200.000 hek- tare mais die in 1990 wordt geoogst gaat als snijmais in de kuil. Snijmais is rijk aan voedingsstoffen en daar door erg broeigevoelig. Broei leidt tot verlies aan voederwaarde. Daar komt bij dat het vee broeiende mais slecht vreet. Om een optimale kuil te maken moeten een aantal maatrege len worden genomen: hakselen bij een ds-gehalte van 25-30% kort hakselen op een lengte van 6-8 mm de mais goed verdelen en vast aanrijden de kuilhoop direkt na het aanrij den luchtdicht afsluiten Verliezen Gedurende de winter zijn de verlie zen bij snijmais minimaal maar in het warme voorjaar en in de zomer kunnen door broei verliezen optre den. Onder invloed van de zuurstof in de lucht vinden er in de kuil om zettingen plaats die per dag tot een verlies van 3,5% van de netto energie zorgen. Dat komt neer op 95,per hektare gekuild produkt per dag. Het verlies aan voe dingsstoffen kan voor de hele kuil uiteindelijk oplopen tot 10% van de organische stof ofwel 200,per ton mais. Als dit schadelijke proces eenmaal op gang is gekomen, is af remmen een moeilijke zaak. Voorkomen is beter dan genezen: door bij het inkuilen van mais een inkuilmiddel toe te voegen krijgt de kuil ook in de zomer een grote stabi liteit. Er zijn twee mogelijkheden: via een doseerapparaat op de mais- hakselaar of door tijdens het inkui len zelf de kuil laag-voor-laag te besproeien. Er is een speciale sproei boom in de handel die men op een gieter kan schuiven. Propionzuur is het meest effektieve middel om broei te voorkomen. Topform is een kon- serveringsmiddel op basis van propi onzuur. In tegenstelling tot het pure propionzuur is Topform echter vei lig en gebruikersvriendelijk. Kolvenschroot In 1989 werd in Nederland 10.000 hektare mais geoogst voor de korrel: als maiskolvenschroot, CCM of kor- relmais. Deskundigen verwachten dat dit areaal in 1990 zal verdubbe len tot 20.000 hektare. Maiskolven schroot moet bij de oogst een ds- gehalte hebben van 50-55%, CCM van 50-60%. Door hun grote ener gierijkdom zijn kolvenschroot en CCM waardevolle voedermiddelen. Bederf moet worden voorkomen. Werkboek mineralenbenutting sa mengesteld. Akkerbouw Alle melkveehouders kunnen aan het werk om de mineralen op hun bedrijf beter te benutten. De minera lenboekhouding, het hulpmiddel daarbij, is gereed. Om deze boek houding effektief te leren gebruiken, kunnen melkveehouders zich voor een studieclub aanmelden bij de DLV, die hen zal begeleiden. Het eerste exemplaar van de boekhou ding is overhandigd aan J. Mares, voorzitter van het Landbouwschap. In 1987 werd de mineralenboekhou ding door het Centrum Landbouw en Milieu (CLM) voor het eerst met succes gebruikt in haar Werkgroep Melkveehouders. Het Informatie en Kennis Centrum Veehouderij (IKC- V), het CLM en de DLV hebben de methodiek verder ontwikkeld. Daar voor is de boekhouding uitvoerig ge test door 55 melkveehouders in 8 re gionale studieclubs. Er ligt nu een standaard, die als basis dient voor verdere toepassingen. Zo komt de mineralenboekhouding in meer alge mene zin aan de orde in milieucur sussen die Agrarische Onderwijs Centra dit najaar gaan geven. Daar naast zal deze boekhouding worden geïntegreerd in geautomatiseerde boekhoudsystemen. De boekhou ding is al geruime tijd beschikbaar op diskette. De rundveehouderijteams van de DLV staan klaar om dit najaar op gen maatregelen nemen om de mine ralenbenutting op het bedrijf te ver beteren en zo het mineralenover- schot te verminderen. Dat gaat on der meer door te besparen op vee voer en kunstmest. Daarvoor is in de eerste plaats vakmanschap nodig. Effektief omgaan met de boekhou ding is te leren in een studieclub, sa men met collega-melkveehouders. Ter ondersteuning van de deelne mers en de begeleiders is gelijktijdig met de mineralenboekhouding een De samenwerking tussen CLM, IKC en DLV stopt niet nu de mineralen boekhouding gereed is. De genoem de 8 regionale studieclubs gaan nog een jaar door. Daarnaast wordt ge werkt aan mineralenboekhoudingen voor varkenshouderij en akker bouw. De eerste wordt verwacht in mei 1991, de tweede in januari 1992. Drs. J. Mares grote schaal studieclubs mineralen benutting te begeleiden. Melkvee houders krijgen in 6 bijeenkomsten inzicht in de mineralenboekhouding en in de mogelijkheden om de mine ralenbenutting te verbeteren. Bij het laatste draait het vooral om maatre gelen in bemesting en veevoeding. Ook bedrijfsekonomie is een belang rijk aspekt. Het invullen van de mineralenboek houding alleen is niet voldoende. De kunst is om met de resultaten effek tief aan de slag te gaan. Dat wil zeg- Een speciale werkgroep gaat probe ren de mogelijke knelpunten die kunnen ontstaan bij het vinden van voldoende en geschikte lokaties voor mestfabrieken en het verkrijgen van de vergunningen op te lossen. De werkgroep bestaat uit vertegenwoor digers van de provincies met een mestoverschot, het agrarisch be drijfsleven, de ministeries van LNV, V&W en VROM. Het Kabinet heeft bepaald dat in 1994 er in Nederland een verwer kingscapaciteit voor 6 miljoen ton mest moet zijn. Deze taakstelling kan gezien worden als een tussensta tion op weg naar het jaar 2000, waarin, zoals aangegeven in de Stra tegienota Mestdistributie, het over grote deel van de mest uit de inten sieve veehouderij verwerkt zal moe ten worden. Om de taakstelling te kunnen reali seren, moeten verschillende zaken geregeld worden. Eén daarvan is het tijdig realiseren van voldoende en ruimtelijk en milieuhygiënisch ver antwoorde lokaties voor de mestfa brieken en het verkrijgen van beno digde vergunningen. De werkgroep, "lokaties en vergunningen groot schalige mestverwerking", is hier voor speciaal opgericht. Vrijdag 5 oktober 1990

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1990 | | pagina 8