Bedrijfsopvolging een must? Belangenbehartiging KIMLC kommentaar over geld en goed Het antwoord op de volgende vragen is voor iedere ondernemer belangrijk! Subsidie Commissie Waterbeheer en Ontzilting "Westland Product m Ik heb een werktuig waarop WIR-premie is ontvangen. Nu wil ik dat werk tuig inruilen voor een nieuwe. Moet ik nu nog WIR-premie terugbetalen en hoeveel? Als de investeringsaftrek in 1990 van kracht wordt, wat betekent dat dan? Antwoord 1. Of u WIR terug moet betalen hangt af van de datum van inves tering. Voor investeringen in werktuigen en machines en traktoren die ge daan zijn voor 1 januari 1984 is de overgangsregeling van belang. Daarbij mag nog gekozen worden voor de termijn van 6 jaar. Voor investeringen v.a. 1-1-1984 geldt een termijn van 8 jaar. Voorbeeld aankoop werktuig in 1985 voor 45.000,Verkregen WIR 18% 8.100,Inruil in 1989 opbrengst 30.000,Terug betalen WIR 12% 3.600,Bij de inruil van werktuigen moet u om teleurstelling te voorko men letten op de datum van aanschaf indien u terugbetaling van WIR- premie wilt voorkomen. Antwoord 2. Wanneer straks de investeringsaftrek komt dan geldt de desin- vesteringsbetaling (- terugbetaling van de WIR) eveneens. Stel u wilt een nieuw werktuig kopen Op de vraag wanneer u dit het beste kunt doen kan de volgende berekening u wellicht helpen. Situatie tot 1 januari 1990. Investeringsbedrag WIR premie procenten bedrag ƒ45.000,— 6 ƒ2.700,— ƒ90.000,— 5,75 ƒ5.175,— Situatie na 1 januari 1990 investerings- investerings bedrag aftrek ƒ45.000,— 18% 8.100,- 90.000,— 16% 14.400,- belasting besparing bij de volg. tar. 35% 50% 60% 2.835,— 4.050,— 4.860,— 5.040,— 7.200,— 8.640,— GS van Zeeland willen over het jaar 1990 een bedrag van 75.000,be schikbaar stellen aan de Stichting voor de Bedrijfsontwikkeling in de Landbouw ten behoeve van de Com missie Waterbeheer en Ontzilting (CWO). De Stichting voor de Be drijfsontwikkeling heeft op 21 maart jl. verzocht de CWO over de periode 1990 t/m 1993 te willen subsidiëren met een bedrag van 75.000,per jaar, doch GS stellen voor over 1990 incidenteel dat bedrag beschikbaar te stellen. De betreffende staten- kommissies vergaderen op 10 no vember over het voorstel. De oorspronkelijke funktie van de CWO, te weten nagaan welke conse quenties grote waterstaatkundige werken hebben voor de Zeeuwse landbouw, is blijven bestaan, zij het dat allengs meer het accent is komen te liggen op het raakvlak waterbe heer/landbouw. Voorts adviseert de CWO ten aanzien van grote bronbe malingen. Het onderzoek, dat de CWO verricht, is van grote waarde voor de provincie bij haar taakuitoe fening van het waterbeheer. Door bundeling van deskundigheid bij de CWO is het raadzaam het specifiek bij de landbouw betrokken waterbe- heersingsonderzoek via deze kom missie te laten lopen, aldus GS. Let op Kijk bij een investering of bedrijfsovername vooraf of u WIR terug moet be- ||lf 0" bUflddt kCfllliS talen en hoeveel. Bereken zo goed mogelijk wanneer u de investering het best kunt doen voor of na 1 januari 1990. Soms kan 1 jaar later investeren, wan neer de termijn van 6 jaar of 8 jaar is verstreken geld opleveren. Vooraf dient u met uw boekhouder kontakt op te nemen wat in uw geval het voordeligst is. In de praktijk ervaren wij wat dit betreft, dat dat wel eens te weinig gebeurt. Toch kunt u daar ook geld mee verdienen zonder veel arbeid te verrichten. Wist u het al dan doorgaan naar het volgende artikel en anders nogmaals goed lezen en rekenen. J. Markusse In het Westland is sprake van een koncentratie van sierteelt-know how. Al die kennis is gebundeld in de Westland Product Info (WPI). De Westland Produkt Info is onmis baar voor ieder die professioneel met snijbloemen, kamer- en tuin planten te maken heeft. Het ver schaft uitvoerige, aktuele en interna tionale informatie. Het landbouwbeleid is er steeds meer op gericht om de totale pro- duktie niet te laten toenemen, omdat er voor meerdere produktie geen af zet is, terwijl daarnaast problemen op het gebied van natuur, landschap en milieu grote aandacht vergen. Mede door de groter wordende ver schillen in bedrijfsstruktuur komen er steeds meer bedrijven welke te klein zijn om voort te bestaan. De beslissing om wel of niet door te gaan met het bedrijf komt vaak aan de orde als de bedrijfsopvolging zich aandient. In het verleden werd vaak gesteld dat de voortzetting van het familie bedrijf uitsluitend of hoofdzakelijk het doel was van de bedrijfsopvol ging. Generaties eksploiteerden im mers achtereenvolgens het bedrijf en het was dan ook de uitdrukkelijke wens dat de (vaak oudste) opvolger in de voetsporen van vader zou tre den teneinde deze traditie voort te zetten. Deze doelstelling is inmiddels (bijna) tot het verleden gaan behoren. Het heeft immers geen zin, als ar beidsplaats en bestaansmiddel voor één of meerdere personen niet aan wezig zijn om de eksploitatie tegen beter weten in te handhaven. In be ginsel dient men voor een bedrijfs economisch verantwoorde overname te kiezen. Behoort dit niet tot de rea liteit dan moeten mogelijkheden van likwidatie van de onderneming wor den onderzocht. Wanneer een kind agrarisch onder nemer wil worden zal in een vroeg stadium moeten worden nagegaan of dtl zo ja op welke voorwaarden dit mogelijk is. Voorkomen moet worden dat de overdrager tot op zeer hoge leeftijd de touwtjes in eigen hand wil houden waardoor de op volger gedurende die periode al die tijd een volkomen afhankelijke posi tie inneemt en bovendien belemmerd wordt bij het opdoen van ervaring en het ontwikkelen van zijn kennis. Vrijdag 1 september 1989 Wanneer bedrijfsovername mogelijk lijkt te zijn én de opvolger bereid is om de eksploitatie in de toekomst voort te zetten is het noodzakelijk om de een of andere bindende rege ling ten aanzien van de toekomst van het bedrijf te treffen. Zekerheid voor de opvolgende zoon of dochter t.o.v. de andere broers en zusters alsmede voldoende waarborgen voor het levensonderhoud van de ouders zijn punten die de volledige aan dacht dienen te krijgen. Te vaak blijkt uit de praktijk dat de ondernemer met zijn kinderen in een (te) Iaat stadium zich gaat bezinnen over de bedrijfsopvolging en het tijdstip waarop en de vorm waarin de overname moet en kan plaatsvin den. De ouders gaan dan ten onrech te voorbij aan het feit dat de opvol ging dikwijls alleen al problemen schept, doordat het kind aan over name toe is op een tijdstip, dat de ouders nog te jong zijn om met de bedrijfsuitoefening te stoppen. In dien dan geen of onvoldoende aan dacht wordt gegeven aan een of an dere vorm van samenwerking tenein de deze tijdelijke periode te over bruggen ontstaan grote moei lijkheden. Redelijk inkomen Vorenstaande staat los van de prijs die de zoon t.z.t. bij de overname moet betalen, hoewel het mogelijk is voor de opvolger om gedurende de samenwerkingsperiode reeds vermo gen te vormen, wat te zijner tijd be nodigd is voor de overname van het bedrijf. Wanneer de samenwerkingsperiode voorbij en de tijd rijp is om op eigen benen te staan komt uiteindelijk de prijsstelling aan de orde. Eén van de zaken die daarbij niet uit het oog mag worden verloren is dat de zoon na de bedrijfsoverdracht een redelijk inkomen moet kunnen verdienen. Wanneer partijen over tuigd zijn dat de bedrijfsoverdracht ekonomisch niet verantwoord is c.q. geen redelijk inkomen behaald kan worden mag er simpelweg geen be drijfsoverdracht tot stand komen, hoe pijnlijk dat soms voor de ouders en de aspirant-opvolger zal zijn. Vanzelfsprekend moet rekening worden gehouden met datgene wat dikwijls uit de praktijk blijkt, name lijk dat de zoon door betere scholing en het zich eigen maken van nieuwe technieken en door praktijkerva ring, welke bij voorkeur niet op het ouderlijk bedrijf wordt opgedaan, in staat kan zijn om tot een bedrijfse- konomisch betere eksploitatie te ko men dan zijn vader. Uit het voorgaande blijkt dat be drijfsopvolging een zaak is die met de grootst mogelijke aandacht moet worden bekeken en zeker geen auto matisme. Openheid naar de andere kinderen, alsmede inschakeling van deskundige bijstand w.o. deskundi gen met fiskale- en juridische erva ring in het agrarische bedrijfsleven is bittere noodzaak. Wanneer later blijkt dat door on zorgvuldige begeleiding en onjuiste advisering een verkeerde keuze is ge maakt kan alleen de put nog worden gedempt. Iedere agrariër weet dan wat er met het kalf is gebeurd J.J.C. Zegers Het KNLC bestond onlangs 105 jaar. Dit lustrum is voor mij aanlei ding weer eens stil te staan bij het fe nomeen belangenbehartiging. En wel specifiek bij de struktuur en or ganisatie ervan en de ermee verbon den kosten. Ik sta hier ook bij stil omdat veel organen in deze tijd de begroting voor het komende jaar be handelen, waarin onder andere kon- tributieverhoging kan voorkomen. Ik wil hierbij een opmerking maken over de kosten van de belangenbe hartiging. Zowel het aantal boeren en tuinders als het aantal hektares neemt enigszins af. Dit betekent ver smalling van het draagvlak. Daar naast wordt de belangenbehartiging steeds ingewikkelder en specifieker. De kontributie cq grootte van de af dracht komen hierdoor onder druk te staan. Toch vind ik enige relativering op zijn plaats. De Nederlandse boe ren en tuinders hebben een brutopro- duktiewaarde af bedrijf van 33 mil jard gulden. De provinciale en lan delijke organisaties ontvangen sa men met het Landbouwschap 65 miljoen gulden. Dat wil zeggen: de belangenbehartiging in de huidige vorm kost 0,2% van de omzet. Daarmee wil ik niet zeggen dat de huidige struktuur van de belangen behartiging de meest efficiënte is. Natuurlijk, als het slecht gedaan zou worden is elk bedrag teveel. Maar ik ben er van overtuigd dat velen zowel medewerkers als bestuurders zich tot het uiterste inspannen om de belan gen van boeren en tuinders optimaal te behartigen. Ondanks de vaak zeer komplexe problematiek en omge ving waarin de zaken zich afspelen. In de steeds professioneler wordende samenleving zal ook de belangenbe hartiging zo professioneel mogelijk moeten plaatsvinden. Dit alles zal naar mijn mening voor een even wichtige afweging bij de kontributie- verhogingen betrokken moeten worden. Samen werking Een tweede reden voor mij om de belangenbehartiging weer eens on der de loep te nemen is dat er soms gestruktureerd, soms ongestruktu- reerd gedacht en gesproken wordt over samenwerking in diverse kom- bina ties. Op zich is dat goed. Belan genbehartiging en de organisaties die zich daar mee bezig houden vormen geen doel op zich maar een middel tot. Een regelmatige bezinning of het anders, beter kan, is op zijn plaats. In Nederland hebben 23 provinciale cq regionale organisaties, drie lande lijke (CLO's) en één samenwerkings orgaan (Landbouwschap) zich spe cifiek toegelegd op het terrein van de sociaal-ekonomische belangenbe hartiging. Er zijn enige overlappin gen op grensgebieden door onder andere produktschappen, teelttech- nische organisaties en koöperaties. Hierbij is waar te nemen dat met wisselende ambities deze grensvlak ken meer of minder vaak worden overschreden. Op zich kan verscheidenheid in or ganisaties ook zijn charme hebben. Deze verscheidenheid mag naar mijn mening echter nooit ten koste gaan van de effektiviteit en de efficiëncy van de belangenbehartiging. Daarbij moet vermenging van belangen zo veel mogelijk vermeden worden. Er moet echter wel naar gestreefd worden om boeren en tuinders de grootst mogelijke zelfstandigheid en onafhankelijkheid te geven. Dit laat ste is nogal idealistisch in een samen leving en ekonomische orde die steeds ingewikkelder wordt, maar moet naar mijn mening toch hoog in het vaqndel geschreven staan. Verzuiling In het begin van deze eeuw vond de verzuiling in onze samenleving plaats. De verzuiling is nog steeds in onze samenleving terug te vinden. In zijn algemeenheid kan gezegd wor den dat ondanks onderscheid op ba sis van identiteit de organisaties in de land- en tuinbouw goed hebben samengewerkt. Dit moest ook wel om de belangenbehartiging zo effek- tief mogelijk te laten verlopen. De verscheidenheid van maatschappelij ke en/of levensbeschouwlijke opvat tingen konden daarbij altijd goed tot uiting komen en kunnen dat nog steeds. Persoonlijk huldig ik de stelling dat een demokratisch recht om zich rond een identiteit te organiseren ge- respekteerd moet worden. Zeker zo lang dat niet ten koste gaat van de belangenbehartiging zelf en het geen onevenredige kosten met zich mee brengt. Toch is het goed om de vraag te stellen of de bestaande or- ganisatiestruktuur niet bijgesteld kan of zelfs moet worden. Zijn de termen en behoefte die tot verzuiling leiden nog steeds aanwezig? Zal het draagvlak voor organisaties er in de toekomst nog zijn? Ik ben van mening dat we verplicht zijn naar beide vragen zeer serieus te kijken. Wat betreft het element per soonlijke gelijkwaardigheid denk ik dat er geen sprake meer is van domi nantie op basis van maatschappelij ke en/of religieuze achtergrond. En ook leef- en werkstijlen verschillen nauwelijks meer. Als er verschillen voorkomen zijn die zowel in de ver zuilde groepen aanwezig als daar tussen. Ik vraag me zelfs af of religie nog voldoende argumentatie tot verzui ling oplevert. Natuurlijk, er is ver schil in persoonlijke beleving van de religie, zowel aktief als passief. Maar in feite is onze hele samenle ving opgebouwd vanuit de christelij ke geloofsfilosofie. Zij het dat som mige vraagtekens bij die filosofie zetten. Gebleken is in ieder geval dat bij de behartiging van de commer ciële belangen onder ander via de koöperaties en bij de vaktechnische verzuiling niet nodig is en het ont breken ervan nooit tot problemen heeft geleid. Het onderscheid tussen de verzuilde organisaties neemt naar mijn mening af. Daarbij neemt ook het aantal boeren en tuinders af. Met dit gegeven lijkt het mij dat zo wel op het niveau van de afdeling het niveau van de regionale cq provin ciale organisaties als op landelijk ni veau nog maar eens goed nagedacht moet worden. Doorlichting Ik stel dit niet om zoals in Intermedi air van 9 november 1984 stond als 'de eeuwige droom van het Landbouw-Comité, maar om belan genbehartiging echt doel te laten zijn. Het is naar mijn mening wense lijk om nog verder te kijken. Bij de behandeling van de jaarreke ning van het Landbouwschap heb ik de wens geuit om het hele belangen- behartigingscircuit eens op zijn funktioneren te bekijken. De PBO- organisaties zouden daarbij bijvoor beeld ook betrokken kunnen wor den. Een andere streven is dat voor zover er voor verschillende be leidsterreinen en of kolommen meer dere organisaties zijn en blijven, er goede afspraken over afbakening moeten zijn. Dit in verband met de nodige herkenbaarheid en legiti miteit. Vanuit het KNLC staan we open voor vele vormen van samenwer king. Toch zijn er vorig jaar twee werkgroepen ingesteld om in KNLC- verband tot een zo goed mogelijke struktuur in deze te komen. Het uit gangspunt daarbij is het eigen huis in orde hebben en houden. Hopelijk kunnen we in dit verband dit jaar nog tot besluitvorming komen. Marius Varekamp

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1989 | | pagina 3