Doodspuiten van konsumptie-
aardappelen in 1989
Opsporing Aardappelmoeheid:
vooral een zaak voor de telers
Kalibouwplanbemesting beïnvloedt
kwaliteit konsumptieaardappel gunstig
Voor het doodspuiten van konsumptie-aardappeien zijn alleen nog
het snel werkende Diquat en het veel langzamer werkende Purivel be
schikbaar. Toegepast op aan droogte lijdende gewassen in een droge
grond, geeft Diquat kans op naveleinderot. Dit risiko kan worden be
perkt door te spuiten op een droog gewas, bij zonnig weer en bij een
lage relatieve luchtvochtigheid van hoogstens circa 80%. Purivel ver
oorzaakt, voor zover bekend, geen naveleinderot. Gewassen waarin
nogal wat doorwas voorkomt moeten liefst zoveel mogelijk natuur
lijk afrijpen. Alleen wanneer het gewas vanwege droogte versneld af-
rijpt, kan het nodig zijn om vlug dood te spuiten met een snelwer
kend middel en daarna binnen korte tijd te rooien. In doorwasperce-
len wordt toepassing van Purivel afgeraden.
Doorwas en glazigheid
Het optreden van doorwas kan de
knolkwaliteit in meerdere opzichten
negatief beïnvloeden. Meestal gaat
dit verschijnsel gepaard met een laag
onderwatergewicht, een minder goe
de bakkleur en - het meest gevreesd
- glazigheid. Glazigheid kan optre
den in de eerstgevormde, de zoge
naamde primaire knol, als hieraan
een flinke sekundaire knol is ge
groeid. Dit verschijnsel doet zich als
regel alleen voor, als de groei van
een nog vitaal, groen gewas plotse
ling wordt afgebroken na bijvoor
beeld doodspuiten. Echter ook een
snelle afsterving van het loof als ge
volg van droogte kan tot glazigheid
leiden. De nog onrijpe sekundaire
knol wil dan nog doorgroeien en
doet dit ten koste van de primaire
knol, door hieraan zetmeel te ont
trekken. Als vrijwel alle zetmeel uit
de primaire knol is verdwenen, dan
gaat deze ten gronde en ontstaat een
zogenaamde waterzak.
Bij een natuurlijke afsterving van
het gewas is de kans op glazigheid
klein, mits de vochtvoorziening in
orde is. Zo zorgde een regenrijke
septembermaand er in 1986 voor dat
er nauwelijks glazigheid is opge
treden.
Doorwas en
onderwatergewicht
De later gevormde, zogenaamde se
kundaire knollen hebben meestal
een lager onderwatergewicht dan
knollen zonder doorwasverschijnse-
len. Hierdoor is de spreiding in on
derwatergewicht in doorwaspartijen
groot. Naarmate het gewas langer
kan groeien, stijgt als regel ook het
onderwatergewicht van de sekundai
re knollen. Bij het ras Bintje zijn pri
maire knollen met een onderwater
gewicht lager dan 280 gram in meer
of mindere mate glazig. Met het oog
op het vermijden van glazigheid en
op een zo hoog mogelijk onderwa
tergewicht is het daarom gunstig om
doorwaspercelen zo laat mogelijk
dood te spuiten, mits er sprake is
van een voldoende vochtvoorziening
van het gewas. Een natuurlijk afge-
rijpt gewas vergroot ook de kans op
een goede bakkwaliteit. Hier tegen
over staat echter wel het risiko van
moeilijker rooien, onder natte om
standigheden.
Men kan na doodspuiten de kans op
het ontstaan van glazigheid beper
ken door zo spoedig mogelijk te
rooien. Hoe lang men kan wachten,
hangt ondermeer af van het onder
watergewicht van de primaire knol
len op het tijdstip van doodspuiten
en van het al dan niet optreden van
droogte. Is het onderwatergewicht
van de primaire knollen bijvoor
beeld 330 a 340 gram, dan heeft men
meer speling dan bij 300 a 310 gram.
Wellicht is uw handelshuis bereid
om het onderwatergewicht van een
monster van uw primaire knollen te
bepalen, waardoor een beter gefun
deerde beslissing kan worden
genomen.
Doodspuiten
Thans zijn alleen diquat (Reglone en
Agrichem diquat) en Purivel nog be
schikbaar als middelen om loof van
konsumptie-aardappeien te vernieti
gen. Geen van deze middelen is ide
aal, beide hebben naast sterke ook
zwakke punten. Diquat geeft een
VHjUag4 sepiemher 1989
vlotte doding van het gewas, maar
kan bij een aan droogte lijdend ge
was in een droge grond vaatbundel-
verkleuring en - erger - naveleinderot
geven. Hoewel met name navelein
derot tot nu toe nog nooit op werke-
Het doodspuiten van konsumptie-
aardappelge wassen vraagt dit jaar
bijzondere aandacht vanwege het
voorkomen van doorwas en in ver
band met de - althans eind augustus
- nog heersende droogte. Daarbij
komt nog dat de keuze van loofdo-
dingsmiddelen dit jaar beperkt is tot
twee, die onder de huidige omstan
digheden geen van beide ideaal zijn.
lijk grote schaal is opgetreden,
vormt het toch een risiko.
Onderzoek heeft uitgewezen, dat
men dit risiko bij droogte kan beper
ken door uitsluitend te spuiten op
een droog gewas, bij zonnig weer en
bij een lage luchtvochtigheid (bij
voorkeur lager dan circa 80%).
Over de te verwachten luchtvochtig
heid kan het regionale weerbericht
uitsluitsel geven. De periode met een
lage luchtvochtigheid moet meerdere
uren duren. Dit betekent ondermeer,
dat niet gespoten moet worden op
een dauwnat gewas of bij donker
dan wel broeierig weer en evenmin
als later op de dag regen wordt ver
wacht. In het algemeen zal men het
best in de loop van de morgen kun
nen spuiten, zodra het gewas droog
is.
Als men geen risiko wil lopen voor
wat betreft het optreden van navel
einderot, dan kan men het beste Pu
rivel toepassen. Dit produkt geeft
echter, vooral in nog vitale gewas
sen, een trage doding. Als men bij
andere middelen een periode van
twee weken aanhoudt tussen
doodspuiten en oogsten, dan moet
men bij Purivel op circa 3 weken re
kenen. Een week eerder doodspuiten
betekent echter opbrengstverlies, dat
bij nog groene gewassen toch al
gauw 1 Vi a 2 ton per ha kan belo
pen. Purivel komt niet in aanmer
king als er Phytophthora in het ge
was voorkomt.
Behalve toepassing van diquat, en
Purivel alleen, is ook een mengsel
van beide middelen, elk in een halve
dosering, mogelijk. Dit levert echter
meestal geen betere doding op dan
met uitsluitend diquat. Onvoldoen
de bekend is of de kans op navelein
derot bij het mengsel geringer is dan
bij toepassing van alleen diquat.
In verband met een zo hoog mogelijk onderwatergewicht en het vermijden
van glazigheid is het gunstig doorwaspercelen zo laat mogelijk dood te spui
ten mits de vochtvoorziening goed is). Fotode sterke bloei eind juli duidde
op doorwas.
Voor beide middelen wordt aangera
den om het etiket goed te lezen.
Doodspuiten van
doorwaspercelen
Bij een goede vochtvoorziening van
het gewas verdient het uit een oog
punt van de knoikwaliteit de voor
keur om gewassen zoveel mogelijk
natuurlijk te laten afrijpen alvorens
wordt doodgespoten. De kans op het
ontstaan van glazigheid is dan het
kleinst en bovendien komt eeri goede
afrijping de bakkleur ten goede. On
der droge (grond)omstandigheden,
wanneer er reeds voor het doodspui
ten zetmeel aan de primaire knollen
wordt onttrokken, is het van belang
om de periode tusen doodspuiten en
rooien zo kort mogelijk te houden.
Dit lukt alleen met een snelwerkend
middel als diquat. Het veel langza
mer werkende Purivel achten wij
dan ook ongeschikt voor toepassing
in doorwaspercelen. Het verdient
aanbeveling om over de te volgen
handelswijze bij doorwaspercelen,
kontakt op te nemen met uw afzet
organisatie.
Ir. C.D. van Loon,
PAGV Lelystad
Ir. P. van Velde,
CAD Gewasbescherming
Wageningen
Een veel voorkomend probleem bij
de teelt van konsumptieaardappelen
De toenemende problemen met aardappelmoeheid (AM) in Neder
land hebben geleid tot aanpassing van het beleid ten aanzien van deze
ziekte. Zo zullen in de negentiger jaren, nieuwe regels voor de aard
appelteelt van kracht worden. Ook zal de opsporing van AM in Ne
derland sterk worden uitgebreid. Het doel hiervan is een verdere uit
breiding van AM af te remmen, zodat de teelt en afzet van vele land
en tuinbouwgewassen ongestoord gehandhaafd kunnen blijven. In
dit artikel wordt ingegaan op ontwikkelingen in opsporingsonder
zoek en op de waarde ervan voor de aardappeltelers.
In Nederland vindt de opsporing van
AM plaats door grondmonsteron-
derzoek vóór de teelt van voortkwe-
kingsmateriaal (zoals pootaardappe-
len) en/of na elke teelt van aardap
pelen. In de Noordoostpolder,
Oostelijk Flevoland, de kop van
Noord-Holland en de kop van Fries
land vindt al jarenlang na de teelt
van aardappelen een routinematig
grondmonsteronderzoek plaats naar
de aanwezigheid van AM-
besmettingen.
In een aantal akkerbouwgebieden
zal dit jaar deze opsporing van aard
appelmoeheid door middel van
grondmonsteronderzoek sterk wor
den uitgebreid. Vorig jaar werd al
begonnen met het grondmonsteron
derzoek in Zuidelijk Flevoland. Dit
jaar volgen de kop van Groningen
en het Zuidwestelijk kleiakkerbouw-
gebied; te weten Zeeland, Zuidhol
landse eilanden en het westelijke
deel van Noord-Brabant. De telers
in bovengenoemde gebieden kunnen
in de komende jaren een bezoek van
de monsternemer op hun bedrijf ver
wachten.
Vanaf 1989 zal in vrijwel alle belang
rijke aardappelteelt- en exportgebie-
den een routinematig grondmonster
onderzoek worden uitgevoerd.
Grondmonsteronderzoek
De opsporing van het aardappel-
cysteaaltje door middel van grond
monsteronderzoek gebeurt op basis
van het wettelijk Besluit bestrijding
aardappelmoeheid. De uitvoering
van dit grondmonsteronderzoek in
Nederland geschiedt door de Plan
tenziekten kundige Dienst (PD) en de
keuringsdiensten van de NAK Land
bouw (in opdracht van de PD). Het
grondmonsteronderzoek is er in eei
ste instantie op gericht een AM-
besmetting op een zodanig moment
te vinden, dat het risiko voor het op
treden van problemen bij de afzet
van voortkwekingsmateriaal (poot-
aardappelen, bloembollen, boom
kwekerijgewassen e.d.) en van kon-
sumptiemateriaal (konsumptieaard
appelen) beperkt blijft. Gelet op ja
renlange ervaringen mag worden
gesteld dat dit tot nu toe is gelukt.
Harmonisatie
In 1987/1988 zijn door overheid en
bedrijfsleven nieuwe afspraken ge
maakt over het te voeren AM-beleid
in de toekomst. Een belangrijk
aspekt bij de uitwerking van dit be
leid vormt het doorvoeren van har
monisatie van de gehanteerde werk
wijze en methodieken, waar nodig
rekening houdend met regionale ver
schillen (b.v. perceelsvorm en groot
te). De overheid staat op het stand
punt dat in vergelijkbare situaties
gelijk gehandeld moet worden. Voor
de AM-opsporing is dan ook beslo
ten één grondmonstersysteem voor
heel Nederland te hanteren. Geko
zen is voor het systeem van één
monster van 200 cc per 1/3 hektare,
omdat dit systeem, zoals in het verle
den is gebleken, voldoende waarbor
gen biedt op het voorkomen van
problemen bij de afzet van voort-
kwekingsmateriaal en konsumptie-
materiaal.
Trefkans
Al jarenlang is bekend dat de gehan
teerde opsporingsmethoden een be
perkte treflcans hebben. Dit is on
langs weer eens bevestigd door mo
delmatig onderzoek van het Insti
tuut voor Plantenziektenkundig On
derzoek (IPO). Hieruit kwam naar
voren dat de detektiekans op het
aantreffen van AM met name wordt
bepaald door een kombinatie van de
verdeling en aantal van de monster-
prikken. De teler kan dus niet blin
delings vertrouwen op de bemonste
ring van overheidswege.
De bemonsteringsmethode van de
overheid (PD) is er niet op gericht
om de allereerste AM-besmetting
aan te tonen. Op het moment dat de
overheid ingrijpt kan op een perceel
reeds een behoorlijke besmetting
aanwezig zijn. Het is voor de telers
van belang een eerste besmetting
trachten te voorkomen of zo snel
mogelijk op te sporen, en het niet
zover laten komen of niet te wachten
totdat de PD een besmetting
vaststelt.
In toenemende mate zijn de telers
zich bewust van hun eigen verant
woordelijkheid als het gaat om de
beheersing van AM op bedrijfsni
veau. Dit is onder andere te merken
aan de verhoogde aandacht voor
verruiming van de vruchtwisseling,
gebruik van AM-resistentie rassen,
bestrijding van aardappelopslag, be-
drijfshygiëne en het laten verrichten
van partikulier grondmonsteronder
zoek. Verder onderzoek en voorlich
ting ten aanzien van grondmonster
methodieken richten zich nu met na
me op het vertalen van de IPO-
resultaten naar een bemonste
ringsmethodiek, die de praktijk op
grote schaal kan toepassen. De PD
heeft het initiatief genomen tot het
instellen van een begeleidingsgroep
die dit proces gaat sturen.
Wellicht is binnen een beperkt aan
tal jaren een bemonsteringstechniek
beschikbaar, waarmee besmettingen
eerder dan de PD ze vindt worden
gevonden en gelokaliseerd. De telers
zijn dan in staat eerder en gericht
maatregelen te nemen, zodat de
schade door en de verspreiding van
AM aanzienlijk kan worden gere
duceerd.
Met de eender genoemde mogelijk
heden van bestrijding moet het dan
mogelijk zijn het AM-probleem de
baas te worden c.q. te blijven.
Ing. A. Toussaint
is de blauwgevoeligheid. Stootblauw
gaat vaak samen met een onvoldoen
de kaliumvoorziening. Aardappelen
onttrekken veel kalium aan de
grond, maar op kleigronden nemen
zij de kalium vaak moeilijk op.
Om blauw te beperken is het daar
om, volgens het Nederlands
Meststoffen Instituut, gewenst op
kleigronden ekstra aandacht aan de
kalibemesting te besteden. Dit kan
heel goed via kalibouwplanbe
mesting. Dit houdt in dat de totale
kaliumhoeveelheid die in drie a vier
jaar voor de verschillende gewassen
in het bouwplan nodig is, in zijn ge
heel aan de aardappelen wordt gege
ven. De volgende gewassen hoeven
dan niet meer met kalium te worden
bemest, tenzij een sterk kaliumbe-
hoeftig gewas zoals uien, bladspina-
zie of knolselderij wordt verbouwd.
Een bijkomend voordeel van deze
kalibouwplanbemesting is een gro
vere sortering van de aardappelen.
Het verdient aanbeveling de vrij ho
ge kaligift aan aardappelen bij
bouwplanbemesting al in de vooraf
gaande herfst te geven. Dit om zout
en chloorschade aan het gewas te
voorkomen. Vindt de kalibemesting
toch later plaats, dan kunnen beter
chloorarme kalimeststoffen worden
gebruikt.
Op lichte gronden is een kalibouw
planbemesting weinig zinvol en bo
vendien ook minder gewenst vanuit
het oogpunt van het milieu. Door
uitspoeling gaat hier namelijk een
deel van het kalium verloren, waar
door in de volgende jaren slechts een
geringe nawerking is te verwachten.
Hier is het beter op zijn plaats elk
jaar te bemesten.
Ook op kaliumfixerende gronden,
die kalium vastleggen en daardoor
een geringe nawerking hebben, is het
beter elk jaar te bemesten, aldus het
NMI.
KALKTIPS
- Kalk is een heel belangrijke pijler
in het totale bemestingsbeleid. Wan
neer kalk in het meststoffenpakket
een 'vergeten meststof" is leidt dit
tot verzuring van de bodem. Bedenk
dat een zure grond een ondankbare
grond is.
- Kalkmeststoffen zijn moeilijk oplos
baar in water. De gestrooide kalk
wordt door het koolzuurhoudend
bodemwater omgezet in een oplos
bare vorm. Voor het bevorderen van
deze omzetting dient de kalk vol
doende fijn te zijn en na het strooien
intensief met de grond te worden
gemengd.
lil