De maand maart op het Z.W. veebedrijf 1989
De teelt van snijmais
Hygiëne op
varkensbedrijven
Optimaal
aflevergewicht
van vleesstieren
MELKVEEHOUDERIJ
VLEESVEE
PLUIMVEEHOUDERIJ
Vergelijken van
kengetallen, voor een
goede bedrijfsvoering
VERVOLG PAG. 12
I VARKENSHOUDERIJ
Onder normale omstandigheden
is de beste tijd om uw snijmais te
zaaien van 20 april - begin mei.
Als u later zaait geeft dit een la
gere voederwaardeopbrengst. Het
optimale plantgetal ligt tussen de
9 en 10 planten per m2. Dit bete
kent dat u ongeveer 100.000 -
115.000 zaden per ha moet uit
zaaien. Uit proeven is gebleken
dat een hoger plantaantal wel
leidt tot een hogere verse op
brengst maar dat de droge stof-
en voederwaarde-opbrengst lager
zullen zijn. Bovendien wordt het
gevaar voor legering groter om
dat de planten langer en dunner
zullen worden. Bij lange bladrij-
ke rassen mag het plantgetal wat
lager zijn. Ook als u door om
standigheden uw snijmais later
moet zaaien dan normaal, is het
advies om minder zaden te ver-
zaaien.
Uitgangspunt voor een goede op
brengst is een goede bemesting. Op
veel snijmaispercelen is (drijfjmest
uitgereden. Hou hier rekening mee
met het bepalen van de kunstmest-
gift. Vaak zult u zo al genoeg fosfaat
en kali hebben gegeven. Voor fos
faat geldt wel dat de snijmaisplant
juist in het begin moet kunnen be
schikken over gemakkelijk opneem
baar fosfaat. Daarom is het geven
van een rijenbemesting met fosfaat
belangrijk. Om de begingroei te be
vorderen is een gift van 150 kg in de
rij met 20 34 0 erg geschikt.
Bovendien geeft u zo ook nog
stikstof in de rij wat ook positief
werkt.
Overgang van de stal naar de
weide
Over niet te lange tijd gaan de koei
en weer naar buiten. Dit betekent
dat de overgang plaats zal vinden
van winter naar zomerrantsoen. De
ze overgang moet geleidelijk gebeu
ren omdat iedere snelle wisseling in
het rantsoen darm- en maagstoornis
sen tot gevolg kan hebben en dit zal
weer een negatief effekt op de melk-
produktie hebben. Een goede me
thode is om de koeien als ze de eerste
week buiten lopen 's nachts op te
stallen en nog de helft van het win
ter rantsoen bij te voeren. Wat be
treft de krachtvoergift: het is het
beste om deze even hoog te houden
als bij het winterrantsoen.
In de tweede week kan dan geleide
lijk begonnen worden met het af
bouwen van de bijvoeding tot het ge
wenste nivo voor de zomer periode.
Ook kan de krachtvoergift vermin
derd worden. Hoeveel krachtvoer u
bij moet voeren is afhankelijk van
het grasaanbod en de hoeveelheid
bijvoeding.
Afdekken van restanten aan
kuilvoer
Door superheffing en stijgende
melkprodukties blijft er op steeds
meer bedrijven een gedeelte van het
ruw voer over. Als het goed bewaard
wordt hoeft dit geen nadelig effekt
op de kwaliteit te hebben. Kleine
stukken kuil van b.v. enkele meters
lengte kunnen maar het beste wor
den opgevoerd. Bij grotere gedeelten
is het zonder meer de moeite waard
deze te bewaren en goed af te slui
ten. Het plastik terugslaan en hierop
een paar banden of een paar schep
pen zand is natuurlijk niet voldoen
de. Dit afdekken moet goed gebeu
ren en dat betekent zo (lucht)dicht
mogelijk.
Kontroleer tevens het plastfk op be
schadigingen en repareer deze zono
dig. Om beschadigingen te voorko
men door loslopend vee of spelende
kinderen e.d. is het noodzakelijk om
te zorgen voor een goede afrastering
rond de kuilen. Bovendien is het
nuttig om oude restanten plastik op
te ruimen. Dit staat niet alleen net
ter, maar ook ligt uw kuilvoeropslag-
plaats weer klaar voor het nieuwe
inkuilseizoen.
Graslandgebruik
Gras vormt een goedkoop maar ook
hoogwaardig voer. Maar dan moet
het wel op het juiste tijdstip en ma
nier benut worden. Vandaar dat het
graslandgebruik zo belangrijk is. De
beweiding moet centraal staan.
Daarom wordt ook vaak gezegd dat
de voederwinning in dienst staat van
de beweiding. Een regelmatig aan
bod van vers gras voor de melkkoei
en is gewenst. Tijdig inscharen is een
van de eerste vereisten. Door uitstel
gaat de kwaliteit van het gras snel
achteruit en wordt het minder graag
door de dieren opgenomen. Dit bete
kent grotere verliezen en er blijven
ruigere percelen achter.
Maak voor het aanstaande seizoen
een planning met welke percelen u
wilt beginnen met beweiden en welke
percelen dan nog resten om te
maaien.
In de pluimveehouderij zijn de mar
ges, waarbinnen men kostendek
kend produceert klein geworden. De
pluimveehouder heeft heel weinig in
vloed op de opbrengsten, alleen
door de kosten te beperken kan hij
invloed uitoefenen op zijn bedrijfs
voering. Om enig inzicht te krijgen
in de hoogte van de kostenbepalende
faktoren (voeropname, dierenarts
en waterkosten, enz.) is een vergelij
king met andere stallen, voorafgaan
de koppels of andere bedrijven
noodzakelijk. Een dergelijke verge
lijking kan gebeuren aan de hand
van kengetallen.
Bereken regelmatig
kengetallen
Iedere pluimveehouder moet eigen
lijk over periodieke koppelgegevens
beschikken. Op een legbedrijf is het
ook geen overbodige luxe dagelijks
enkele kengetallen van het koppel te
noteren. Naast produktie en uitval is
met name de voederkonversie (dit is
het getal wat aangeeft hoeveel kilo
voer verbruikt is voor 1 kilo eieren)
van belang. Naast het produktieper-
centage is het nodig dat u de voerop
name en het eigewicht weet.
Een voorbeeld kan dit verduidelij-
genoemde zwaarteklassen lichter is,
kan de ruimere pootafstand worden
aangehouden, terwijl in het zwaarde
re trajekt binnen de klasse de nauwe
re afstand geldt. Daarnaast kan een
slechte struktuur aanleiding zijn om
wat minder ruim te poten. Bij wat
grover pootgoed (minder knollen per
kg) kan iets ruimer worden geplant.
Bij aankomst van het pootgoed op
het bedrijf moet het aantal knollen
per 50 kg worden bepaald. U weet
dan tijdig of er pootgoed teveel of te
weinig is besteld. Tevens kan het
pootgoed worden beoordeeld op de
aanwezigheid van rhizoctonia. Dit
kan door enkele monsters eerst te
wassen. U kunt dan beter besluiten
of een behandeling van het pootgoed
met Solacol of Moncereen al of niet
nodig is. Bij de pootbedbereiding
zijn de volgende punten van belang:
Voorkom trekkerwielsporen onder
de ruggen, door gekombineerd eggen
en poten of de sporen van de trekker
te markeren door b.v. aanaarders
achter de eg; zo laag mogelijke ban
denspanning aanhouden; gebruik
van enkellucht of dubbellucht op rij-
enafstand verdient de voorkeur;
Vrijdag 31 maart 1989
maak de grond niet dieper los dan
8-10 cm; wacht totdat de grond ook
onderin goed droog is.
De onkruidbestrijding in aardappe
len kan geschieden door een paar da
gen na het aanaarden op bezakte
ruggen te spuiten met een bodemher
bicide zpnder kontaktwerking. Hier
voor zijn diverse mogelijkheden.
Wordt er kleefkruid verwacht dan
verdient Racer L aanbeveling. Bij het
gebruik van Racer L moet de spuit-
machine direkt na het spuiten, wor
den gereinigd met RM 78, dit om
schade aan andere gewassen te voor
komen. In andere gevallen is het wel
licht beter te wachten tot kort voor
de opkomst en dan een middel te ge
bruiken met zowel bodem- als kon
taktwerking b.v. Sencor of Igrater.
Sencor kan niet in elk aardappelras
worden gespoten.
Strooi op aardappelafvalhopen,
voor het loof verschijnt, Prefix
korrels of Casoron-granulaat of
bedek deze met zwart plastik. Als
er wel loof op staat, regelmatig
doodspuiten met Roundup,
ing. A. Bakker
CAT Goes
ken. Produktie gedurende bepaalde
periode is 78%, gemiddeld eigewicht
is 62,5 gram en de voeropname is
108 gram per dag. Dit betekent, dat
per dag 78% van 62,5 48,75 gram
ei is geproduceerd met 108 gram
voer. De voederkonversie is: 108
48,75 - 2,21.
Gaan we nog iets verder: bij een
voerprijs van ƒ56,betekent dat
2,21 x 0,56 - 1,24 voerkosten per kg
ei.
Vergelijk kengetallen
Om dergelijke (en andere) kengetal
len uit te rekenen en voor het leveren
van vergelijkbare gemiddelden voe
ren het SIPLU, het LEI en veel voer-
leveranciers een technisch ekonomi-
sche administratie (TEA). Door
middel van een TEA kunt u uw eigen
kengetallen met die van andere kop
pels of die van andere pluimveehou
ders vergelijken en krijgt u als
pluimveehouder een indruk wat de
sterke en zwakke punten van uw be
drijf zijn. Met name de zwakke pun
ten kunnen een goed richtsnoer vor
men voor verbetering van uw be
drijfsvoering.
Door regelmatig kengetallen te bere
kenen, houdt u de vinger aan de
pols. Bovendien krijgt u veel infor
matie, waar u ook op langere ter
mijn veel aan kunt hebben.
Door de hoge veebezetting is de kans
op bakterie- en virusinfektie groot.
Een goede hygiëne is van groot be
lang om de infektiedruk laag te
houden.
Hygiëne heeft als doel de insleep en
de verspreiding van ziektekiemen te
voorkomen. Om dit te bereiken is
een aantal maatregelen noodza
kelijk.
De rentabiliteit in de vleesstieren-
houderij is ook in 1988 weer
sterk gedaald. Voorlopige cijfers
van de LEI-deeladministraties
vleesstierenhouderij geven aan
dat de gemiddelde arbeidsop-
brengst - ƒ129 per afgeleverde
stier bedraagt. Dit wordt voorna
melijk veroorzaakt door een flin
ke daling van de slachtprijs en
een forse stijging van de nuka-
prijs. Gezien de prijsverlagingen,
die de laatste jaren zijn opgetre
den, is een nadere bezinning op
het aflevergewicht noodzakelijk.
PR-onderzoeker ing. Van Straten
konkludeerde in 1980 dat het opti
male aflevergewicht van vleesstieren
rond de 280 kg zou liggen. Zwaarder
leveren werd pas interessant als de
prijs per kg geslacht gewicht even
veel centen steég als de toename van
het slachtgewicht in kilo's. Dus 10
kg zwaarder afleveren betekent dat
de prijs met 10 cent per kg moet toe
nemen. Enige jaren later zijn deze
berekeningen opnieuw uitgevoerd.
De resultaten bleven ongeveer het
zelfde, alleen bij grote hoeveelheden
snijmais van het .eigen bedrijf nam
het optimale slachtgewicht toe tot
meer dan 300 kg.
Een belangrijke ontwikkeling van de
laatste jaren in de vleesstierenhoude
rij is de toename van het aantal niet-
roodbonte dieren. Meestal zijn dit
kruisingen met een vleesras (bv. Pie-
montese kruislingen).
Huidige omstandigheden
Het Konsulentschap voor de Rund
veehouderij heeft mede door deze
laatste ontwikkeling een nieuwe be
rekening van het optimale afleverge
wicht gemaakt op basis van de huidi
ge opbrengsten en kosten. De be
langrijkste uitgangspunten zijn dat
met het toenemen van het bruto-
aflevergewicht de groei per dag daalt
en dat de voederkonversie ongunsti
ger wordt.
In de tabellen 1 en 2 worden de be
langrijkste cijfers vermeld. Tabel 1
geeft de cijfers weer voor roodbonte
stieren; tabel 2 geeft de cijfers weer
voor kruislingen van een vleesras. In
beide tabellen is uitgegaan van een
normale groei van 1050 gram per
dier per dag over de gehele mestperio-
de. De basis slachtprijs bedraagt
ƒ7,65 (inmiddels is dit 50 cent
hoger).
Konklusie
Uit de berekening komt naar voren
dat het optimale aflevergewicht bij
roodbonte stieren 310 tot 315 kg is.
Bij een hogere groei (1.150 gram
p.d.p.d.) wordt het optimale ge
wicht met 5 tot 10 kg verlaagd van
300 tot 310 kg geslacht gewicht.
Het optimale aflevergewicht van
kruisingen met vleesrassen ligt op
een beduidend hoger nivo, ondanks
de lange mestduur. Bij een normale
groei van 1050 gram ligt het optima
le aflevergewicht op 340 tot 350 kg.
Indien de groei per dag stijgt naar
1150 gram per dier per dag daalt het
optimum naar 335 tot 345 kg.
Het feit dat een hogere groei een da
ling van het optimum geeft komt
doordat deze stieren eerder kunnen
vervetten. Ditzelfde geldt ook voor
het zwaarder afleveren dan het opti
male gewicht.
Het optimale aflevergewicht is voor
een gemiddelde roodbonte of
kruislingstier dus wel aan te geven.
De beslissing van de ondernemer om
de stier af te leveren wordt echter
ook door een aantal andere faktoren
beïnvloed, zoals:
- Het individuele dier binnen de
koppel.
- De afnemer (slachterij): hoe wordt
de bevleesdheid gewaardeerd en hoe
wordt de vetheid gestraft. Doordat
een bepaalde afnemer de vetheid
strenger dan gemiddeld bestraft kan
dit het effekt geven dat het optimale
aflevergewicht verlaagd wordt.
- De marktsituatie. Indien de basis
slachtprijs een stijgende lijn ver
toond kan dit (binnen de grenzen
van een korrektie op vetheid) een
uitstel van afleveren geven, zodat
het optimum iets hoger komt te
liggen.
Meer informatie over het optimaal
aflevergewicht kunt u krijgen bij de
bedrij fsvoorlichter vleesveehouderij
van het Konsulentschap voor de
Rundveehouderij in uw regio.
Tabel 1.
Roodbonte vleesstieren
kg
groei
mest
slacht
voeder
arbeidsinkomen
geslacht
laatste
duur
prijs
behoefte
p. stier
p. dag
gewicht
dag(gr)
(dgn)
(/■/kg) (kVEVI)
if)
if)
280
1.064
427
7.15
2326
-103
-0.24
290
1.039
441
7.35
2457
- 31
-0.07
300
1.012
455
7.50
2588
29
0.06
310
983
470
7.65
2731
85
0.18
320
954
485
7.55
2873
67
0.14
330
921
501
7.15
3027
- 60
-0.12
Tabel 2.
Kruisling vleesstieren
kg
groei
mest
slacht
vaeöeidsinkomen
geslacht
laatste
duur
prijs
behoefte
p. stier
p. dag
gewicht
dag(gr)
(dgn)
(/■/kg) (kVEVI)
if)
if)
310
1.020
451
7.75
2554
- 28
-0.06
320
993
465
7.85
2687
22
0.05
330
964
480
7.95
2830
68
0.14
340
936
494
8.00
2964
104
0.21
350
905
509
7.95
3108
100
0.20
360
873
525
7.75
3262
36
0.07
Algemene maatregelen
Houd de bedrijfsgebouwen gesloten
voor buitenstaanders. Zorg voor een
omkleedruimte met schone overalls
en laarzen. Houd deze schoon! Laat
zo min mogelijk mensen toe op uw
bedrijf. Streef naar een zg. 'vuile'
weg voor de aan- en afvoer van voer,
dieren en mest. Zorg dat dit verkeer
zo min mogelijk op het bedrijfster
rein komt.
In de stal dienen de volgende maat
regelen in acht te worden genomen.
Weer ongedierte uit de stallen en
bestrijd deze. Reinigen en ontsmet
ten van kraamafdelingen heeft al
leen zin als er gewassen en ont-
schurfte zeugen in komen. Verplaats
zieke dieren naar een ziekenafdeling.
Houd voergangen en -troggen en
drinkbakken schoon. Voorkom
besmetting van jonge dieren door
oudere dieren. Dit is alleen mogelijk
als er all-in - all-out wordt toegepast.
Na elke ronde dienen de afdelingen
te worden gereinigd. Als er zieke die
ren in hebben gelegen, moeten de af
delingen ook ontsmet worden. Ont
smetten heeft alleen zin in een gron
dig gereinigde afdeling!
ing. Th. Bijzet
(Bedrij fsvoorlichter CR)
ing. M. Arendsen
(Bedr.voorl.vleesvee CR)
ing. J. Strijdveen (CVP)
ing. J. Effing (CVP)
13