Algemene richtlijnen voor de
stikstofbemesting in 1987 voor het
Zuidwestelijk Kleigebied
Volgende week CLO-studiedagen
Epipré adviessysteem vanaf 1987 onder
verantwoordelijkheid voorlichtingsdienst
Stikstof is de meststof met gemiddeld de meeste invloed op de groei
en de kwaliteit van onze akkerbouwgewassen. Zowel een te weinig als
een teveel geeft vrij snel opbrengstderving. Op gewassen als vlas,
brouwgerst, suikerbieten en uien kan een te hoge N-gift bovendien ern
stige kwaliteitsverliezen veroorzaken. Vooral voor deze kwaliteits-
gevoelige gewassen geldt dat een wat krap gehouden stikstofgift
gemiddeld een hoger netto financieel resultaat geeft dan een wat rui
mere gift.
Op zomergerst bestemd voor voer kan
in stadium 30 (F4 a F5) nog een klei
ne tweede gift worden toegediend.
Niet later in verband met meer kans
op doorwas. De eerste gift kan bij dit
systeem iets lager zijn.
Richtlijnen voor kleigronden
De cijfers in de kolommen geven de gemiddelde stikstofbehoefte aan in kg
per ha.
voorvrucht
aard-
gewas in 1987
tweede
derde
appelen
bieten
graan
gift
gift
wintertarwe
70
90
90
50 - 60
40
zomertarwe
70
80
80
40 - 50
haver
60
70
70
30 - 40
wintergerst
60
80
80
40 - 50
zomergerst voor
brouw
60
80
80
0
zomergerst voor voer
50
70
70
30
late konsumptieaard.
260
260
pootaardappelen
160
160
suikerbieten
140
160
zaaiuien
130
140
140
Op basis van de eerste resultaten van
stikstofbemonsteringen en van kli-
maatsfaktoren worden elk voorjaar
algemene richtlijnen opgesteld voor
de stikstofbemesting in het komende
seizoen. Deze stikstofadviezen zijn al
gemene richtlijnen, gebaseerd op de
gemiddelde omstandigheden van dit
voorjaar. Uit de ervaringen van de af
gelopen jaren is enerzijds gebleken
dat de variatie in de stikstofbehoefte
van perceel tot perceel door diverse
faktoren zoals zwaarte grond, profiel-
opbouw, voorvrucht e.d. erg groot
kan zijn.
Voor konkrete informatie per bedrijf
en per perceel, waarbij ook deze fak
toren in het advies zijn opgenomen,
is het vereist om zelf grondmonsters
te laten nemen.
Het najaar van 1986 was over het al
gemeen zacht en op het eind aan de
natte kant. Momenteel is de struktuur
van de bouwvoor goed. In de bo
venste helft van het profiel zijn de
stikstofgehaltes aan de lage kant. On
derin het profiel komt b.v. na rooi-
vrucht aardappelen nog wat meer
stikstof voor. Op de goede profielen
kunnen de gewassen die snel met de
beworteling op diepte zijn (b.v. win
tertarwe) deze stikstof nog wel benut
ten. Over het geheel genomen is de
situatie goed vergelijkbaar met die
van vorig jaar. Bij het opstellen van
de richtlijnen is uitgegaan van de si
tuatie van dit moment en verder van
gemiddeld te verwachten omstandig
heden. Wijken deze in de loop van het
komend voorjaar, in gunstige of on
gunstige zin, in belangrijke mate af
van normaal dan kan dit vaak alsnog
gekorrigeerd worden.
Aanvullende opmerkingen
In de praktijk kunnen er altijd situa
ties voorkomen die aanleiding zijn om
de genoemde giften iets te verlagen of
te verhogen. Op een ondiep doorwor-
telbaar profiel zullen de giften voor
b.v. bieten iets hoger moeten zijn. Dit
geldt ook bij een slechte struktuur of
teveel verslemping. Na het toedienen
van dierlijke organische mest zal er als
regel iets meer N in het profiel voor
komen en kan de bemestingsgift voor
al voor b.v. suikerbieten dus wat
worden verlaagd. Bij de teelt van kon-
sumptieaardappelen hoeft men hier
mee nauwelijks rekening te houden.
Wintertarwe
Bij de N-bemesting op wintertarwe is
de advisering gebaseerd op een verde
ling in 3 giften. De eerste is gericht op
het bevorderen van de uitstoeling en
het verkrijgen van een voldoende aan
tal aren, de tweede gift dient om het
aantal aren te behouden en voldoen
de korrels per aar te vormen en de
derde gift is gericht op het verkrijgen
van een zo hoog mogelijk duizend-
korrelgewicht. Bij een te dunne stand
moet de eerste gift vroeg worden ge
geven. Bij een goede ontwikkeling en
een dichte stand is vroeg bemesten
niet zo nodig. Verder dient men het
gewas regelmatig te volgen. Blijft het
te schraal dan kan worden bijgemest.
Bij een gulle stand kan de volgende
gift wat worden verlaagd of uit
gesteld.
Zomergerst
Voor zomergerst zijn de stikstofadvie
zen de laatste jaren iets verhoogd.
Daarnaast is er vrij veel onderzoek ge
weest naar de toepassing van gedeel
de N-giften op dit gewas. Dit heeft
geleid tot een splitsing van de advie
zen nl. aparte adviezen voor brouw
en voor voergerst.
De cijfers in de tabel geven de gemiddelde stikstofbehoeftes aan. Voor kon
krete informatie per bedrijf en per perceel moeten grondmonsters worden
genomen.
Bij brouwgerst wordt, vanwege de
kwaliteit, de voorkeur gegeven aan
één gift in het vroege voorjaar. De
ling van de N-gift geeft op brouwgerst
slechts weinig meer opbrengst, terwijl
er meer kans is op een ongewenste
verhoging van het eiwitgehalte en het
optreden van doorwas.
Bieten
Na toediening van dierlijke mest vóór
bieten moet de N-gift wat worden ver
laagd. Bij najaarstoediening van mest
kan voor bieten worden gerekend met
een werkingsfaktor van ±15% van de
totale hoeveelheid stikstof die met de
mest is gegeven. Na een goede gras-
groenbemester kan de N-gift 20 a 30
kg lager zijn. Na een goed geslaagde
vlinderbloemige groenbemester is een
besparing van 30 a 40 kg mogelijk. Na
stro onderploegen of op een ondiep
onwortelbaar profiel moet de N-gift
20 a 30 kg hoger zijn. Vanwege het
gevaar voor zoutschade is het vooral
bij bieten van belang om de N
minstens 3 weken vóór het zaaien te
geven. Lukt dit niet dan vóór het zaai
en niet meer dan 120 kg N per ha ge
ven en de rest in het 4 tot 6
bladstadium.
Aardappelen
De genoemde giften zijn gebaseerd op
de teelt van late konsumptieaardap-
pelen van het ras Bintje. Bij vroeger
rooien en bij de meeste andere rassen
ligt de optimale N-gift lager. Op lich
te, goed opdrachtige gronden waar
men de ervaring heeft dat het gewas
vaak wat vroeg afsterft en waar men
weinig problemen heeft met misvor
mingen en doorwas, is een deling van
de N-gift aan te bevelen. Een deel van
de stikstof bijvoorbeeld 50 a 70 kg
wordt dan pas na de knolzetting ge
geven, dus ongeveer in de tweede helft
van juni. De voorjaarsgift kan dan la
ger zijn.
Zaaiuien
Voor sommige bestemmingen is een
iets lagere N-gift aan te bevelen. Ook
bij kwaliteitsproblemen is het gewenst
om de N-gift wat te verlagen. Een ge
ringe verlaging van de stikstofgift
geeft bij uien vaak nauwelijks op
brengstderving, terwijl de kwaliteit er
gunstig door wordt beïnvloed.
Hoge stikstofgiften kunnen vooral bij
bieten, zaaiuien en aardappelen zout
schade geven als zij kort vóór of kort
na het zaaien worden gegeven. Deze
kans op zoutschade is het grootst op
de lichtere goed opdrachtige gronden.
Vroeg strooien, b.v. in de tweede helft
van februari, vermindert de kans op
zoutschadeproblemen. Lukt dit niet
dan kan de stikstof beter in twee keer
worden gegeven. De tweede gift bij
bieten in het 4 a 6 bladstadium, bij
zaaiuien niet later dan 10 a 12 cm ge
waslengte en bij aardappelen na het
aanaarden of pas na de knolzetting.
J. Kodde,
CAT Goes
Het Epripé-adviessysteem, een geautomatiseerd teeltbegeleidings
systeem waarover tarwetelers kunnen beschikken bij de beslissing al
dan niet een gewasbeschermingsmiddel te gebruiken, zal voor 1987
onder verantwoordelijkheid van het Konsulentschap in Algemene
Dienst voor de akkerbouw en groenteteelt in de volle grond (CAD-
agv) voor de praktijk beschikbaar zijn. Vanaf 1982 vond uitvoering
door het PAGV-plaats.
mers aan het VITAK-projekt in de
Eigenlijk zou iedere individuele tar- IJsselmeer polders en Noord-
weteler nu zelfstandig met het huidi- Holland vormen hierop een uitzon-
ge Epripé-programma moeten kun- dering.
nen werken. Helaas zijn de ontwik
kelingen in de landbouw niet van
Gegevens en advisering:
Epipré geeft de tarweteler eer
basis bij zijn beslissing al dc
gramma te gebruiken. De deelne- een gewasbeschermingsmiddel te ge-
dien aard geweest dat een ieder over Epipré geeft de tarweteler een brede
apparatuur beschikt om het pro- basis bij zijn beslissing al dan niet
Op dinsdag 24 februari a.s. wordt in
het Jaarbeurs Congrescentrum in
Utrecht de Algemene Vergadering ge
houden van de Stichting CLO-
Instituut voor de Veehouderij De
Schothorst. Aansluitend volgen op 24
en 25 februari de CLO-studiedagen.
Op deze studiedagen worden tal van
nieuwe ontwikkelingen en aktuele za
ken aan de orde gesteld. Het pro
gramma is als volgt:
Dinsdag 24 februari Congreszaal.
10.00 uur: Algemene Vergadering van
de Stichting CLO-Instituut voor de
Veevoeding "De Schothorst". Toe
gang tot deze vergadering hebben al
leen zij, die hiervoor een uitnodiging
hebben ontvangen. 11.00 uur: Pauze;
11.15 uur: Opening van de studieda
gen door de heer J. van der Veen,
voorzitter van de drie Centrale Land
bouworganisaties. Het programma
wordt gesplitst in twee delen: Inleidin
gen die betrekking hebben op de
rundveehouderij, worden gehouden
in de Congreszaal en de pluimvee-
onderwerpen in zaal nr. 46 (4de ver
dieping); 11.30 uur: Diergeneesmid
delenwetgeving en hormomen: dr. J.
Fens; 11.50 uur: Melkveevoeding,
vandaag en morgen: ir. Y.Tj. Bakker;
12.20 uur: Diskussie; 13.30 uur: Ef-
fekt van voeding op de samenstelling
van koemelk: dr. ir. J.A.C. Meijs;
13.50 uur: Buffers bij melkvee: drs.
J. Veling; 14.10 uur: Progesteronbe-
paling als hulpmiddel bij vruchtbaar
heidsproblemen: drs. J. Sol; 14.30
uur: Diskussie; 15.15 uur: Grondge
bruik en melkproduktie per koe na de
superheffing: ir. W.F. Ausems; 15.35
uur: Melasse als toevoegmiddel bij het
inkuilen van gras: ing. J. Corporaal;
15.55 uur: Selektiemogelijkheden op
vleesproduktie bij het MRIJ-ras: ir.
J.K. Oldenbroek; 16.15 uur: Dis
kussie.
Dinsdag 24 februari Zaal nr. 46 (4de
verdieping)
11.30 uur: Energie-inhoud van het
voeder voor konijnen (voedsters): ir.
L.L.C. Maertens; 11.50 uur: Geschei
den voeren van hanen en hennen bij
slachtkuikenouderdieren: ir. J.J. Me-
su; 12.10 uur: Diskussie; 13.30 uur:
Fasevoeding bij slachtkuikens: ir.
H.P. Stappers; 13.50 uur: Voederef-
ficiëntie bij legkippen: ir. P. Luiting;
14.10 uur: Schimmels en schimmelgif
ten in veevoer: drs. A.H.M. Grimber
gen; 14.30 uur: Diskussie; 15.15 uur:
Toekomstig onderzoek met pluimvee:
dr. ir. W. de Wit; 15.35 uur: Buikwa
terzucht ("High altitude disease"),
een nieuw probleem bij slachtkui
kens?: prof. dr. M.T. Frankenhuis;
bruiken voor de bestrijding van ziek
ten en plagen in tarwe. Epripé houdt
rekening met de specifieke bedrijfs-
en perceelsgegevens. Het advies is
toegesneden op dat perceel waarvan
de gegevens door de teler zijn ver
strekt. De teler doet zelf gerichte
waarnemingen in het gewas. Bij de
advisering worden de kosten en ba
ten tegen elkaar afgewogen. Hierbij
wordt niet alleen rekening gehouden
met de kosten van het middel dat
aangewend kan worden, maar ook
met de kosten van een bespuiting.
Bovendien wordt gekeken naar de
eventuele gewasschade. Kennis over
de ontwikkeling van een ziekte in re
latie tot het groeistadium van het ge
was geeft veel inzicht in de schade
die door de betreffende ziekte zal
worden aangericht.
15.55 uur: Voorkomen van residuen
van diergeneesmiddelen in eieren: drs.
C.A. Kan; 16.15 uur: Diskussie.
Woensdag 25 februari Congreszaal
10.00 uur: Kwaliteit van eiwitrijke
weipoeder in biggen voedsel: ir. G.J.
Borggreveen dr. W.A.G. Veen; 10.20
uur: Effekt van voerkoncentratie van
slachtvarkensvoer op de vlees- en kar
kaskwaliteit: dr. ir. P.J. van der Aar;
10.40 uur: Het groeiproces bij var
kens als basis voor voederstrategie en
karkaskwaliteit: dr. ir. S.H.M. Metz;
11.00 uur: Diskussie; 11.45 uur: Voe
ding van dekberen: ir. B. Kemp;
12.05 uur: Vervanging van zeugen:
dr. ir. A.A. Dijkhuizen; 12.25 uur:
Diskussie; 13.40 uur: De gezondheid
van de varkenshouder: dr. J.P.M.
van Haaren; 14.00 uur: Risico's bij
het gebruik van carbadox in het voer
voor biggen en slachtvarkens: drs.
E.J. van der Molen; 14.20 uur: Dis
kussie; 15.00 uur: Verwerkingsmoge
lijkheden van varkensmest: ir. J.H.
Voorburg; 15.20 uur: Grootschalige
mestverwerking: een noodzaak!: ir.
B. Hilberts; 15.40 uur: Diskussie:
16.00 uur: Sluiting van de studieda
gen door de voorzitter van de Stich
ting CLO-Instituut voor de
Veevoeding "De Schothorst", de heer
J.L. Nysingh. Na de diskussies zijn
telkens pauzes ingelast.
Welke adviezen?
Het Epripé-programma adviseert
ook in 1987 omtrent het wel of niet
toepassen van een halmversteviger,
de bestrijding van voetziekten, de
bestrijding van blad- en aarziekten,
de luisbestrijding en het wel of niet
aanwenden van een derde
stikstofgift.
Wil de teler baat hebben bij het
Epipré-systeem dan moet er snel en
akkuraat geadviseerd worden.
Ziekte-aantastingen kunnen onder
gunstige omstandigheden snel uit
breiden en daardoor aanzienlijke
schade veroorzaken. Daarom is Epi
pré sinds 1985 overgestapt van
schriftelijk naar telefonisch advies.
Nadat de teler zijn telling heeft
doorgegeven aan de telefonist(e),
wordt het advies direkt gegeven.
Aansluitend hierop volgt een schrif
telijke bevestiging van het geadvi
seerde.
Alle tarwetelers in Nederland kun
nen gebruik maken van het Epipré-
adviesprogramma. De deelnemers
aan het VITAK-projekt in de IJssel-
meerpolders en Noord-Holland heb
ben aansluiting via hun eigen perso
nal computer, die in het kader van
dit projekt aangeschaft is. Telers uit
de rest van het land ontvangen cen
traal vanuit Lelystad hun adviezen.
Zij kunnen zich tot 1 april 1987 tele
fonisch of schriftelijk aanmelden als
Epipré-deelnemer bij het CAD-agv,
Postbus 369, 8200 AJ Lelystad, tel.
03200 - 22714.
De kosten voor deelname zijn ƒ75,
per bedrijf. Voor dit bedrag kan
men met een onbeperkt aantal perce
len deelnemen.
Alle deelnemers ontvangen een in-
struktieset. Deze bevat een boekje
met achtergrondinformatie, de
waarnemingskaarten om tellingen te
noteren en een herziene uitgave van
het boekje 'Ziekten en plagen in
graangewassen'. Daarnaast worden
de telers uitgenodigd voor het bijwo
nen van instruktiebijeenkomsten on
der leiding van hun bedrijfsvoorlich-
ter. De gezondheidstoestand van het
gewas bepaalt het aantal veld-
instrukties en de plaats en het
tijdstip waarop ze zullen worden ge
organiseerd.
Vrijdag 20 februari 1987
9