Vaststelling referentiehoeveelheid III
Verrijkte mest, oplossing
mestoverschotprobleem
Udenaar brengt zelf kippemest aan de man
Tabel 1. - Uitgangssituatie
In vier artikelen, die om de twee
weken verschijnen, komt het ge
heel van de nieuwe mestwetgeving
en registratie van referentiehoe
veelheden aan de orde. In de eer
ste twee artikelen werd ingegaan
op de totale wetgeving, de vaststel
ling van de referentiehoeveelheid,
het uitbreidings- en het omwisse-
lingsverbod. In bijgaand derde ar
tikel zullen enige gevolgen van de
komende regelgeving worden aan
gegeven. Het laatste artikel zal be
trekking hebben op het
registratieformulier.
In dit artikel zal aan de hand van eni
ge voorbeelden een overzicht gegeven
worden van de gevolgen, die de invoe
ring van het uitbreidingsverbod en het
omwisselingsverbod kunnen hebben
op de bedrijfsvoering na 1 januari
1987. Aan de orde zullen komen de
overdracht van landbouwgrond, de
daarmee samenhangende uitbrei
dingsmogelijkheden en de omwisse-
lingsregels.
De Meststoffenwet bevat ook een ar
tikel dat aangeeft in hoeverre ver
plaatsing van de mestproduktie naar
een ander bedrijf na 1 januari 1987
nog is toegestaan. De nadere invulling
van dit artikel is thans nog niet afge
rond. Op dit onderwerp zal hier dan
ook niet worden ingegaan.
Het uitbreidingsverbod
Een gevolg van het uitbreidingsver
bod is dat de ondernemer niet meer
fosfaat mag produceren op zijn be
drijf dan de op 31 december 1986
door hemzelf vastgestelde totale refe
rentiehoeveelheid. Hierop geldt één
uitzondering. Als de gemiddelde re
ferentiehoeveelheid kleiner is dan 125
kg fosfaat per ha mag de mestproduk
tie nog worden uitgebreid tot ten
hoogste 125 kg fosfaat per ha.
Welke zijn nu de gevolgen van een
overdracht van landbouwgrond voor
de totale referentiehoeveelheid op het
bedrijf. Hierbij dienen onderscheiden
te worden, verkoop van een gedeelte
van de tot het landbouwbedrijf beho
rende landbouwgrond, en aankoop
van een oppervlakte landbouwgrond.
Hierna wordt bij de werking van het
uitbreidingsverbod gesproken over de
verkoop en aankoop van grond. Ui
teraard gelden deze regels eveneens in
geval het gebruik van de grond
gebaseerd is op een pachtovereen
komst of een zakelijk recht zoals
vruchtgebruik en erfpacht.
Verkleining van de oppervlakte land
bouwgrond
Besluit een ondernemer tot verkoop
van de oppervlakte kultuurgrond dan
zal hij zijn fosfaatproduktiè moeten
verminderen met 125 kg fosfaat per
verkleinde ha. Deze regel geldt onder
alle omstandigheden indien op het be
drijf meer dan 125 kg fosfaat per ha
wordt geproduceerd. Wordt op het
bedrijf minder dan 125 kg fosfaat per
ha geproduceerd dan moet de fosfaat
produktiè alleen worden verminderd
indien als gevolg van de verkleining
op de overblijvende ha's gemiddeld
meer dan 125 kg fosfaat zou worden
geproduceerd.
Het is mogelijk dat op het bedrijf b.v.
zowel rundvee als varkens worden ge
houden. Er is dan op 31 december
1986 zowel een referentiehoeveelheid
rundvee en kalkoenen als een referen
tiehoeveelheid varkens en kippen
vastgesteld. Moet de ondernemer als
gevolg van de bedrijfsverkleining zijn
fosfaatproduktiè verminderen, dan is
hij vrij in de wijze waarop hij dit doet.
Anders gezegd, hij kan dit doen door
vermindering van de fosfaatproduk
tiè van het rundvee, door verminde
ring van de fosfaatproduktiè van de
varkens of door vermindering van
beide. Steeds geldt echter dat de to
tale geproduceerde hoeveelheid fos
faat niet meer mag bedragen dan de
totale referentiehoeveelheid zoals die
eruitziet na de verkleining.
Hieronder volgen twee voorbeelden.
Bedrijf A, waarvan de gemiddelde re
ferentiehoeveelheid per ha (de fos
faatproduktiè per ha) groter is dan
125 kg fosfaat per ha en bedrijf B
Vrijdag 12 december 1986
waarvan de gemiddelde referentiehoe
veelheid per ha kleiner is dan 125 kg
fosfaat per ha.
Bedrijf A: 10 ha eigendom; 8 ha
6-jarige pacht; 2 ha los land; 40 melk
koeien (norm: 41 kg);. 12 pinken
(norm: 18 kg); 14 kalveren (norm: 9
kg) en 400 mestvarkens (norm: 7.4
kg).
Bedrijf B: voor dit bedrijf gelden de
zelfde gegevens met uitzondering van
de mestvarkens die hier niet
voorkomen.
De gemiddelde referentiehoeveelheid
per hektare wordt bepaald door de to
tale referentiehoeveelheid te delen
door de tot het landbouwbedrijf be
horende oppervlakte landbouwgrond.
In het voorbeeld is dit 18 ha. De 2 ha
los land tellen in de berekening niet
mee.
In deze uitgangssituatie (tabel 1) mag
bedrijf A de fosfaatproduktiè niet
verder uitbreiden. Er wordt al meer
dan 125 kg fosfaat per ha geprodu
ceerd. Bedrijf B produceert 110 kg
fosfaat per ha en mag dus de produk-
tie nog uitbreiden tot 125 kg fosfaat
per ha. De totale fosfaatproduktiè
mag dus toenemen tot 18 maql 125 kg
fosfaat ofwel met 268 kg fosfaat. Dit
komt overeen met b.v. ruim 20
meststieren of 36 mestvarkens.
Verkleining van de oppervlakte land
bouwgrond door verkoop van 2 ha
van de eigendomsgrond heeft voor
bedrijf A tot gevolg dat de totale re
ferentiehoeveelheid vermindert met 2
x 125 kg fosfaat, ofwel 250 kg
fosfaat.
De totale referentiehoeveelheid van
bedrijf B daalt niet, want de verklei
ning met 2 ha tot 16 ha leidt tot een
gemiddelde referentiehoeveelheid per
ha van 1982 kg gedeeld door 16 ha,
ofwel afgerond 124 kg fosfaat per ha;
dus nog altijd minder dan 125 kg.
De verlaging van de fosfaatproduk
tiè op bedrijf A kan plaatsvinden
door b.v. verkleining van de veesta
pel met 6 melkkoeien of 10 pinken en
8 kalveren of 34 mestvarkens öf 3
melkkoeien en 17 mestvarkens enz.
Wordt op bedrijf A gekozen voor het
verminderen van de veestapel met 3
melkkoeien en 17 mestvarkens dan
ontstaat na verkleining met 2 ha de
situatie als omschreven in tabel 2.
Ingeval de bedrijfsoppervlakte wordt
verkleind met 4 ha zal ook de fosfaat
produktiè op bedrijf B moeten wor
den aangepast. Immers, de
gemiddelde referentiehoeveelheid per
ha bedraagt dan 1982 gedeeld door 14
ha, ofwel 142 kg fosfaat per ha. Dit
is in strijd met het uitbreidingsverbod,
dat slechts een uitbreiding van de fos
faatproduktiè tot 125 kg fosfaat per
ha toestaat, dus maximaal 14 ha maal
125 kg fosfaat, ofwel 1750 kg fosfaat.
De fosfaatproduktiè zal met 232 kg
moeten dalen, b.v. 4 melkkoeien, 2
pinken en 2 kalveren.
Uiteraard zal ook de fosfaatproduk
tiè op bedrijf A moeten dalen bij ver
kleining met 4 ha, en wel met 500 kg
fosfaat. Gedacht kan worden aan 5
melkkoeien en 40 mestvarkens.
Verkleining door verkoop van 4 ha
leidt dan tot situatie volgens tabel 3.
Vergroting van de oppervlakte land
bouwgrond
Besluit de ondernemer tot aankoop
van kultuurgrond dan zal dit niet lei
den tot een wijziging van de totale re
ferentiehoeveelheid. Of de(
fosfaatproduktiè op het bedrijf - en
daarmee het aantal dieren - mag wor
den uitgebreid is afhankelijk van de
gemiddelde referentiehoeveelheid per
ha na vergroting van de oppervlakte.
Wordt na vergroting gemiddeld min
der dan 125 kg fosfaat per ha gepro
duceerd dan mag de produktie
worden uitgebreid tot gemiddeld 125
kg fosfaat per ha. Wordt na vergro
ting gemiddeld méér dan 125 kg fos
faat per ha geproduceerd dan mag
geen uitbreiding plaatsvinden.
Het navolgende voorbeeld waarbij
weer de bedrijven A en B worden ge
bruikt kan dit duidelijk maken. Bei
de bedrijven worden met 4 ha
vergroot. Stel dat ook het melkquo
tum toeneemt met 40.000 kg.
Uit tabel 4 blijkt dat bedrijf A na ver
groting met 4 ha niet méér fosfaat
mag produceren. Immers, de gemid
delde referentiehoeveelheid per ha ligt
nog steeds boven de grens van 125 kg
fosfaat. Dit betekent dat het quotum
van 40.000 kg melk met de aanwezi
ge melkveestapel niet geproduceerd
kan worden. In dit geval kan het ver
worven melkquotum alleen worden
geproduceerd door omwisseling van
b.v. Pestvarkens of jongvee naar
melkvee.
Bedrijf B mag nog uitbreiden tot 22
maal 125 kg fosfaat, ofwel 2750 kg
fosfaat. Deze uitbreiding komt neer
op 768 kg. Uitgaande van een melk-
produktie per koe van 6000 kg kan
40.000 kg geproduceerd worden door
afgerond 7 koeien. Het extra melk
quotum kan dus door bedrijf B zon
der bezwaar geproduceerd worden.
De omwisselingsregeling
In het tweede artikel zijn aan de hand
van een schema de verschillende om
wisselingsmogelijkheden weer
gegeven.
In het kort bestaan op een bedrijf
waar meer dan 125 kg fosfaat per ha
wordt geproduceerd de volgende om
wisselingsmogelijkheden:
omwisselen van varkens en kippen
naar rundvee en kalkoenen is toe
gestaan;
omwisselen tussen varkens en kip
pen is toegestaan;
omwisselen tussen rundvee en kal
koenen is toegestaan;
omwisselen binnen een diersoort
(b.v. varkens) is toegestaan;
omwisselen van rundvee en kalkoe
nen naar varkens en kippen is niet
toegestaan.
Hierbij geldt steeds dat de fosfaatpro
duktiè door de omwisseling niet mag
toenemen.
Navolgende kan dit verduidelijken,
waarbij weer van de bedrijven A en
B wordt uitgegaan (tabel 1).
Bedrijf A heeft een gemiddelde refe
rentiehoeveelheid per ha van 275 kg
fosfaat. Op grond van bovenstaande
regels mogen er mestvarkens omge
wisseld worden tegen rundvee en kal
koenen. Hierbij kan gekozen worden
voor iedere kategorie rundvee. Voor-
bedrijf A
bedrijf B-
referentiehoeveelheid rundvee en kal
koenen
1982
1982
referentiehoeveelheid varkens en kippen
*2960
totale referentiehoeveelheid
4942
1982
gemiddelde referentiehoeveelheid per ha
275
110
Tabel 2. - Verkleining met 2 ha
bedrijf A
bedrijf B
referentiehoeveelheid rundvee en kal
koenen
1589
1982
referentiehoeveelheid varkens en kippen
2834
totale referentiehoeveelheid
4693
1982
gemiddelde referentiehoeveelheid per ha
293
124
Tabel 3. - Verkleining met 4 ha
bedrijf A
bedrijf B
referentiehoeveelheid rundvee en kal
koenen
1777
1746
referentiehoeveelheid varkens en kippen
2664
totale referentiehoeveelheid
4441
1746
gemiddelde referentiehoeveelheid per ha
317
125
Tabel 4. - Vergroting met 4 ha
bedrijf A
bedrijf B
totale referentiehoeveelheid
4942
1982
gemiddelde referentiehoeveelheid per ha
224
90
waarde is wel dat niet meer dan 4942
kg fosfaat wordt geproduceerd. Op
bedrijf A is het niet toegestaan rund
vee om te wisselen tegen b.v. mest
varkens.
Bedrijf B produceert minder dan 125
kg fosfaat per ha. Het omwisselings
verbod is hier dus niet van toepassing.
Bedrijf B kan derhalve omwisselen in
iedere gewenste dierkategorie. Hier
voor is aangegeven dat bedrijf B de
fosfaatproduktiè nog mag uitbreiden
tot 2250, dat wil zeggen met 268 kg
fosfaat. Ook in de invulling hiervan
is bedrijf B vrij. Omgerekend kunnen
hiervoor bijvoorbeeld ruim 20 fok-
zeugen worden gehouden.
Bedrijfsopvolging
Een mogelijkheid die zich ook kan
voordoen is de situatie waarbij het ge
hele bedrijf wordt overgenomen door
de zoon/bedrijfsopvolger of de situa
tie waarin de ondernemer met zijn
zoon/toekomstig bedrijfsopvolger
een maatschap of vennootschap on
der firma aangaat. Beide situaties
hebben voor de hoogte van de refe
rentiehoeveelheid geen gevolgen.
In het eerste geval zal uitsluitend een
wijziging van de tenaamstelling van
het bedrijf plaats vinden. De referen
tiehoeveelheid komt nu op naam van
de zoon. In het tweede geval geldt in
feite hetzelfde. Voortaan zullen vader
en zoon beiden als mestproducent
worden aangemerkt.
Tot slot nog het volgende.
In de voorbeelden is steeds sprake van
een bedrijf met rundvee en varkens en
een bedrijf met uitsluitend rundvee.
Het zal duidelijk zijn dat vervanging
in de voorbeelden van rundvee door
kalkoenen en varkens door kippen,
niet tot andere gevolgen zal leiden
waar het gaat om de uitbreidings- en
omwisselingsregels.
'De toevoeging van bakteriën en en
zymen aan (drijf)mest levert niet al
leen een belangrijke bijdrage aan de
oplossing van het mestoverschotpro
bleem, maar maakt van tevens een
besparing op stikstof van ca. 30%
mogelijk'. Dat is de stellige overtui
ging van de heer M. van Avendonk
uit het Noord-Brabantse Reusel.
De heer Van Avendonk heeft een
handelsmaatschappij en verkoopt
bioprodukten ten behoeve van de
landbouw.
Volgens Van Avendonk verkrijgt
men door toevoeging van het door
hem geïmporteerde Bigro Mac aan
de in de put aanwezige mest een ver
rijkt produkt. 'Door bakterie en en
zymen (Bigro Mac) toevoeging zal er
bovendien geen opeenhoping van
mestelementen plaats vinden in de
bodem. De toegevoegde bakteriën,
enzymen en schimmels zorgen er nl.
voor dat in één seizoen alle elemen
ten uit de mest door het gewas wor
den gebruikt of worden afgebroken
in water en koolzuur. Elementen in
deze verrijkte mest zorgen er tevens
voor dat er nog nauwelijks van stank
sprake is dat de nog in de bodem
aanwezige restanten chemische
bestrijdingsmiddelen in betrekkelijk
korte tijd worden afgebroken'. Or
ganische stof geeft, zoals bekend, op
lichtere gronden een grotere binding
van de gronddeeltjes terwijl op
zwaardere gronden juist het tegeno
vergestelde wordt bereikt. Er is door
toediening van verrijkte mest ook
een opbrengstverhoging van bijv.
5% bij konsumptieaardappelen en
3% bij suikerbieten vastgesteld. Bij
grasland kan volgens Van Avendonk
de opbrengstverhoging oplopen tot
honderden guldens per ha. Volgens
Van Avendonk kan op elk land
bouwbedrijf 100 m3 verrijkte drijf-
mest per ha worden aangewend zon
der dat er schade aan bodem of ge
was optreedt. In zijn ogen is er dan
ook geen mestoverschotprobleem,
doch slechts een transport-, verdeel-
en opslag probleem.
Voordeel van de bakteriëntoevoe-
ging aan alle soorten drijfmest is dat
men de drijfmest kan gebruiken op
een groeiend gewas doordat de am
moniak in de opvangput in nitraat is
omgezet; zo ook de kalium- en natri-
umsulfaten en de fosfaten in direkt
opneembare zouten.
Het bakteriënmengsel is weten
schappelijk beproefd door prof. Th.
Thonart, verbonden aan de fakulteit
van landbouwwetenschappen te
Gembloux (België). De fa. van
Avendonk te Reusel, telefoon 04976
- 1780 (importeur van Bigro Mac
bakteriën en enzymen) geeft gratis
advies wat betreft het gebruik
hiervan.
J.W.
Pluimveehouder Jan van de
Avoird uit het Brabantse Uden
brengt de mest uit zijn pluim
veestallen zelf aan de man en
houdt daar bovendien nog een
aardige cent aan over: zo'n 500
gulden netto per kuub. Zowel par-
tikulieren als bloemenzaken weten
de weg naar hem te vinden.
De hoeveelheid mest die de kippen
na een week of veertig hebben ge
produceerd is aanzienlijk en ligt
volgens de Udenaar alleen maar in
de weg. Hij haalt de mest weg met
een grote stofzuiger, die via een
speciaal door Van de Avoird ont
wikkeld systeem alles naar één
centraal punt zuigt. De mest wordt
gezeefd met een oude aangepaste
graanzeef, die de grote brokken en
de veren eruit haalt. Dit levert een
produkt op dat eveneens (tegen
een lagere prijs) wordt verkocht.
Het 95 procent grote restant pakt
de Brabantse pluimveehouder zelf
in. Hij verkoopt het vervolgens als
eerste klas mest, waarin bijvoor
beeld 42 procent humus en 8 pro
cent kalk zit. Behalve zijn
portemonnee vinden ook zijn kip
pen deze mestverwerking plezierig:
ze kunnen wat makkelijker een
stofbad nemen door het hogere
drogestofgehalte. Bovendien
wordt met het regelmatig wegha
len van een deel van de mest ook
de aanmaak van ammoniak ver
minderd. En dat betekent weer:
minder ventileren en minder
warmteverlies.
15