Beter boeren met wat je hebt
Continuteelt van snijmais heeft risico's
Tabel 1. Bedrijfsplannen met verschillen in melkproduktie en graslandgebruik
Nu bedrijfsontwikkeling door uitbreiding veelal niet meer mogelijk
is als gevolg van de wettelijke maatregelen zoals superheffing en de
aanwending van dierlijke mest, maken velen zich zorgen over de in
komensmogelijkheden in de rundveehouderij. Uit boekhoudrappor-
ten blijkt echter dat de inkomensverschillen groot zijn. Opvallend is
ook dat deze verschillen niet alleen veroorzaakt worden door de be-
drijfsgrootte, maar dat ook tussen soortgelijke bedrijven grote ver
schillen bestaan, ook in technisch opzicht. Gezien deze verschillen in
technische resultaten moeten er nog mogelijkheden zijn voor degenen
die minder goede resultaten boekten.
Inkomensverbetering door het aan
trekken van een andere produktiêtak
biedt in veel situaties maar matig
perspektief. Veel sektoren hebben al
te kampen met een overproduktie of
hebben amper ruimte voor uitbrei
ding. Ook door het aankopen van
grond met melkkwotum mag op
korte termijn, gezien de prijs die er
voor wordt betaald, ook niet veel in
komensverbetering verwacht wor
den. Inkomensverbetering door ver
groting van de marges per ha of per
koe biedt nogde beste perspektieven.
Kwotum vol met minder
koeien
Uit de overzichten van de melkkon-
trole blijkt dat de verschillen in
melkproduktie groter worden. De
koplopers lopen steeds verder voor
uit. Er komen steeds meer bedrijven
met meer dan 7000 kg melk per koe,
terwijl bedrijven met ca. 4000 kg
melk in het ondereind ook nog voor
komen. Laatstgenoemden moeten
aanmerkelijk meer koeien houden
om het kwotum vol te melken. Dat
hiervoor meer werk moet worden
verzet en meer kosten moeten wor
den gemaakt behoeft weinig betoog.
Er moeten immers meer dieren wor
den verzorgd en meer kosten worden
gemaakt voor voeding, voederwin
ning, jongvee-opfok, huisvesting en
dergelijke.
In het rekenvoorbeeld van tabel 1
zijn de verschillen jn melkproduktie
wat kleiner gehóuden. In de uit
gangssituatie (plan 1) is de melkpro
duktie op 5000 kg gesteld en in de
verbeterde situatie (plan 2) op 6000
kg. Het kwotum van 275.000 kg
wordt volgemolken met 55 koeien
bij 5.000 kg per koe en met 46 koei
en bij 6.000 kg per koe.
De totale opbrengsten zijn in plan 2
(6.000 kg melk) lager dan in de uit
gangssituatie. Het melkgeld is in bei
de plannen gelijk, maar de vee-
omzet is in plan 2 ƒ6.300,— lager
omdat negen koeien minder worden
gehouden. Tegenover de lagere op
brengst staat echter een aanzienlijke
besparing op kosten, waardoor de
arbeidsopbrengst ƒ16.000,— hoger
is. De grootste kostenbesparing zit
in de voerkosten. Er wordt 3,5 ha
minder snijmais aangekocht omdat
meer ruwvoer van het eigen bedrijf
gewonnen kan worden. Met minder
koeien kan dus een hoger inkomen
worden gehaald. In beide plannen
wordt per koe evenveel jongvee aan
gehouden. De vervanging van de
veestapel is in beide plannen op 25%
gesteld. -
Uit de boekhoudrapporten blijkt
verder dat er in de praktijk verschil
len voorkomen in sterftepercentage,
aantallen aangehouden jongvee, af-
kalfleeftijd en vervanging van de
veestapel. Stuk voor stuk zijn dit
faktoren die de rentabiliteit van het
bedrijf zowel positief als negatief
kunnen beïnvloeden.
Meer melk per koe
Een hogere melkproduktie per koe
stelt hogere eisen aan de erfelijke
aanleg van de koe, het vakmanschap
van de veehouder en de omstandig
heden waaronder de dieren worden
gehouden. Enkele punten die vooral
de aandacht verdienen zijn: voeding,
huisvesting, gezondheidszorg, hygië
ne en registratie van waarnemingen
zoals op een vruchtbaarheidsziekte-
kaart mogelijk is.
Bij de fokkerij is het maken van een
passende stierenkeuze van belang.
Het stierenadviesprogramma van
het NRS, kan hierbij ondersteunend
werken.
Het kruisen van de koeien met bij
voorbeeld een lage fokwaarde met
een vleesstier maakt dat de kalveren
bij verkoop meer opbrengen. Het
bedrag aan omzet en aanwas zal dan
hoger zijn.
Goed graslandgebruik verlaagt
kosten
Ongeveer 20-30% van alle kosten
zijn veevoerkosten.
Bij te hoge voerkosten is het raad
zaam het graslandgebruik, de voe
derwinning en het krachtvoerver-
bruik eens kritisch te bekijken.
Meestal valt er wel wat te verdienen.
In tabel 1 wordt bij plan 1 en 2 ge
voerd doordat de kwaliteit van het
ruwvoer wat minder goed is door de
langere veldperiode bij de voeder
winning; ook brengt het grasland
wat minder op door het hoge percen
tage slechte grassen. Daarnaast kan
het grasland meer opbrengen door
het aantal dagen omweiden te ver
kleinen, de ontwatering te verbete
ren en wat meer stikstof te strooien.
Plan
1
2
3
4
Melkproduktie kg/koe
5000
6000
5000
6000
Graslandgebruik
matig
matig
goed
goed
Aantal melkkoeien
55
46
55
46
Grasland (ha)
26
26
26
26
Snijmais ha eigen
3
3
3
3
Snijmais ha aankoop
3,80
0,40
0
0
Melkquotum (kg)
275000
275000
275000
275000
Opbrengsten (gld)
Melkgeld
206200
206200
206200
206200
Omzet vee
38200
31900
38200
31900
Verkoop ruwvoer 35 ct per kVEM
5200
16900
Toegerekende kosten (gld)
Voerkosten
53900
38500
33800
34900
Overige kosten vee
23500
19900
23500
19900
Direkte kosten grasland
19000
21100
24300
26100
Direkte kosten snijmais
7800
7800
7800
7800
Energie
5100
5100
5100
5100
Loonwerk-mengmestrijden
3100
2500
2800
2300
Niet toegerekende kosten (gld) 1)
109100
104300
111100
106800
Arbeidsopbrengst (gld)
22900
38900
41200
52100
Beschikbaar voor Privé, belastingen,
rente, aflossing en vervangings
investeringen.
101700
113000
121900
128300
1) Kosten van grond, gebouwen, werktuigen en algemene kosten.
Goed graslandgebruik vraagt terde
ge om vakmanschap. Een planmati
ge aanpak van graslandgebruik en
voederwinning is van belang. Het
plannen en registreren op de
graslandgebruikskalender kan dit
ondersteunen. Het geeft ook hand
vatten om het graslandgebruik nog
eens met de bedrijfsvoorlichter door
te praten.
In plan 4 is aangegeven welke in
vloed verbetering van melkproduk
tie, graslandgebruik én voederwin
ning heeft op het inkomen. Opval
lend is dat in de uitgangssituatie 3,5
ha snijmais wordt aangekocht, ter
wijl in plan 4 ca. 3 ha snijmais en 1
ha gras en/of voordroogkuil kan
worden verkocht. In plaats van
voerverkopen mag ook gelezen wor
den dat er ruimte is voor een ander
gewas.
Het voorbeeld gaat natuurlijk niet
op voor alle melkveebedrijven, maar
het geeft wel een globale indikatie
van enkele mogelijkheden.
Bij het zoeken naar deze mogelijkhe
den kan de bedrijfsvoorlichter van
het konsulentschap voor de Rund
veehouderij de boer behulpzaam
zijn. Goede raad is in dit geval niet
duur.
ing. J. Ovinge
PR Lelvstad
Snijmais wordt vaak jaren achtereen op hetzelfde perceel verbouwd.
Percelen met tien of meer jaar mais zijn wat dat betreft geen uitzon
dering meer. Een vergaande specialisatie in de Nederlandse land
bouw heeft de mogelijkheden voor vruchtwisseling op veel bedrijven
beperkt. Voor veehouders zijn gras en snijmais veelal de twee enige
gewassen. Beide worden hierbij dikwijls in continuteelt verbouwd.
De mais die in 1986 op voormalig grasland werd geteeld, gaf vaak
goede opbrengsten. Vragen rond vruchtwisseling zijn hiermee op
nieuw actueel geworden. In het navolgende zal blijken in welke mate
deze goede opbrengst een verdienste van vruchtwisseling kan zijn.
Behoud van bodemvruchtbaarheid
werd zeker in het verleden dikwijls
aangevoerd als reden voor vrucht
wisseling. Gewassen die dankbaar
op stikstof reageren werden daarom
voorafgegaan door vlinderbloemi
gen. Met de gangbare mestgiften is
deze overweging voor mais althans
weggevallen. Hetzelfde geldt voor de
jaarlijks noodzakelijke aanvulling
van organische stof. Naar de huidige
inzichten staat deze aanvulling zelfs
bij toekomstige bemestingsnormen,
niet onder druk. Behoud van bo
demvruchtbaarheid vormt aldus
geen reden de continuteelt van mais
op te geven.
Bodemverdichting
Als gevolg van berijding met relatief
zware machines bij de oogst, gaat
maisteelt dikwijls gepaard met bo
demverdichting. Minstens zo de
sastreus is het uitrijden van drijf-
mest onder natte bodemomstandig
heden tijdens het winter-halfjaar.
Verslechterde drainage als gevolg
hiervan belet een tijdige en vlotte be-
gingroei van de mais. Verdichting
kan ook de bewortelingsdiepte be
perken zodat het gewas niet opti
maal profiteert van de beschikbare
vochtvoorraad. Zowel in proeven als
op praktijkpercelen heeft dit geleid
tot opbrengstdervingen die tot meer
dan 30 procent kunnen oplopen. Ge
durende de afgelopen droge zomer
waren hiervan fraaie voorbeelden te
zien.
Dit bezwaar van de maisteelt kan
met name op zandgrond niet zonder
meer door vruchtwisseling worden
opgeheven: zonder aanvullende
maatregelen blijft een verdichte
zandgrond ook met andere gewassen
verdicht. Wel is het zo dat een vroeg-
ruimend gewas betere mogelijkhe
den biedt om onder gunstige om
standigheden losmakende bewerkin
gen uit te voeren.
Voorkomen blijft, hoe dan ook be
ter, dan genezen. Dit kan door de
bewerkingstijdstippen en machines
voor de oogst en de verspreiding van
drijfmest zorgvuldig te kiezen. De
maisteelt zelf dient gericht te worden
op een tijdige oogst onder gunstige
omstandigheden. Dit kan door daar
waar nodig voor vroege rassen te
kiezen, op tijd te zaaien en door niet
te lïoge plantdichtheden na te
streven.
Lastige onkruiden
Continuteelt van mais gaat vaak
hand in hand met het optreden van
lastige onkruiden die de mais sterk
kunnen beconcurreren. Kweek, ha-
nepoot, resistente melganzevoet en
zwarte nachtschade zijn inmiddels
bijna vaste begeleiders geworden bij
de continuteelt van snijmais. Het is
op veel percelen niet langer verant
woord' onkruiden de baas proberen
te worden met middelen op basis van
alleen strazin.
Ook hier geldt daarom dat teeltmaa
tregelen zeer bepalend zijn voor het
vermijden van problemen. Bij een
goede bedrijfshygiëne en een juiste
bestrijdingswijze (chemisch, che
misch/mechanisch) hoeven onkrui
den zichzelf geen reden te zijn om de
continuteelt te vervangen door
vruchtwisseling.
WSÈÊM
Gebruik van zware oogst machines is één der oorzaken van
bodemverdichting. De bewortelingsdiepte kan hierdoor beperkt worden.
Aaltjes en insecten
Van nauwe rotaties bij andere ge
wassen is bekend dat met name aalt
jes het betrokken gewas in ver
hoogde mate kunnen belagen. Ook
bij de continuteelt van mais gaan be
paalde aaltjessoorten op de voor
grond treden. Bestrijdingproeven
hebben echter aangetoond dat de
schade die aaltjes bij mais aanrich
ten, vooralsnog minimaal is. Het nut
van bestrijding is daarom gering.
Mais is een waardplant voor ver
schillende insecten. Van deze insec
ten worden fritvlieglarven routine
matig bestreden door de zaaizaad
behandeling met mesurol. Bladlui
zen worden soms ook in mais aange
troffen. De aangerichte schade is
echter gering. De aantasting door
deze insecten wordt echter niet ver
strekt door continuteelt. Integen
deel, juist bij vrruchtwisseling met
grasland moet men bedachtzaam
zijn op ritnaalden die zich tegoed
doen aan de jonge maiswortel. In
dat geval dient voorafgaand aan de
maisteelt een bestrijding te worden
uitgevoerd.
Ziekten
Voor ziekten als builenbrand en
stengelrot geldt evenmin dat ze ster
ker voorkomen naarmate mais vaker
op hetzelfde pereceel verbouwd
wordt. Bovendien bezitten snijmais-
rassen een zekere mate van re
sistentie.
Een andere schimmelziekte, wortel-
verbruining, treedt echter wel in
sterkere mate op bij nauwe maisro-
taties. Wortelverbruining beperkt
het vermogen van de plant om water
en voedingsstoffen op te nemen. Uit
proeven van de Landbouw Universi
teit te Wageningen is gebleken dat
continuteelt van mais soms tot wel
20 procent in opbrengst kan achter
blijven ten gevolge van heftige wor
telverbruining. Afgelopen zomer
hebben de Landbouw Universiteit,
het PAGV en de Regionale Voor
lichtingsdienst een enquete gehou
den rond wortelverbruining. Hieruit
bleek dat de aantasting ook op prak
tijkpercelen en dat vooral de wortels
van in continuïteit verbouwde mais
worden aangetast. Mais in ruime ro
taties daarentegen had een gezond
wortelstelsel. Mogelijk ligt hier een
nieuw aandachtsgebied voor plan-
tenveredelaars.
Conclusies
Binnen een bedrijfssituatie kunnen
de voordelen van continuteelt tot op
zekere hoogte opwegen tegen de na
delen. Dij; geldt bijvoorbeeld voor
ver van huis gelegen percelen. Toch
geven de genoemde effecten aanlei
ding met ingang van komend jaar
nader onderzoek naar vruchtwisse:
ling te verrichten. In de inleiding
werd gesproken over de goede mais-
opbrengsten op voormalig gras
land. Mogelijk lagen deze percelen
iets lager en natter waarmee de mais
haar voordeel deed in de droge zo
mer van 1986. Op grond van het
voorafgaande kan bovendien ver
moed worden deze mais minder last
heeft gehad van lastige onkruiden en
wortelverbruining. Minstens zo be
langrijk is wellicht het feit dat op be
trokken percelen in het verleden nog
weinig geknoeid is met zware machi
nes. Probeer dit vooral zo te
houden. Ir. J. Schroder,
PAGV Lelystad
Ontwikkeling nieuw vaccin tegen
mond-en klauwzeer
Op de vakgroep Virologie van de
Landbouwuniversiteit Wageningen
wordt in samenwerking met een En
gels instituut gewerkt aan een nieuw
en hopelijk beter vaccin tegen mond
en. klauwzeer. Engeland levert de
kennis over de ziekte en Nederland
zorgt voor de produktie van het
nieuwe vaccin.
Het jaarlijks inenten van de koeien
loopt in een enkel geval verkeerd af,
doordat het vaccin wel eens levende
virussen bevat in plaats van geïnacti
veerde. Voor het opbouwen van een
weerstand tegen mond- en klauwzeer
is echter alleen de eiwitmantel van
het (geïnactiveerde) virus nodig,
voor een vaccin volstaat dus dat ei
wit. In Wageningen is men nu bezig,
middels genetische manipulatie, be
paalde voor het vee onschadelijke vi
russen te voorzien van de eiwitman
tel van het mond- en klauwzeervirus.
Al deze virussen voor de vaccinatie
van koeien geschikt blijken, dan kan
er in principe bij het vaccineren niets
meer mis gaan. De oorspronkelijke
ziekteverwekker is nl. niet meer in
het vaccin aanwezig, ook niet in geï
nactiveerde vorm. (uit W.U.B.)
Vrijdag 28 november 1986
19