De maand december op het Zuidwestelijk veebedrijf Rundveehouderij Schapenhouderij Varkenshouderij Pluim veeh ouder ij Voederbehoefte ooien: (laatste 2 mnd van de dracht lichaamsgewicht 80 kg). 80 kg) droge-stof (kg) VEM VRE(g) 1,3-1,9 1250 140 Voederwaarde per kg produkt voordroogkuil 400 316 44 pulp 897 932 78 schapenkorrel 900 940 14 snijmais 290 261 15 Het rantsoen wordt dan: droge-stof(g) VEM VRE(g) 3 kg voordroogkuil 1200 948 132 1,5 ons schapenkorrel 135 141 21 2 ons pulp 135 179 16 Totaal 1470 1268 169 Niettemin zijn de perspektieven van het veehouderijbedrijf minder roos kleurig voor de toekomst. Naast 'su perheffing' gaan op 1 januari 1987 de Wet Bodembescherming en de aangepaste Meststoffenwet in wer king treden. Met deze maatregelen wordt getracht de uitbreiding in de varkens-, pluimvee- en rundveehou- derijsektoren te beperken. Dit om de mestproblemen in ons land niet ver der te laten groeien. De over heidsmaatregelen zullen voor bedrij ven met een groot mestoverschot in grijpende financiële gevolgen heb ben. Op menig bedrijf zijn er aan passingen noodzakelijk voor een goede bedrijfsopzet en bereiken van een redelijk rendement van het bedrijf. Op de voorlichtingsbijeenkomsten is uiteengezet wat de gevolgen van de regeling zijn voor uw bedrijf en hoe de formulieren door u ingevuld moe ten worden. Voeding en verzorging van vee Nu de stalperiode begonnen is kan de voederpositie beoordeeld wor den. Ga de voorraden ruwvoer na en maak aan de hand van kwaliteit en hoeveelheid hoe de verdeling aan het vee het beste kan geschieden. Door de inhoud van de kuilen x kg ds/m5 voer vast te stellen kunt u nagaan hoeveel kg drogestof per gve be schikbaar is. Gemiddeld wordt 9 a 10 kg ds aan ruwvoer per dier per dag opgenomen. Let hierbij op de hoeveelheid struktuurhoudende ds in het rantsoen. Gemiddeld, met 1/3 van het totale rantsoen (inkl. kracht voer) aanwezig zijn voor het vee. Geef hoogproduktieve melkkoeien, die veel krachtvoer opnemen, het beste en voldoende ruwvoer. Geef deze dieren de kwalitatief beste par tijen ruwvoer om geen maag- en darmstoornissen te krijgen. Naar mate deze dieren meer krachtvoer op moeten nemen zal minder ruwvoer worden opgenomen. Om deze reden is het beste ruwvoer nodig. Laat het ruwvoer onderzoeken zodat een evenwichtig rantsoen samengesteld kan worden. Voer kuilvoer van min der goede kwaliteit (veel boterzuur) niet aan melkgevende dieren, maar aan ander vee. Laat geen kuilresten in de stal achter. Zorg voor een goede hygiëne in de stal. Deze begint met scheren van het vee. Voorkom 'damslapers' en houd ligbox en standplaats goed schoon. Verwijder mestresten e.d. en houdt uier en spenen schoon. Kontroleer uw koeien regelmatig op tochtigheid en gezondheid. Graslandverzorging Voor het behoud van een goede zode is het belangrijk dat het grasland vrij kort de winter ingaat. Percelen met teveel gras kunnen mogelijk nog door jongvee of schapen afgeweid worden. Indien gemaaid wordt dient men niet te kort af te maaien. Zolang het niet vriest kunnen mollen bestreden worden. Een oud bekende methode is wegvangen met klem men. Een andere manier is het leg gen van tabletten met fosfiden in de diepere gang van de mollen. Zorg voor een goede afwatering van het perceel. Plaatselijk kan begrep- peling nodig zijn om overtollig water af te voeren. Een goede methode is het draineren van het perceel. Zorg er voor dat de drainage goed werkt en de eindbuizen voldoende water afvoeren. (Wel eens verstopt). Zo nodig spuit men de buizen eens door. Wanneer dit regelmatig ge beurt dan kan het water vlot worden afgevoerd. Drijfmest is een waardevol produkt voor bemesting, mits het op de juiste manier verdeeld wordt op het be drijf. Beperk zoveel mogelijk zode beschadiging bij het uitrijden van mengmest en voorkom insporen. Breng goed gemengde (mixen) mengmest op het land. Grote hoe veelheden (meer dan 15 ton/ha drijf mest) in één keer, het uitrijden op een verkeerd tijdstip of een onregel matige verdeling kan veel schade veroorzaken. In een natte periode komen alleen drogere percelen (goed putwater) voor verdeling in aan merking. Benut de gunstige perioden ook al is de put half vol. Veeverbetering en vee houden Om de inseminatie-, kalf- en tochtig heidsdatum e.d. bij elkaar op één kaart te hebben is een vruchtbaar- heidsziektekaart een goed hulpmid del. Hierbij kan men het verloop van het afkalven en vruchtbaarheid van elke koe goed bij houden. Met de melkkontrolegegevens krijgt men in zicht in de produktie, vet- en eiwit gehalten, het verloop van de stan- daardproduktie en laktatiewaarde (LW). Van de afgesloten lijsten krijgt men gegevens over produktie, de tussenkalftijd (TKT) en zonodig koe-index (Fokwaarde). Met KI en SAP en genoemde gege vens kan de veehouder een gerichte selektie van de dieren bewerkstelli gen voor een rendabele veehouderij. Gegevens missen is gissen en in troe bel water vissen. Voeding Het tijdstip waarop men het bijvoe ren van de ooien moet beginnen is van meerdere faktoren afhankelijk. Normaliter is het niet nodig om in de eerste 3 maanden van de dracht bij te voeren omdat dan de kans op vervetting toeneemt. Wanneer het gras op is of door sneeuw en ijs niet meer opgenomen kan worden dan is bijvoeren wel nodig. In de laatste 2 maanden van de dracht heeft het dier meer energie nodig. In de praktijk betekent dit ook, dat de dieren dan niet meer weiden maar al op stal uitloop) staan. Niet alken uit het oogpunt van energieverstrekking aan de ooi, is het goed om ze in januari op stal te zetten, maar ook uit oogpunt van graslandbeheer. Wanneer de scha pen eind januari nog lopen op een perceel grasland waar maar weinig gras staat, heeft dat tot gevolg dat de droge stof opbrengst van de le snede zo'n 10% lager is, in vergelijking met een perceel gras waar de scha pen op tijd vanaf gehaald zijn. Het voeren van de schapen op stal kan gebeuren met verschillende voeder middelen zoals hooi, mais, voor- droogkuil, perspulp, e.d. De laatste jaren neemt m.n. op de grotere scha- penbedrijven het voeren van mais, voordroogkuil en perspulp toe. De schapen nemen het goed op, en zeker wanneer men een kuil maakt die niet te breed en te hoog is, heeft men vaak voldoende voersnelheid zodat er geen problemen ontstaan met broei. Daarnaast kan men er een goed rantsoen mee samenstellen zo als uit het onderstaand voorbeeld kan blijken. Enting tegen het 'bloed' (enterotoxemie) Om de lammeren voldoende te be schermen tegen 'het bloed' is het no dig om de ooien tegen het eind van de dracht te enten. Deze enting zorgt er voor dat er voldoende antistoffen gevormd worden, die na het aflam- meren, in de biest terechtkomen en door de lammeren worden op genomen. Een enting is altijd zinvol, omdat de kosten hiervan veel minder zijn dan de schade door sterfte van lammeren die door het bloed kan ontstaan. Biggenopfok Doel van een goede biggenopfok is om de levend geboren biggen zo snel mogelijk met zo weinig mogelijk voer en een zo laag mogelijke sterfte op aflevergewicht te krijgen. Om een goede prijs op te brengen zullen de biggen het bij de mester goed moeten doen. Het is dan wel nodig om gezonde goed groeiende biggen tegen lage kosten te pro duceren. Het begint al bij de geboorte. Deze moet geschieden in goed schoon- gespoten en ontsmette kraamafde- lingen, zodat de biggen in een stal met een lage infektie-druk ter wereld komen. De temperatuur zal in de af deling enkele graden hoger moeten zijn dan normaal, om verkleumen te voorkomen. Eventueel een ekstra lamp achter de zeug hangen. De biggennest-temperatuur moet 30°C zijn en er mag geen tocht bij de jonge dieren komen. Probeer zoveel mogelijk rust in de stal te houden tijdens en net na de geboorte. Kontroleer of alle biggen biest drinken en geef eventueel de zeug ekstra water de eerste dagen na het biggen. Dit laatste kan doodlig- gen beperken, evenals het opsluiten van de biggen de eerste dagen als de zeugen gevoerd worden. Vergelijkeij we dit met de norm, dan zien we dat met dit rantsoen goed ge voerd wordt. Wanneer men voordroogkuil ver vangt door snijmais, dan kan men vrij gemakkelijk de energienorm (VEM) halen, maar de behoefte aan eiwit wordt dan niet geheel gedekt. Vandaar dat naast snijmais hooi ge voerd moet worden. Bovendien past pulp minder goed naast snijmais. Men krijgt dan het volgende rantsoen. 1,5 kg 1,0 kg hooi 3 ons schapenkorrel Als de biggen geboren zijn, is het aan te raden om de navels te ont smetten om infektie via de navel te voorkomen. Het knippen van de tanden is niet noodzakelijk. Alleen wanneer de zeug de biggen niet laat drinken en als de biggen veel vechten is het aan te raden de tanden te knip pen met een goed ontsmette tang en alleen de punten van de hoektanden eraf te knippen. Wil men biggen overleggen dan kan dit pas wanneer ze biest hebben ge had en dan alleen de zwaarste ver plaatsen. Op de derde levensdag worden de biggen tegen bloedarmoede gespoten met een goed ontsmette spuit. Het is dan niet aan te raden om ook antibi otica toe te dienen vanwege de tegen werking van ijzer. Bij geboorte-diarree (le levensweek) is het aan te raden om de opfokzeu- gen intensief in kontakt te brengen met oudere zeugen om een natuurlij ke weerstand op te bouwen. Even tueel kan een coli-enting toegepast worden. Kastreer de beer biggen vroeg. Het beste is de 2e levensweek ook al is de ingreep dan iets moeilijker, maar voor de dieren is het beter vanwege het genezingsproces. Met een goede hygiëne en tempera tuur is het mogelijk het sterfte percentage tot spenen tot een mini mum te beperken. Om alle zaken goed waar te nemen is een intensieve kontrole van het aller grootste belang om een laag uit valpercentage te realiseren. Dan is het ook goed mogelijk de biggen te spenen op een leeftijd van 4 a 5 we ken. Dit zal zeker ten goede komen aan de konditie van de zeugen en ook aan de worpindex, terwijl de biggen er geen nadelen van onder vinden. Speen een gezonde big op tijd, zodat de konditie van de zeug er minder onder lijdt. Ook de eieropslag vraagt aandacht! Op een legkippenbedrijf blijven de eieren meestal niet zo lang, met een week zijn ze meestal weg. TToch is het belangrijk, dat ook aan deze (korte) schakel in de hele keten aandacht wordt geschonken. Op twee faktoren gaan we hier ver der in: de bewaarruimte en de be waaromstandigheden. De bewaarruimte Met nadruk praten we over de be waarruimte. Het eierlokaal is in twee delen op te splitsen: een inpak- en een opslagruimte. Op veel bedrijven is dit één grote ruimte. Toch zou het goed zijn om een duidelijke schei ding aan te brengen tussen deze twee gedeelten. Door met name de op slagruimte te isoleren is een goede 405 270 21 830 610 70 270 282 42 1505 gds 1262 VEM 133gVRE bewaring beter uitvoerbaar. Boven dien kan een afzonderlijke ruimte beter schoon en stofvrij worden ge houden. Regelmatig schoonmaken van de vloer en wanden blijft overi gens noodzakelijk. Belangrijk is dan dat het spoelwater snel en goed afge voerd kan worden. De uitvoering van vloer en wanden is hierbij ook van belang (hout, beton). Om vlot te kunnen werken moet er verder voldoende ruimte zijn voor alle kontainers, ook om te manoe- vreren. Een minimale oppervlakte van 0,75 m2 per kontainer is ge wenst; een paar m2 ekstra kan veel ergernis voorkomen. Voldoende brede deuren en het vermijden van andere obstakels (drempels!) zijn be langrijk om vlot en plezierig te kun nen werken. De bewaaromstandigheden Hierbij denken we met name aan de temperatuur en de relatieve lucht vochtigheid. Deze faktoren kunnen een onverwacht grote invloed uit oefenen op uw financiële resultaten. De ideale bewaartemperatuur is o.a. afhankelijk van de weersomstandig heden; in de wintermaanden is 8 a 10°C een goede temperatuur. Zo mers zal deze temperatuur hoger moeten zijn, omdat anders het ver schil met de buitentemperatuur te groot wordt, waardoor de eieren gaan 'transpireren'. De relatieve luchtvochtigheid is van belang, omdat hierdoor de verdam ping van vocht uit het ei meer of minder snel gaat. Bij een lage relatieve luchtvochtig heid wordt meer vocht verdampt. Door verdamping wordt de luchtka mer groter en treedt er gewichtsver lies op. De grootte van de luchtka mer is een maat voor de versheid van het ei. Het gewichtsverlies kan be hoorlijke vormen aannemen: bijv. bij 21 °C en 65% r.v. verliest men per week ongeveer een halve gram per ei. Op een bedrijf met 20.000 dieren betekent dit op jaarbasis een verlies van ƒ7.000, Een goede relatieve luchtvochtigheid is 75 a 80%. Ook voor een te hoge relatieve luchtvochtigheid moet wor den opgepast, omdat daardoor een gunstig klimaat ontstaat voor allerlei mikro-organismen. Alleen met een goede isolatie van de eieropslag zijn temperatuur en r.v. ook werkelijk goed in de hand te houden. Behalve temperatuur en r.v. zijn er natuurlijk nog meer faktoren, die de kwaliteit van de eieren van buitenaf beïnvloeden. Te denken valt aan stof en vuil (vliegestippen!) en geurafwij- kingen (bijvoorbeeld door die selolie). De kip levert een kwaliteitsprodukt: zorg dat u een kwaliteitsprodukt af levert! J. van Aerts en ing. M. Westhuis, CR Tilburg ing. G. Meeuwissen en ing. D. Pul len, CVP Tilburg Het jaar 1986 is vrijwel ten einde. Ondanks de droge zomer (min der grasgroei) is de produktie goed op peil gebleven en is er weliswaar minder ruwvoer van het grasland, doch van uitsteken de kwaliteit door gunstig weer. De opbrengst van snijmais was hoog tot zeer hoog. Het gunstige weer in het najaar heeft gezorgd voor najaarsgras, dat plaatselijk nog is ingekuild of vers vervoe- derd. Op de meeste bedrijven kan de winter worden ingegaan met voldoende en goed ruwvoer en gunstige krachtvoerprijzen. Geef hoogproduktieve koeien, die veel ruwvoer opnemen, het beste en vol doende ruwvoer Vrijdag 28 november 1986 13

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1986 | | pagina 13