Triticale: een alternatief!!!
Eindelijk zicht op minder
vorstgevoelige aardappel
Selectie
Celcultures
Antivries
Steriel
In 1985 is de graanstudieklub Oost- en West Zuid-Beveland samen met
enkele studenten van de landbouwhogeschool te Wageningen en on
dergetekende begonnen met het onderzoek in Triticale.
Waarom Triticale? In deze studieklub was bij enkele telers de behoef
te ontstaan om een ander graangewas dan wintertarwe te telen. Dit
gewas moest dan wel volledig met de bestaande granen kunnen kon-
kurreren. Hierbij viel de keuze op Triticale. In het volgende gedeelte
zal een beeld gegeven worden van de teelt en mogelijkheden van Tri
ticale.
Inleiding
Triticale, voor enkele van U een be
grip, voor anderen een nog onbekend
gewas. Wat is Triticale? Triticale is
een kruising tussen tarwe (triticum) en
rogge (secale). Anders dan bij de tra
ditionele gewassen is Triticale het re
sultaat van een kunstmatige
geslachtskruising; het doel van deze
kruising is de vereniging van de goe
de eigenschappen van tarwe (produk-
tiviteit en kwaliteit) met de goede
eigenschappen van rogge (gezondheid
en droogte-tolerantie). Deze kombi-
natie zou tot een gewasteelt met min
der problemen moeten leiden.
Triticale kent thans een ruime verbrei
ding door geheel Europa (zie on
derstaande tabel).
Tabel 1 Areaal 1986
Frankrijk 300.000 ha; Polen 100.000
ha (1990: 1.000.000 ha); Engeland
16.000 ha; Duitsland 30.000 ha; Bel
gië 5.000 ha (1987: 10.000 ha; Ne
derland 1.000 ha.
De opbrengstpotentie van de bestaan
de Triticale-rassen is nog gelijk aan
die van de wintertarwe-rassen. Door
veredeling en selektie zullen er in de
toekomst Triticale-rassen beschikbaar
komen die waarschijnlijk een hogere
potentie hebben dan wintertarwe-
rassen.
In Nederland is het teelt-onderzoek
nog in het beginstadium. Waarschijn
lijk zal het wat de kleigronden betreft
in deze fase blijven steken. In de toe
komst zal het onderzoek, bij de offi
ciële instanties voornamelijk
plaatsvinden op de zand- en dalgron
den. Op deze gronden geven Triticale-
rassen nu al een hogere opbrengst dan
tarwe.
Teeltaspekten
De teelt van een gewas begint bij de
keuze van het ras. Voor Triticale is de
keuze op dit moment nog eenvoudig.
Er staan namelijk nog maar 2 rassen
op de rassenlijst, te weten SALVO en
LASKO. LASKO is meer geschikt
voor zowel klei- als zandgronden en
SALVO is meer geschikt voor de klei
en zavelgronden. Beide rassen kom-
bineren een goede ziekte-resistentie
mét een goede opbrengst; waarbij
LASKO een betere wintervastheid en
betere uitstoeling heeft dan SALVO.
Zaai-tijdstip
In Nederland zijn over het zaai-
tijdstip geen gegevens bekend. Belgi
sche onderzoekers hadden de ervaring
dat het zaai-tijdstip een nogal wisse
lende invloed heeft op de korrelop
brengst. Vaak zijn de weersomstandig
heden onmiddellijk na zaai van grotere
betekenis dan het zaai-tijdstip. In het
groeiseizoen '84-85 werd met LASKO
en SALVO een zaaitijden-proef aange
legd. Hierbij werden de volgende kon-
klusies getrokken:
1. De opbrengstverschillen tussen
oktober- (24-10-84) en november-zaai
(13-11-84) waren vrij gering. De
december-zaai drukte de opbrengst
aanzienlijk.
2. De variëteiten stoelden het sterkst
uit na de vroege zaai. LASKO lag wat
uitstoeling betreft aan kop. Het ver
schil in aren/m2 bij de oogst was vrij
gering, zeker bij een voldoende aan
tal planten.
Zaai dichtheid
De zaai-dichtheid is niet alleen afhan
kelijk van de zaaidatum en zaai-
omstandigheden, maar ook van het
uitstoelingsvermogen van de variëtei
ten. Hierdoor kan LASKO iets dun
ner gezaaid worden dan SALVO
omdat LASKO een te schrale stand
beter kan kompenseren.
Beide rassen vragen bij zaai ongeveer
300-350 korrels/m2. Hierbij vraagt
SALVO op de zwaardere gronden ze
ker 350-400 korrels/m2.
Stikstofbemesting
Proeven uitgevoerd in Zuid-Beveland
in 1985 en 1986 (ras: SALVO) wezen
uit dat er met stikstof-giften, van 180
kg/ha, verdeeld over 2 a 3 giften een
optimale opbrengst wordt verkregen.
Hierbij gaf een gift van 90 90 - een
evenhoge opbrengst als een driedeli
ge gift van 90 45 45. Wel was het ei
witgehalte bij een driedelige gift
hoger. Giften lager dan 180 kg/ha ga
ven een signifikante verlaging van de
opbrengst. Belgisch onderzoek, op
ren zijn er geen ziekten waargenomen:
wel werd in 1985 SALVO matig door
aarfusarium aangetast. Het is opmer
kelijk dat er door een bespuiting te
gen afrijpingsziekten in de meeste
jaren een rendabele meeropbrengst
wordt verkregen (Belgische proeven).
Groei-regulatoren
Bij een intensieve teelt van beide ras
sen is een toepassing van groeiregu-
latoren aan te bevelen. Hierbij geven
alle beschikbare middelen goede re
sultaten.
Markt voor Triticale
In de eerste plaats dient Triticale be
schouwd te worden als een grondstof
voor de veevoeder-industrie. Volgens
Belgische onderzoekers is de waarde
van Triticale door een betere vertering
en benutting van het eiwit 25 tot 50%
hoger dan die van voertarwe. Hier
door dient Triticale niet beschouwd
te worden als een overschot-
vergrotend gewas maar tot een moge-
lijke vervanger van bestaande
De auteur op het proefveld tussen de Triticale.
lichte zavelgrond, wees uit dat LAS
KO de -beste resultaten gaf bij een
stikstof-niveau van maximaal 130-160
kg N/ha. Hierbij werden de hoogste
produkties verkregen met een lage
startgift (25-40 kg N/ha); hogere
tweede frak tie (60-75 kg N/ha) en een
derde gift van .20 a 30 kg N/ha. SAL
VO verdroeg een zware 1ste en 2de
fraktie (bv. 60-100 kg N/ha) en be
haalde de hoogste opbrengst bij een
totaalgift van 190 kg N/ha.
Onkruidbestrijding
Het tijdstip waarop gespoten wordt
is bij de onkruidbestrijding van het
grootste belang. Bij toepassing voor
de winter is het belangrijk zo vlug mo
gelijk na de zaai te spuiten. Hierbij
moet wel worden opgemerkt dat bij
een late zaai beter met spuiten kan
worden gewacht tot het voorjaar. In
het voorjaar kan er echter beter met
bestrijding worden gewacht tot het ge
was goed aan de groei is. Met het ge
bruik van middelen op basis van
isoproturon moet, in beide rassen,
voorzichtig worden omgesprongen.
Ook is het gebruik van groeistoffen
na het eerste knoopstadium af te
raden.
Gewasbescherming
Hierover kan ik kort zijn. In beide ja
tertarwe. Onderzoek heeft uitgewezen
dat SALVO in beide jaren in staat
was hoge stikstofgiften goed te ver
werken. Hogere stikstofgiften gingen
hierbij gepaard met een hoger
stikstof in stro en korrel. In beide ja
ren is ziektebestrijding op de perce
len uitgevoerd. Of deze
ziektebestrijding rendabel geweest is,
is de vraag. Op de percelen zijn na
melijk geen te bestrijden ziekten
waargenomen. Wel trad in 1985 een
matige aantasting van fusarium in de
aar op. Deze ziekte werd al direkt na
de winter als aantasting van de plant-
voet waargenomen. Een ander punt
is de luizenbestrijding. Uit ervaringen
van telers bleek in Triticale minder
luis voor te komen dan in wintertar
we. Hierdoor kon in enkele gevallen
met een bespuiting minder worden
volstaan. De gemiddelde korrelop
brengst (4 percelen) in 1985 bedroeg
7220 kg/ha (variërend van 6470 tot
8600 kg/ha). In 1986 (2 percelen) lag
de gemiddelde opbrengst op 8900
kg/ha (variërend van 8700 tot 9000
kg/ha). Deze opbrengsten zijn goed
te vergelijken met die van win
tertarwe.
Samenvatting
Na twee jaar intensief onderzoek in
Triticale kan worden gekonkludeerd
dat de Triticale-teelt zeker kan kon-
kurreren met die van wintertarwe.
SALVO is echter wel schotgevoeliger
dan de meeste wintertarwerassen.
Wat betreft het saldo, komt Triticale
beter uit dan wintertarwe, door o.a.
minder bespuitingen tegen meeldauw
en luis, worden vele guldens
bespaard. Ook zijn er aanwijzingen
dat het stro van betere kwaliteit is. In
België wordt er voor Triticale-stro en
gerste-stro een gelijke prijs betaald.
Triticale lijkt mede door bovenge
noemde punten een gewas dat goed
kan konkurreren met wintertarwe.
Het is dan ook een gewas wat alle
aandacht verdient.
Ing. J.M. Nieuwenhuize
grondstoffen in het veevoer. Het
grootste gedeelte van de Triticale zal
in de toekomst dan ook naar de vee
voederindustrie gaan. Slechts een
klein gedeelte zal verwerkt worden in
de bloemmolens en gebruikt worden
als grondstof voor volkorenbrood en
peperkoek.
Opmerkingen t.a.v.
praktijkpercelen
In 1985 en 1986 zijn er waarnemin
gen gedaan aan verschillende prak
tijkpercelen (ras: SALVO). Hierbij
zijn de volgende punten naar voren
gekomen. Ondanks het grote aantal
gezaaide korrels/m2 bleven er na de
winter onvoldoende planten per m2
over. Uit tellingen is gebleken dat er
in beide winters ongeveer 80 planten
per m2 wegvielen (tellingen aan één
perceel). Dit zou een gevolg kunnen
zijn van een minder goede zaaizaad
kwaliteit en de strenge winters in bei
de jaren. In beide jaren bedroeg de
uitgangspositie in het voorjaar onge
veer 140 a 150 planten per m2. Des
ondanks was in beide jaren te zien dat
een laag plantenaantal geen lage op
brengst hoeft te betekenen. 1985: 120
planten - 8600 kg/ha; 1986: 140 plan
ten - 9200 kg/ha.
De stikstofbehoefte van SALVO
wordt gelijk gesteld aan die van win
Groningse bioloog ontwikkelt nieuwe selectiemethode
Alle Nederlandse aardappelrassen lopen bij nachtvorst lager dan
-3°C flinke schade aan het loof op. Vooral op de veengronden in
Groningen en Drente is dit een probleem voor de aardappelkwekers.
Drs. A.C. van Swaaij heeft bij de vakgroep Genetica een nieuwe se
lectiemethode ontwikkeld, die gebruik maakt van celcultures. Met
deze methode is hij erin geslaagd aardappelplanten te kweken met
een vorsttolerantie tot -4,5°C.
Sinds het begin van deze eeuw pro
beert men een minder vorstgevoelig
ras te selecteren. De Nederlandse
cultuuraardappelen behoren alle
maal tot de soort Solanum tubero
sum. Met name in Zuid-Amerika,
waar de aardappel oorspronkelijk
vandaan komt, zijn nog vele wilde
soorten. Deze soorten zijn vaak niet
te eten, maar sommige kunnen wel
een temperatuur van -10°C
overleven.
Het ligt voor de hand om onze cul
tuuraardappel te kruisen met een
vorstresistentere soort en de bruik
bare nakomelingen daarvan eruit te.
selecteren. Deze klassieke methode
is omslachtig.
Drs. van Swaaij nam bij zijn onder
zoek als het ware de genetische bin-
nenbocht. Het werkte niet met com
plete planten maar met celcultures:
Een cel in een voedingsoplossing,
geïsoleerd van de plant, weet niets
beters te doen dan zich steeds maar
te delen.
Tijdens de delingen in de celculture
gaat er echter wel eens iets mis en
ontstaat er een cel met net even een
andere genetische samenstelling. Dat
is een spontane mutatie en in één op
de miljoen cellen levert dit een ver
hoogde vorstresistentie op. Stel dat
in een kweekbakje een miljoen cellen
zitten - bij complete planten zou dit
een proefveld van zeker 100 ha. ver
gen -; hoe dan die ene gunstige va
riant eruit te pikken?
Selectie door invriezen van de cultu
re is niet mogelijk, want ook cellen
van minder vorstresistente planten
overleven deze behandeling. Langs
een indirecte weg lukte het wel. Het
is bekend dat planten die beter vorst
kunnen verdragen, van nature een
hoger gehalte bezitten aan proline,
dat lijkt te werken als een soort anti
vries. Cellen die dit aminozuur min
der goed zelf kunnen maken, nemen
het graag uit een voedingsmedium
op. Van dit gegeven maakte Van
Swaaij gebruik door aan zijn celcul
tures hydroxyproline te voeren, dat
veel op proline lijkt, maar giftig is.
Het resultaat is dat alle cellen ster
ven, behalve die ene die het niet op
nam omdat zijn prolinegehalte van
nature al verhoogd is. Regeneratie
van de overgebleven cellen leverde
aardappelplanten op die inderdaad
een temperatuur van -4,5°C kunnen
overleven. De aardappelknollen zijn
Van Swaaij werkte niet met hele
planten, maar met celcultures.
Uit één cel groeit op een
voedingsbodem een groot aantal
cellen, die elk tot een komplete
plant kunnen uitgroeien.
niet vorstresistenter geworden; dus
de boer hoeft niet te vrezen dat er in
zijn grond meer aardappelen dan ge
woonlijk de winter zullen overleven.
Toch zal deze uitgeselecteerde aard
appelplant niet als een Van Swaaij
de geschiedenis ingaan, want hij is
commercieel niet interessant. Het
uitgangsmateriaal was niet van een
bekend ras en bovendien zijn er tij
dens de delingsfase in de kweekbak-
jes, behalve de gunstige mutatie,
ook enige genetische foutjes geslo
pen: de planten groeien minder snel,
zien er anders uit en zijn steriel.
Slechts één keer vond Van Swaaij
een, overigens misvormde, bloem
aan zijn planten. Bij selectie uit
scheut- in plaats van celcultures is de
kans op dergelijke complicaties ech
ter minder. Als men daarnaast bij
het uitselecteren van
hydroxyproline-resistente planten
uitgaat van de commercieel interes
sante rassen, acht de promovendus
de kans groot dat binnen 10 jaar het
begeerde vorsttolerantere aardappel
ras is geboren.
12
Vrijdag 24 oktober 1986