Voorkom rooibeschadiging bij knolselderij!
Heffingenbeleid poot-
aardappelen 1987 (3)
De smalle graanvlieg in
wintertarwe weer in opmars
Eventuele schade valt moeilijk te voorspellen
Om de oogstwerkzaamheden on
der optimale omstandigheden uit
te kunnen voeren, moet van een zo
goed mogelijke uitgangspositie
worden uitgegaan. Hoewel de
weersomstandigheden bij het rooi
en in sterke mate bepalend zijn
voor de uiteindelijke kwaliteit van
het geleverde werk, zijn meerdere
faktoren van belang. Elke vorm
van knolbeschadiging kan de kwa
liteit nadelig beïnvloeden. Dit
geldt in versterkte mate voor knol
selderij, die langere tijd moet wor
den opgeslagen.
Gebarsten, beschadigde en slechte knollen geven niet alleen verlies maar
ook een extra risiko bij het rooien.
Perceelskeuze en tijdstip van rooien
Knolselderij bezit de merkwaardige
eigenschap, dat de knol zich pas goed
ontwikkelt wanneer de tarwe, aard
appelen en reeds een groot deel van
de bieten het veld geruimd hebben.
Ondanks korter wordende dagen en
lagere temperaturen kan de knolgroei
eind oktober - begin november ge
makkelijk 2 a 3 ton per ha per week
bedragen. In deze periode wachten
met de oogst gaat niet zonder risiko's
gepaard, immers, het aantal rooiba-
re dagen neemt dan sterk af, terwijl
de nachtvorst kansen toenemen. Hoe
wel zware zavel- en lichte kleigronden
zich het meest voor de teelt van knol
selderij lenen, wordt in de praktijk
eveneens op zware kleigrond knolsel
derij verbouwd. Het tijdstip van rooi
en zal dan ook moeten overeenkomen
met de kwaliteit van de grond, waar
bij niet alleen de zwaarte, maar ook
de ontwatering en drainage van essen
tieel belang zijn.
Een goede uitgangspositie is be
langrijk
Het rooien van een regelmatig ont
wikkeld gewas met 45.000 a 50.000
goed verdeeld staande, identieke
knollen benadert in meerdere opzich
ten de ideale situatie om optimaal
rooiwerk te kunnen leveren. Minder
knollen gaat ongetwijfeld ten koste
van de regelmaat van het gewas. Een
.grote variatie in knolgrootte en onre
gelmatig diep staande knollen maken
het afstellen van de rooimachine niet
eenvoudiger, met name voor het in
stellen van de ontbladeringsdiepte.
Ook de onderlinge rijenafstand kan
- indien deze geen 50 cm bedraagt -
extra rooibeschadiging opleveren. Dit
geldt zeker ook voor de aansluitrijen.
Een te krappe markeurafstelling bij
het planten zal zich bij de oogst in de
vorm van extra beschadigde knollen
openbaren. Het spreekt uiteraard
voor zich, dat de rooi-apparatuur
moet worden aangepast aan het
systeem van planten. Bij het gebruik
van een zesrijige rooier moet ook zes-
of twaalfrijig geplant zijn. Het aan
houden van een voldoende brede ko-
pakker wil nog weieens grote
voordelen hebben bij de oogst diep in
het najaar. Wil goed rooiwerk moge
lijk zijn, dan zal reeds in het begin van
het seizoen met bovengenoemde fak
toren rekening moeten worden ge
houden.
Het afstellen van de rooimachine
Bij de oogst van knolselderij wordt
veelal gebruik gemaakt van de huidi
ge zesrijige bietenrooiers. De nakop-
apparatuur wordt buiten werking
gesteld. Onder minder goede omstan
digheden blijken de bunkerrooiers in
het voordeel te zijn ten opzichte van
het tweefasensysteem. De bunkerrooi
ers doen echter wel een zwaar beroep
op de struktuur van de grond en la
ten ook duidelijk "hun sporen ach
ter". Van de één- en tweerijige
bietenrooiers wordt steeds minder ge
bruik gemaakt. Bij de traditionele
éénrijige bietenrooier geeft het ontbla
deren soms te veel problemen. De ka-
paciteit ligt veel lager en de kwaliteit
van het werk is zeker onder slechte
omstandigheden minder.
Het afstellen van de bladverwijderaar
moet zodanig gebeuren, dat de boven
kant van de knol in géén geval wordt
geraakt. Overtollige bladresten moe
ten daarentegen worden voorkomen.
De rooi-elementen mogen niet te dicht
onder of langs de knollen gaan. Laat
gerust een stevige wortelpruik aan de
knollen zitten. Deze vormt een extra
buffer tegen beschadiging tijdens het
rooien, het transport en bij het in-
schuren. Wat grond aan de wortel
pruik en knollen heeft bovendien een
gunstig effekt tegen uitdrogen, voor
al bij lange bewaring. De ruimte tus
sen de lichters moet wat breder
worden afgesteld dan bij het rooien
van bieten. In de praktijk staan deze
meestal zo breed mogelijk afgesteld.
Bij de oogst speelt - uit oogpunt van
knolbeschadiging - het toerental van
de werpraderen een belangrijke rol.
Indien de omstandigheden het toela
ten, mag dit niet meer dan 75 omwen
telingen per minuut bedragen. Een
volgend teer punt is de valhoogte. Bij
de aardappelteelt hebben aangebrach
te valbrekers en kussens in kopkarren
duidelijk hun nut bewezen.
Wil men bij de oogst van knolselde
rij beschadigingen aan de knol beper
ken, dan zal ook de valhoogte niet
groter mogen zijn dan 50 cm. Val
hoogtes van \Vi 2 meter geven een
groot percentage gebarste knollen en
deze zijn uit oogpunt van kwaliteit en
bewaring uit den boze. Onverwachte
slechte weersvoorspellingen nopen de
knolselderijteler laat in het seizoen
vaak tot snel rooien. Afgezien van
dergelijke situaties blijkt in de prak
tijk een rijsnelheid van ±4 km/uur
geoorloofd om nog goed werk te kun
nen leveren. Vooral dit laatste punt
laat met name bij het laden met het
tweefasensysteem nogal eens te wen
sen over.
ing. J. Staal
(bedrijfsvoorlichter akkerbouw west)
Als we het nog steeds hebben over het pootaardappelbeleid 1987 zou
het voor sommigen toch nog wel interessant kunnen zijn nog wat ver
der door te borduren op de heffingen die dat beleid met zich mee brengen.
Naast de areaalheffing, en naast de plombeheffing zal stellig gedacht moe
ten worden aan de meer extreme omstandigheden: Aan de situatie van ex
tra overschotten bij een bodemprijsregeling.
De laatste jaren worden in bepaalde delen van het land in het vroege
voorjaar diverse percelen wintertarwe aangetroffen waar jonge tar-
weplanten wegvallen als gevolg van aantasting door de maden van de
smalle graanvlieg. Het gevolg is dat zo'n perceel - vaak pleksgewijs
- een te dunne stand vertoont, met bij de oogst een te lage kg-
opbrengst. In steeds meer gevallen moet zelfs tot uitrijden worden
overgegaan.
Berichten uit o.a. België, Duitsland en Engeland wijzen op een situa
tie die daar nog erger is dan bij ons. In het voorjaar van 1986 zou
alleen al in West-Vlaanderen 2000 ha wintertarwe zijn uitgereden.
Reeds in het begin van de zestiger jaren kwam ook in ons land dit
insekt in schadelijke mate voor; daarna heeft het zich een tijd 'rustig'
gehouden.
Heffing per ras
Het klinkt op de meeste plaatsen waar
we over diskussiëren logisch als we
zeggen: "de vervuiler betaalt". Bij de
Stopa bedoelen we dan, dat diegenen
een extra bijdrage zullen moeten le
veren, die mee de veroorzaker zijn
van extra grote overschotten. Sommi
gen stellen zelfs: "reken maar per ras
af!" Maar dat is in de meeste geval
len niet billijk als we opnieuw in her
innering roepen dat we te maken
hebben met 250 rassen voor vaak spe
cifieke doeleinden, naar alle uithoe
ken der wereld. Naar ongeveer 80
landen gaat ongeveer 70% van onze
nationale pootaardappelproduktie.
Daar zit toch een belangrijke deel ge
zamenlijk te dragen risiko in. Het lijkt
wel billijk dat rassen die extra bijdra
gen in de overschotten pootaardappe-
len ook een extra bijdrage leveren in
de financiering van die overschotten.
Dat systeem hebben we overigens al
een aantal jaren. Dus we hebben
daarmee al wat ervaring! We zullen
moeten proberen een gulden midden
weg te vinden tussen algemeen en spe
cifiek te dragen lasten. In het
interimbeleid van 1986 beginnen we
die rassen extra te belasten die gemid
deld meer dan 1.000 kg per ha heb
ben aangeboden. En we beginnen dan
met een extra heffing van ƒ100,/ha.
Bij meer dan 1.500 kg gemiddeld per
ha wordt dat ƒ200,per ha en bij
meer dan 2.000 kg overschot gemid
deld per ha is dat een extra heffing
van ƒ300,— per ha. Sommigen heb
ben de neiging om dat staatje nog wat
door te rekken naar extra bijdragen
tot ƒ500,per ha toe. Als we echter
de overschottenlijst van oogst 1985
bekijken dan zijn er maar weinig ras
sen meer over die niet meer met ex
tra heffingen belast zouden worden.
We kunnen zelfs stellen dat het over
grote deel van de rassen in de heffing
van ƒ300,— gevallen zouden zijn.
Hoe ver we door zullen gaan met die
extra heffingen zal via een compro
mis wel tot een goede oplossing kun
nen worden gebracht. Wellicht niet
lager dan ƒ300,en wellicht niet ho
ger dan ƒ500,extra per ha.
Calamiteitenheffing
Om de bodemprijsregeling kosten
dekkend te maken wordt toch weer
gedacht, ook voor 1987, aan een ca
lamiteitenheffing, aan een superhef
fing die over alles heen moet worden
opgelegd om extreme overschotten te
kunnen financieren. Als de basishef
fingen en de heffingen per ras vol
doende hoog zijn kan de
calamiteitenheffing vrij laat in wer
king treden. En dan moet zo ongeveer
gedacht worden aan overschotten van
150.000 ton en meer. Dus aan over
schotten van zo'n 4 a 5 ton per ha!
En dan gemiddeld over alles. Ook
hier weer kunnen de cijfers van de
overschotten uit 1985 een belangrij
ke leidraad vormen om goed de ge
dachten te kunnen bepalen. In de
beleidsorganen worden duidelijk de
ervaringscijfers van 1985 betrokken
bij een zo billijk mogelijke regeling
voor 1987. De calamiteit moet ook
echt een extreme situatie zijn. Het uit
vallen bij export van belangrijke af
nemende landen, door welke
omstandigheid dan ook. Of het mas
saal niet meer aankopen van NAK-
gekeurd pootgoed ten gevolge van bi
zarre omstandigheden op het akker
bouwbedrijf in de EEG. We
produceerden in 1985 900.000 ton
pootaardappelen in Nederland. Daar
van werden 500.000 ton geëxporteerd,
230.000 ton in Nederland verkocht en
er bleef 170.000 ton over voor de Sto
pa. Dat overschot kostte ongeveer ƒ40
miljoen om over te nemen. Vertaald
naar ha's betekende dat ongeveer
ƒ1.200,per ha. We behoefden dat
echter lang niet te betalen, omdat we
met z'n allen nog een potje hadden
van ƒ24 miljoen. Maar dat potje is
nu leeg. Vandaar al dat gereken en al
dat geschrijf. Een ieder moet weten
dat pootgoedteelt een riskante teelt is
(vele ziekten) en een kostbare teelt.
Levenswijze
De smalle graanvlieg (niet verwarren
met de fritvlieg) is iets kleiner dan de
gewone huisvlieg en grijsgeel of don
kerbruin van kleur. Ze verschijnt in
de maand juni, maar gaat gewoon
lijk pas eind juli tot ruim half augus
tus tot ei-afzetting over. Dit gebeurt
los in de grond, in stoppels of in
groeiende planten. De larve ontwik
kelt zich binnen 2 weken in het ei,
blijft daarin aanwezig tot eind fe
bruari/begin maart en tast dan de
jonge tarweplant aan. Is er op dat
moment geen waardplant aanwezig,
dan sterft de larve af. De larven zijn
wit, later roomwit van kleur. Eind
april-mei verpoppen ze zich, waarna
de vliegen zo'n 5-6 weken later ver
schijnen. De smalle graanvlieg kent
dus maar één generatie per jaar.
Waardpianten
Wintertarwe, winterrogge en in min
dere mate wintergerst zijn goede
Een bodemprijsregeling kan goed
zijn, maar moet wel betaalbaar
blijven.
Wij vinden tenslotte dat het met een
aantal landbouwprodukten niet goed
gaat met produktie, afzet en prijsvor
ming. Veelal produkten waarvan om
vang der produktie en de prijs door
anderen wordt vastgesteld; vaak een
politieke beslissing! De pootaardap
pelproduktie en prijsvorming daarvan
hebben we ten dele zelf in de hand.
Zouden wij het beter kunnen?! De
tijd zal het leren. Toch wel moeilijk!
Swifterbant, A. Vermeer
waardpianten, evenals o.a. kweek-
gras. Zomergranen ontkomen ge
woonlijk aan een aantasting. Wel is
schade mogelijk, als zomergraan
wordt gezaaid kort na het uitrijden
van een zwaar aangetast winter
graangewas. De larven kruipen dan
uit de aangetaste planten en tasten
de jonge kiemplanten aan. Dikwijls
reeds voor opkomst.
Aantasting en schade
De larven dringen de voet van de
jonge tarweplant binnen en vreten
aan het jonge weefsel. Het gevolg is
dat het hartblad verwelkt en het
groeipunt afsterft. Veelal worden 2
of meer plantjes na elkaar of twee
spruiten van eenzelfde plant aan
getast.
Vaak pleksgewijs in het perceel
krijgt het gewas een doffe kleur en
kan de stand dusdanig hol worden
dat het perceel moet worden uitgere
den. Indien het gewas zich reeds
vóór de winter goed heeft kunnen
ontwikkelen en spoedig na de winter
de groei hervat - zodat de planten bij
het begin van de aantasting reeds
zijspruiten hebben gevormd - valt de
schade gewoonlijk wel mee en kan
het gewas zich goed herstellen.
Alle teeltmaatregelen die dit bevor
deren kunnen eventuele schade dus
beperken.
Enkele ervaringen uit het verleden
en die van de laatste jaren uit het
buitenland spreken elkaar nogal
eens tegen.
Behalve de levenscyclus en het scha
debeeld is van dit insekt nog weinig
bekend.
Omcirkeld is de larve van de
smalle graanvlieg afgebeeld.
Bestrijdingsmogelijkheden
- Geen wintertarwe zaaien na vroeg
ruimende gewassen in gebieden (pol
ders) waar de laatste jaren enige
schade van betekenis voorkomt. Zo
ja, pas dan een zaaizaadbehandeling
toe.
- Laat na een vroege voorvrucht de
stoppel onbewerkt liggen. In losse
bewerkte grond zouden meer eieren
worden afgezet.
- Wees alert bij tarweteelt na hak-
vruchten (ervaringen uit bui
tenland).
- Neem maatregelen die een voor
spoedige ontwikkeling van het jonge
tarwegewas bevorderen, zoals:
vroeg en niet te diep zaaien;
kies een ras met een vlotte begin-
ontwikkeling;
overweeg een stikstofgift van 20-30
kg/ha na het zaaien;
geef de eerste stikstofgift in het
voorjaar zo vroeg mogelijk.
- Chemische bestrijding met Dyfo-
nate 25 EC (fonofos).
In gebieden waar de laatste jaren
schade voorkomt: behandel het zaai
zaad met 4 ml Dyfonate 25 EC per
kg zaaizaad en wel zo kort mogelijk
voor het zaaien.
Ontsmet vooraf het zaaizaad met
een (vloeibaar) fungicide.
Opmerking: met een zaaizaadbehan
deling zo,u de aantasting met 30-40%
terug te dringen zijn.
C.J. Govers
8
VRIJDAG 10 OKTOBER 1986