Het uitrijverbod van mest
in de praktijk
Cadmium in de Kempen
Bodembiologisch onderzoek LH
Regionale differentiatie
mestwetgeving gerechtvaardigd
Nauw samenhangend met de
meststoffenwetgeving heeft een
commissie onder voorzitterschap
van Prof. Wiggers op verzoek
van minister Braks een nader ad
vies uitgebracht over het uitrij
den van mest. In het rapport van
de commissie Wiggers zijn voor
stellen opgenomen voor een uit
rijverbod van mest met zowel een
bedrijfstechnische als een milieu
variant voor grasland, bouwland
en snijmaïs. Hieronder zijn de
voorstellen voor u op een rijtje
gezet en wordt waar nodig kom-
mentaar gegeven.
Betekenis van de tabel met commen
taar fase (ingaande '87)
Grasland met een uitrijverbod voor
dierlijke meststoffen op grasland
tussen 1 oktober en 1 december is in
de praktijk te werken.
Bouwland
Braakliggende gonden.
a. Van de oogst tot 1 oktober mag er
geen dierlijke mest worden uitgere
den omdat men in september nog te
veel nitraatuitspoeling verwacht. Na
1 oktober mogen er wel dierlijke
meststoffen worden uitgereden maar
deze dienen binnen 36 uur te worden
ondergewerkt.
Commentaar
Voor de akkerbouw is het van zeer
grote betekenis dat ook in de maand
september dierlijke meststoffen mo
gen worden uitgereden omdat er dan
in de meeste jaren minder kans op
structuur bederf van de grond. Om
dat ook een landbouwer erg afhan
kelijk is van de weersomstandighe
den kan het onderwerken van dierlij
ke mest tot de praktische onmoge
lijkheden behoren, om dat binnen 36
uur te doen.
b. Hiermee wordt bedoeld dat wan
neer onder de dekvrucht een groen-
bemestingsgewas is ingezaaid dus
bijv. raaigrassen of klaver het na de
oogst van het hoofdgewas mogelijk
is tot 1 oktober dierlijke meststoffen
te strooien en 1 maart is er een uitrij
verbod. De reden dat men voor 1 okto
ber nog dierlijke meststoffen mag
strooien is dat het gewas in september
nog stikstof opneemt en vastlegt.
Commentaar
Naar onze mening moet het moge
lijk blijven indien men een groenbe-
mestingsgewas op het land heeft
staan ook vlak voor het wintervoor-
ploegen om over dit groenbe-
mestingsgewas dierlijke mest uit te
rijden. In de praktijk wordt vooral
op de gemengde bedrijven, maar
ook op akkerbouwbedrijven veel
mest over het goenbemestingsgewas
juist voor het wintervoorploegen uit
gereden. Op sommig gronden wordt
in het voorjaar geploegd. Men zaait
daar dan een groenbemestingsgewas
om de mest uit te kunnen rijden.
c. Hiermee wordt bedoeld dat indien
na de oogst van het hoofdgewas erw
ten, karwij, gerst, tarwe, plantuien
e.d. een groenbemestingsgewas
wordt ingezaaid bijv. bladramanas,
gele mosterd en ook nog wel raaigras
mogen dierlijke meststoffen worden
uitgereden tot 1 oktober. Mits deze
mest vóór het zaaien wordt uitgere
den en direkt ondergewerkt.
Commentaar
Ook hier moet het mogelijk zijn om
over de oogst van het hoofdgewas
ingezaaide groenbemestingsgewas-
sen toch nog dierlijke mest uit te rij
den vlak voor het winterland ploe
gen. Het uitrijverbod dat geldt voor
de 2e en 3e fase zal voor de Land
bouw tot grote moeilijkheden aan
leiding geven.
Er bereikten ons nog de volgende
vragen die we hier eveneens willen
beantwoorden.
Vraag a:
Behoort vaste mest ook onder dier
lijke meststoffen en valt het onder
de meststoffenwet?
Antwoord: Ja, ook vaste mest, kip
penmest en stromest vallen onder
deze bepalingen.
Vraag b:
Is op kleigrond een uitrijverbod
noodzakelijk?
Antwoord: Wij menen van niet,
maar tot op heden valt ook de klei
grond in het Zuidwestelijke zeeklei
gebied onder het uitrijverbod. In het
Zuidwestelijke zeekleigebied is er re
latief weinig mest, zodat wij het uit
rijverbod onnodig vinden.
Vraag c:
Gelooft u niet dat het uitrijverbod
zoals dit nu gaat gelden belemmerend
kan werken wat betreft de afname
van de mest in de ontvaijgstge-
bieden?
Antwoord: De tijd zal het leren. Het
zou erg jammer zijn voor de over-
schotgebieden als minder mest werd
afgenomen in de ontvangstgebieden
door onredelijke of te strenge bepa
lingen.
J. Markusse.
Fase I (ingaande 1987)
Advies
Fase 2 (ingaande 1991)
Indicatie
Faae 3 (ingaande 1995)
Indicatie
Maatregel
GRASLAND:
Bed rij fs-
technisch
Uitrijverbod van 1/10-1/12,
daama geen beperkingen
Uitrijverbod 1/10-1/1, daarna
geen beperkingen
Zie maatregel fase 2
Milieu
hygiënisch
Uitrijverbod van 1/10-1/12,
daarna geen beperkingen,
behalve als er sneeuw ligt
Uitrijverbod 1/10-1/1,
daarna geen beperkingen,
behalve als er sneeuw ligt
Uitrijverbod van 1/10-1/1;
uitrijverbod over bevroren
grond(incl. over
sneeuwdek)
BOUWLAND:
Bedrijfs-
technisch
a. Braak. Uitrijverbod van
oogst-1/10 en onder-
werkverplichting
b. In/over een gewas.
Uitrijverbod
van 1/10-1/3. Na oogst
hoofdgewas tot 1/10 is
toediening in/over
gewas alleen toegestaan
bij onder dekvrucht
gezaaid nagewas
c. Indien na oogst
hoofdgewas een na- of
wintergewas volgt,
vervalt het uitrij
verbod tot 1/10, maar
geldt wel een onderwerk-
verplichting
Zie maatregel fase 1
Zie maatfegel fase 1
Zie maatregel fase 1 -
Zie maatregel fase 1
Zie maatregel fase 1
Zie maatregel fase 1
Milieu
hygiënisch'
a. Zware grond. Zie
bedr.techn. advies
(zwaar betekent: hoofd
grondbewerking noodza-
zakelijk voor de winter
b» Lichte grond
bl. Braak. Uitrijverbod
van oogst tot 1/12 eh
een onderwerkver-
plichting
b2. In/over een gewas:
Zie bedr.techn. advies
b3. Indien na oogst
hoofdgewas een na-
of wintergewas volgt
zie bedr.techn.advies
Zie maatregel fase 1
Uitrijverbod van oogst tot
1/1 en onderwerk verplichting
Zie maatregel fase 1
Zie maatregel fase 1
Zie maatregel fase 1
Zie maatregel fase 2
Zie maatregel fase 1
Zie maatregel fase 1
SNIJMAÏS:
Bednjfs-
technisch
Uitrijverbod van oogst
tot I 11 en onderwerk-
verplichting
Uitrijverbod van oogst
tot 1/12 cn
onderwerk verplichting
Uitrijverbod van oogst
tot 1/1 en
onderwerk verplichting
Milieu
hygiënisch
Verscherping t.o.v. be-
drijfstechnisch alter
natief niet zinvol
Zie maatregel fase 1
Verscherping t.o.v. be-
drijfstcchnisch alter
natief op basis van
nader onderzoek niet
uitgesloten (in richting
van milieuhygiënisch
alternatief van bouw
land op lichte grond)
'Een aantal van de thans voorgestelde maatregelen om de mestpro
blematiek aan te pakken worden vanuit landbouwkringen mijns in
ziens terecht ter diskussie gesteld. Met name wordt hierbij gedacht
aan de voorgestelde normering, het uitrijverbod en het heffingen
systeem. Het lijkt mij aan te bevelen, dat de regering deze voorstellen
in heroverweging neemt en één en ander meer regionaal gaat bezien.
Het aanbrengen van enige differentiatie in dezen is mijns inziens ge
rechtvaardigd. Voorts dienen de mogelijkheden tot financiële on
dersteuning van overheidswege in de toekomst terdege te worden on
derzocht'.
Dit is de mening van P. Baas uit
Veere, die aan de Bestuursakademie
Zeeland te Goes de skriptie 'Het mi
lieu en de landbouw' heeft geschre
ven, als onderdeel van zijn studie
'Specialisatie Milieuhygiëne'.
Van enorm groot belang in het kader
van de oplossing van de mestproble
matiek is naar zijn mening, dat met
Begin september start in de Kempen
een inventarisatie van volkstuin-
komplexen -en partikuliere moestui
nen in een gebied van 2,5 km2 waar
meer dan 2,5 mg cadmium per kg
grond in de bodem aanwezig is.
Bovendien wordt een inventarisatie
verricht in heel Noord-Brabant en
Limburg naar assenwegen (wegen
die verhard zijn met slakken en as
sen), assenerven en assendepots,
naar overstromingsgebieden van ri
vieren en beken die het Kempenge-
bied doorstromen en volkstuinkom-
plexen en partikuliere tuinen die
grenzen aan deze waterlopen.
Tenslotte worden volkstuinkom-
plexen geïnventariseerd in een ge
bied dat wordt begrensd door een
lijn waar maksimaal 1,0 mg cadmi
um per kg in de bodem aanwezig is.
Deze onderzoeken dienen ook de ba-
14
lansstudie naar de 'vermiste'
200.000 ton assen die vermoedelijk
tot in de verre omgeving zijn ge
bruikt. Vandaar ook dat een deel
van het onderzoek zich uitstrekt
over de gehele provincies Noord-
Brabant en Limburg. Daarbij wordt
zonodig een beroep gedaan op de be
volking.
Er zal binnenkort worden begonnen
met een nader onderzoek naar de
aanwezigheid en verbreiding van
cadmium in ondiep en diep grond
water in en bij bedreigde gebieden
als gevolg van uitspoelen uit assen
wegen en assendepots. Ook het uit
logen uit assen zal worden on
derzocht.
Bovengenoemde onderzoeken wor
den gedaan door de provincie, met
geld van het Ministerie van VROM.
Ze vinden plaats in het kader van de
Interimwet Bodemsanering (IBS).
name de overheid aktief stimulerend
blijft optreden terzake van onder
zoekingen op het gebied van het be
en verwerken, hergebruik en eksport
(in droge vorm) van mest. Hierbij
dient tevens aandacht te worden ge
schonken aan de kwaliteit en de sa
menstelling van de mest en het vee
voeder. Ook de vraagpunten ten
aanzien van het zuiveringsslib die
nen in dezen niet te worden verge
ten, aldus Baas.
Kontröle
De kontröle op de naleving van de te
stellen regels zal in de praktijk een
moeilijke zaak worden. Een vergelij
king in dezen met het stelsel van aan-
legvergunningen op grond van de
Wet op de Ruimtelijke Ordening
lijkt op z'n plaats, zo wordt in de
skriptie aangegeven. In de loop der
jaren is namelijk gebleken, dat dit
stelsel in de praktijk nagenoeg geen
effekt heeft opgeleverd, vanwege het
feit, dat één en ander zeer moeilijk is
te kontroleren c.q. handhaven. Van
groot belang zal zijn, dat de te ne
men maatregelen worden 'gedragen'
door de agrarische sektor. Eveneens
van groot belang wordt gevonden
dat bij het (landbouw)onderwijs en
de voorlichting ruime aandacht
wordt geschonken aan het mest-
vraagstuk. Hierbij dienen ook de
volkstuinders niet te worden
vergeten.
De Landbouwhogeschool te Wage-
ningen heeft onlangs een brochure
uitgegeven over het bodembiolo
gisch onderzoek dat aan de LH
wordt uitgevoerd. Reden voor het
uitbrengen van deze brochure is de
zorg die men in Wageningen heeft
over het leven in de bodem dat door
menselijk ingrijpen ernstig bedreigd
wordt. Het leven in de bodem is op
langere termijn onmisbaar voor het
in stand houden van al het leven op
onze planeet.
Een voorbeeld van het menselijk in
grijpen in het bodemleven is het be
drijven van landbouw.
Het gaat daarbij in de eerste plaats
om bewuste beïnvloeding van le
vensprocessen in de bodem om zo
doende een optimale opbrengst te
bewerkstelligen. Bepaalde stoffen
worden aan de bodem toegevoegd,
zoals mest en grondontsmet-
tingsmiddelen, of er wordt water
aan de grond onttrokken om de
grondwaterstand te verlagen. Verder
kan de grond al dan niet bewust ge
bruikt worden als opslagplaats van
overtollige stoffen, zoals mestover
schotten, aldus de samenstellers van
het rapport.
In de moderne landbouw wordt ook
Voor wat betreft het 'schone' Zee
land zal het beleid van de plaatselij
ke overheden en landbouwinstellin
gen er op gericht moeten zijn, dat in
deze regio niet de problemen worden
geïntroduceerd die thans in de over-
schotgebieden spelen.
Als algemene konklusie stelt Baas in
zijn skriptie dat zowel de overheid
als de agrarische sektor zich bewust
zijn van de mestproblematiek. Ter
oplossing van deze problematiek, zo
geeft hij aan, zal het echter noodza
kelijk zijn, dat er een goed sa
menspel tussen overheid en be
drijfsleven plaatsvindt, waarbij een
ieder zijn eigen verantwoordelijk
heid heeft. Met name zal de aanpak
van de problematiek meer regionaal
moeten worden bezien. Alleen in dat
geval zullen er mogelijkheden zijn
voor een zo optimaal mogelijk re
sultaat.
uitgebreid gebruik gemaakt van ge
wasbeschermingsmiddelen
Deze bestrijdingsmiddelen kunnen
ernstige schade toebrengen aan het
leven in de bodem, en dat gedurende
lange tijd.
Verder neemt als gevolg van de land-
bouwproduktie soms het organische
stofgehalte in de bodem af, zodat er
voor de bodemorganismen (te) wei
nig voedsel is. De voortschrijdende
mechanisatie van de landbouw en
het daaruit resulterende gebruik van
grote machines kan de struktuur van
de bodem voor de bodemorga
nismen bederven. Ook kan bodem
bewerking sommige bodemorga
nismen (vooral de grotere) direkte
schade toebrengen. Verder is de ge
waskeus in de landbouw vaak be
perkt. Omdat veel bodemdieren af
hankelijk zijn van de vegetatie bete
kent het gebrek aan variatie in de ge
wassen vaak een bedreiging voor het
bodemleven.
Het is voor de landbouwer niet van
belang welke organismen in de bo
dem precies verantwoordelijk zijn
voor het doen verlopen van de be
langrijke processen die de bodem
vruchtbaarheid in stand houden.
Waar het voor hem op aan komt is
dat de funktie van de bodem als ge
heel niet wordt verstoord. En op dit
punt heeft de landbouw nog geen
kritische grens overschreden: alle
nuttige bodemorganismen die tot nu
toe in de landbouwgronden zijn uit
geschakeld, zijn vervangen door an
dere organismen die min of meer de
zelfde funkties kunnen vervullen.
Toch kan volgens de onderzoekers
de landbouw niet door blijven gaan
met het negatief beïnvloeden van het
bodemleven.
In de eerste plaats is het volgens hen
onwaarschijnlijk dat er tot in het on
eindige steeds nieuwe organismen
gevonden kunnen worden die de
taak van uitgeschakelde organismen
over kunnen nemen. De landbouwer
die een aanslag pleegt op het bodem
leven gooit uiteindelijk, zo stelt
men, zijn eigen glazen in. Een ver
minderde aktiviteit van'het nuttige
bodemleven resulteert op den duur
in een verminderde bodemvrucht
baarheid.
Vrijdag 5 september 1986