Vicon ontwikkelt teeltbegeleidingssystemen Ziektebeheer onder de loupe (4) Weerstation Komputer Voorlichting Eureka CZAV: Graanproblematiek genuanceerder benaderen Uienareaal in West-Duitsland breidt uit Onlangs heeft Vicon Landbouwwerktuigenindustrie te Nieuw Ven nep voor zijn High-Tech Teeltbegeleidingssysteem de Eureka-status gekregen. Dat is een teken dat men hierin ook in andere EG-landen perspektief ziet. Beheersing van het groeiproces van akkerbouwge wassen neemt in dit systeem een belangrijke plaats in. Dat gaat ge beuren via meetapparatuur in het gewas en door middel van een pro- ceskomputer met voor elk gewas aangepaste basisprogramma's. Het weerstation dat de veldmetingen verricht John Veltman, public relations ma nager van Vicon Nederland, wijst er nog eens op dat het weerstation dat deze onderneming begin dit jaar op de landbouw-RAI toonde en waar van er inmiddels al meer dan 100 zijn verkocht, de eerste stap is in de ontwikkeling van het teeltbegelei dingssysteem. Een en ander houdt nauw verband met Vicon's opvattin gen over automatiseren van werk zaamheden bij akkerbouw en teelt van grove tuinbouwgewassen. In de ze opvattingen staat centraal dat de akkerbouwer alléén goede beslissin gen kan nemen als hij over voldoen de en goede gegevens beschikt. Im mers: meten is weten. Het weerstation meet in het veld, dus in het gewas, de temperatuur van de lucht en bodem alsmede de neerslag, de vochtigheid van de lucht, de windrichting en de wind snelheid. Dat gebeurt door middel van sensoren (elektronische voelers). Zo kan men in het voorjaar - bij het aflezen - inzicht krijgen in de vraag of het al verantwoord is een voor jaarsbewerking toe te passen, of het al zin heeft te gaan zaaien, enz. Evenzo kan men zien of er nacht vorst gaat komen. In de zomer kan men uit de gegevens afleiden in hoe verre rekening moet worden gehou den met schimmelaantastingen of met luizen e.d. In de herfst zal de bodemtemperatuur aangeven of het - vanwege kans op blauw - wel ver antwoord is om met de aardappel rooier het veld in te gaan. Van belang is dat het weerstation van Vicon wordt geleverd met lange kabels. De meting gebeurt dus in het veld. De akkerbouwer kan de waar nemingen thuis aflezen, desnoods via een waarnemingspaneel op zijn nachtkastje. Eventueel kunnen de gegevens met behulp van een perso nal komputer worden opgeslagen. Bij de ontwikkeling van het kompu- tergedeelte werkt Vicon samen met Philips. Binnenkort zal de akker bouwer de YES PC van Philips (cir ca ƒ7.000,via zijn Vicon-dealer kunnen kopen. 'We willen naar een systeem', zo legt John Veltman uit, 'waarbij de»verza- melde gegevens met behulp van de komputer zodanig kunnen worden gerangschikt dat de akkerbouwer wordt geattendeerd op zaken waar op hij ekstra moet letten. Op die ma nier zou de komputer - bijvoorbeeld op basis van neerslaggegevens - in het voorjaar behulpzaam kunnen zijn bij het bepalen van de juiste stikstofgift voor tarwe. Aan de hand van soortgelijke gege vens zou enkele weken later bepaald kunnen worden of er overbemesting nodig is, enz.'. John Veltman vertelde dat Vicon zelfs de mogelijkheden onderzoekt om via het beeldscherm allerlei tech nische gegevens te verkrijgen over rassen en meststoffen en over toela tingen van- en richtlijnen voor ge wasbeschermingsmiddelen. 'Het moet zelfs mogelijk zijn dia's of vi deofilmpjes op te roepen die de ak kerbouwer een antwoord kunnen helpen geven op de vraag met welke ziekte of gebrek zijn wintertarwe, gerst, aardappelen of koolzaad te kampen heeft. De bedoeling is dat de akkerbouwer met behulp van de ze zogenaamde laser-vision- techniek, op elk moment van de dag, via de beeldbuis de voorlichting kan krijgen die hij wenst'. Op die manier zal hij ook meer inzicht kunnen krij gen in schadedrempels en zo spuit- middel kunnen besparen. Dick 't Hooft, projektmanager bij Vicon, vertelde ons dat een van de belangrijkste vragen hierbij is, hoe de komputer aangepast kan worden aan de manier van werken van de boer. 'Maar de akkerbouwer zit beslist niet te wachten op nog meer werk. Van paperassen en toetsen borden moet hij trouwens ook wei nig hebben', zo meent Dick 't Hooft. Het Vicon-teeltbegeleidingssysteem zal daarom gebruikersvriendelijk worden. 'We werken aan een systeem waarbij de akkerbouwer niet telkens nieuwe gegevens behoeft in te voeren. Hij moet zo veel moge lijk te weten kunnen komen met de ja/nee toets op het bedieningspaneel van zijn beeldscherm', aldus Dick 't Hooft. Vicon heeft voor de ontwikkeling van dit alles goede kontakten met het Proefstation voor de Akker bouw en de Tuinbouw in de Volle- grond en met het SIVAK, de takor- ganisatie voor akkerbouwers. Er is hierbij echter ook hulp nodig van buitenlandse instituten en (gewasbe- schermings)fabrikanten. Vandaar dat men zeer blij is met de Eureka- status van het projekt. Zoals gezegd, is dat een teken dat men ook in an dere landen in dit systeem perspek tief ziet. Voor een verdere ontwikke ling is dat van groot belang, zo vindt Dick 't Hooft. Herman van den Hengel De stroom van sombere verhalen rond de graanteelt, die met de regel maat van de klok in de pers verschij nen, doen veronderstellen dat het al lemaal droefenis is. Een eenzijdig beeld dat niet overeenstemt met de realiteit van dit moment. Erkend moet worden dat wanneer in de komende jaren de graanproduk- tie sneller zou stijgen dan de afzet (dit moet overigens nog blijken) er problemen ontstaan. Ook dat het deel van de EG graan- produktie dat naar derde landen wordt afgezet (ongeveer 20 a 25 mil joen ton van de ca. 150 miljoen ton graan) waarschijnlijk een lage prijs zal opbrengen als gevolg van de agressieve eksportpolitiek van de Amerikanen bij een lage(re) dollar koers. Dit staat in een publikatie van de Coöperatieve Zeeuwse Aan- en Verkoopvereniging b.a. De C.Z.A.V. stelt daar tegenover, dat de huidige graanvoorraden in de EG niet groot zijn en zelfs kleiner zijn dan een jaar geleden. De EG interventievoorraad per 20 juli jl. bedroeg voor tarwe 8 miljoen ton (vorig jaar 10,2 miljoen ton) en voor gerst 4 miljoen ton (vorig jaar 5,4 miljoen ton). Het totaal van sa men 12 miljoen ton is een hoeveel heid die overeenstemt met ongeveer 1 1/2 maand konsumptie: verder geeft oogstraming voor oogst 1986 een EG graanproduktie aan die klei ner zal zijn dan in 1985, welke overi gens al ca. 15 miljoen ton kleiner was dan oogst 1984. Vast staat in middels dat in Zuid-Europa (Spanje, Zuid Frankrijk) de oogst duidelijk heeft geleden van de droogte. Een meer genuanceerde benadering van de graanproblematiek is dus wel op zijn plaats. Dit blijkt ook uit de prijsontwikke ling van brouwgerst. Ondanks het feit dat de interventieprijs voor gerst 5% is verlaagd, wordt er thans brouwgerst verhandeld voor prijzen die vrijwel gelijk zijn aan die van vo rig jaar. Een aspekt dat met name bij tarwe een grotere rol zal gaan spelen is de kwaliteit. Er ontstaat een markt met duidelijke prijsverschillen voor voer- tarwe en voor baktarwe. Zelfs tussen de baktarwes, afhankelijk van ras en kwaliteit, zijn prijsverschillen te ver wachten, aldus de publikatie die de CZAV te Wemeldinge onlangs aan haar leden heeft gezonden. West-Duitsland, sedert vele jaren de grootste uienklant van Nederland, is druk bezig om minder afhankelijk te worden van het buitenland als het gaat om de marktvoorziening van uien. Het Westduitse uienareaal is de laatste drie jaar sterk uitgebreid en de zelfvoorzieningsgraad begint een ander beeld te krijgen. De officiële cijfers geven voor 1985 een oppervlak van 1.900 ha met een produktie van 70.000 ton aan, maar insiders houden het op 2.500 ha met een handelsproduktie van 100.000 ton, zodat de zelfvoorzieningsgraad niet op 16 maar boven de 20% komt te liggen. Het totale verbruik van ui en in West-Duitsland bedraagt nu nl. ruim 400.000 ton. Van de totale Nederlandse uien- eksport ging er de afgelopen jaren ongeveer een derde naar West- Duitsland. Dit om aan te geven hoe belangrijk onze oosterburen zijn voor afzet van de Nederlandse uien. Als we het topjaar 1982 vergelijken met 1985, zien we dat onze eksport met 30% is teruggelopen. Ook in de eerste vijf maanden van dit jaar zette deze trend zich voort. Deze gegevens zijn ontleend aan een marktanalyse van het P.G.F. In "vroeger jaren" besteedden we in de pootgoedsektor alle aandacht aan de virusziekten. Het was voor de praktijk in vele gevallen een moeilij ke opgave de gewenste klassifikatie te bereiken. Voor de pootgoedteler lijkt dat de laatste jaren een "peuleschil letje", maar oppassen blijft geboden, met name voor de zgn. "bontvatba- re rassen". Weinig luizen In een eerdere publikatie is al eens stil gestaan bij de opsporing van de lui zen door de NAK. Jarenlange ervaring met het bekijken van de win- terwaardplanten, met de "1000 plan- ten"-tellingen en met gegevens van de gele vangbakken, zuigvallen en ta- baksplantenproeven zijn voor Neder land als "poterland" van onschatbare betekenis geweest bij het vaststellen van het rooidata-beleid. In het alge-- meen kan worden gesteld dat de voor de pootgoedsektor gevaarlijke luizen (de virus-overbrengers) de laatste ja ren in een vrij laat stadium naar vo ren zijn gekomen en bovendien in betrekkelijk geringe aantallen. Weinig bronnen Voorts kan worden gesteld dat het aantal virusbronnen ook op een laag pitje heeft gestaan. Hoe dichter de vi rusbronnen zich bij het pootgoedper- ceel bevinden des te groter is de kans dat deze door de luizen kunnen wor den overgebracht. In de pootgoedper- celen zelf waren de laatste jaren weinig bronnen aanwezig. We hadden in het algemeen "schone gewassen. Door twee "succesvolle" winters kon de aardappelopslag in en in de perce len in de omgeving op een laag niveau worden gehouden. Uitermate gunsti ge situatie dus. Weinig luizen en wei nig bronnen leidden naar late rooidata, hetgeen de opbrengsten zeer "ten goede" kwam. Daar komt na tuurlijk weer een keer verandering in. Rasverschillen We weten allang dat er grote rasver schillen zijn. De meeste nieuwe ras sen hebben in het algemeen een grote dosis virusresistentie. En dat aantal resistente rassen neemt steeds maar toe. Deze rassen leveren niet alleen weinig besmettingsbronnen op, maar kunnen bovendien veel later gerooid worden. Het is zelfs zo dat gecertifi ceerd pootgoed van die rassen de laat ste jaren gewoon mag uitgroeien, zonder gevaar op te leveren voor de nateelt. En dat leidt hier en daar tot voor de pootgoedteler "fantastische" pootgoedopbrengsten. We zullen er wel niet onderuit kunnen om daar o.a. bij het Stopa-bodemprijsbeleid in de toekomst meer rekening mee te houden. Tussen noord- en zuid-Nederland bestaan nog steeds klimaatverschillen hoewel dat steeds grilliger naar voren komt. Zo waren er dit jaar vooral in de beginfase van het groeiseizoen nau welijks verschillen aan te geven, het geen vooral tot uitdrukking kwam in het vrij gelijk optrekken van de lui zenaantallen. Opvallend hierbij was dat in het tweede gedeelte van het groeiseizoen de luizensituatie in mid den Nederland ongunstiger was dan in het zuiden. Zelden of nooit is het gebeurd dat het zuiden voor bepaal de kategorieën latere rooidata kreeg toegewezen dan met name de IJssel- meerpolders! Maar dat was dit jaar wel het geval. Aandachtsverschuiving? De pootaardappelpraktijk lijkt steeds minder aandacht te schenken aan de virusziekten. En dat is wel terecht wanneer men met resistente rassen te doen heeft. Maar dat is onterecht voor de meer vatbare groep zoals Do- ré, Eersteling, Bintje, enz. Het blijft geboden om wat virus be treft steeds weer het schoonste mate riaal als uitgangspootgoed te blijven gebruiken. Er komen zeker weer "barre tijden"! De grootste aandacht bij de pootgoedteler hebben stellig de bakterieziekten, schimmels en aaltjes. Deze ziekten zijn op een heel andere manier bedrijfsgebonden, klimaatge bonden als de virusziekten. Virusziek ten zijn nauw verbonden met het optreden van luizen, maar de andere genoemde ziekten hangen zeer nauw samen met de bedrijfshygiëne. Schoon uitgangsmateriaal, dus klas se 5, geeft een vrij grote zekerheid wat virus betreft om ook het volgende sei zoen vrij te starten. Die grote mate van zekerheid heeft men bij bakterie ziekten, schimmels en aaltjes zeker niet. Bij laatstgenoemde ziekten moet men niet alleen bij 0-materiaal begin nen, maar men moet het ook op 0 houden. Een S-klasse geeft derhalve veel meer zekerheid voor virussen dan voor de andere pootgoedbelagers. Dit temeer waar de uitgangspoter een vrij lange "transportweg" moet afleggen voordat deze poter opnieuw in de grond komt. En wat er dan allemaal onderweg niet kan gebeuren?! Tenslotte Vooral de virusziekten van de bont- vatbare rassen zullen alle aandacht moeten blijven behouden. Dat zal stellig in het algemeen in het noorden wat gemakkelijker gaan dan in het zuiden. Andere ziekten en het beheer daarvan zullen meer bedrijfsgebon den dan klimaatgebonden blijken te zijn. En dat geldt voor praktisch alle rassen. Swifterbant, A. Vermeer 10 Vrijdag 29 augustus 1986

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1986 | | pagina 10