Graszaadgewas onder tarwe goed
uit stoppel laten komen
Ziektebeheer onder de loep (3)
ingezonden
Steeds meer verwerking
aardappelen
Luctor et Emergo
Verslag afgesloten
meerjarig onderzoek
in Zuidwest Nederland
Nieuwe graanoverslagplaats Cebeco
te Cadzand geopend
Rond de oogst van de tarwe vragen
vaak ook andere gewassen aandacht
van de akkerbouwer. De neiging
bestaat dan om wat werk aan gras
zaadgewassen die onder tarwe van
daan komen even vooruit te schui
ven. Toch is dit een belangrijk mo
ment voor de ontwikkeling van ge
wassen veldbeemd, gewoon rood-
zwenk en roodzwenk met fijne uit
lopers.
Veldbeemd en roodzwenk-gewassen
voor de zaadteelt worden de laatste
10-15 jaar vooral onder wintertarwe
ingezaaid. Vanaf het begin van die
teelt onder tarwe is door sommige
teeltdeskundigen aanbevolen om de
stoppels na de tarwe-oogst een keer
te maaien. De opbrengst aan gras
zaad zou daardoor gunstig beïn
vloed worden en het afval-
percentage zou lager zijn doordat
minder stro-resten meegeoogst
worden.
In vroegere Nederlandse en Deense
proeven werd uitsluitend gemaaid
om zeer weelderig ontwikkelde ge
wassen terug te zetten. De konklusie
van die proeven was dat maaien in
de nazomer bij te ruige eerste jaars
veldbeemd gunstig is, maar bij eerste
jaars roodzwenk waren de resultaten
onduidelijk. Om meer duidelijkheid
te krijgen over het rendement van
stoppelmaaien is van 1980 - 1985 een
serie proeven aangelegd door de
proefboerderijen Rusthoeve en
Bemmelenhoeve en door het PAGV.
Gelijkertijd is in veldbeemd en rood
zwenk een tiental proeven uitge
voerd, waarin de herfst-
stikstofbemesting is bekeken. Die
stikstofbemesting en het stoppel-
maaien zijn twee zaken die zo gauw
mogelijk na de tarweoogst gebeuren
moeten. Daarmee wordt de basis ge
legd om volgend voorjaar een goed
schietend grasgewas te krijgen.
Hoe meer pluimen hoe beter
De opbrengst van graszaadgewassen
hangt voor het grootste deel af van
twee faktoren: het aantal bloeihal-
men en de zaadzetting. Met betrek
king tot de zaadzetting kan de teler
voorlopig nog weinig doen.
Op de eerstgenoemde faktor, het
aantal bloeihalmen/m2, kan de teler
wat meer invloed uitoefenen. Bij
veldbeemd en roodzwenk kunnen
veel halmen verwacht worden van
gewassen die vóór de winter veel
grote sterke spruiten gevormd heb
ben en die anderzijds niet te dicht ge
groeid zijn, met grote aantallen klei
ne zwakke spruiten. Grote spruiten
ontstaan vooral in de nazomer en
vroege herfst wanneer de omstandig
heden nog gunstig zijn. Later in de
herfst en in de winter gevormde
spruiten worden steeds kleiner. Het
is dus zaak het graszaadgewas na de
dekvruchtoogst snel aan het groeien
te krijgen. Naarmate het gras beter
ontwikkeld onder de dekvrucht van
daan komt, zal de groei eerder op
gang komen. Op dat punt kan de te-
loer veel doen door de tarwe zo te te
len dat het gewas voldoende groei
kansen krijgt.
Voor een goede grasontwikkeling is
het voldoende wanneer de tarwe la
ter in het voorjaar sluit. Dat kost ge
middeld nauwelijks of geen tarwe-
opbrengst. Laat sluiten is te bereiken
door een laatsluitend tarweras te kie
zen, minder zaaizaad te gebruiken
én door de stikstofgift te delen en
daarbij de eerste gift laag te houden.
De herfstbemesting
Om de groei van het gras na de tar
weoogst snel op gang te krijgen is al
lereerst een stikstofgift nodig. Bij
veldbeemd is voor de meeste gewas
sen 60 kg stikstof de beste herfstgift.
In de proeven was alleen bij enkele
zwaar ontwikkelde gewassen na de
dekvruchtoogst een gift van 30 a 45
kg beter. Een hogere gift dan 60 kg
heeft ook bij een zwakke ontwikke
ling nauwelijks zin. Alleen om te
herstellen van een sterke meeldau-
waantasting kan een ekstra hoeveel
heid stikstof nuttig zijn. Maar bij
eerste jaars veldbeemd moet eigen
lijk zo'n meeldauwaantasting in de
herfst tijdig bestreden worden.
Voor roodzwenk kunnen we wat zui
niger zijn met de stikstof. In de
meeste proeven werden de hoogste
opbrengsten bereikt bij 30-45 kg
stikstof als herfstgift, mits de gewas
sen goed ontwikkeld onder de tarwe
uitkwamen. Voor matig tot zwak
ontwikkelde roodzwenkgewassen
was ook 60 kg N de beste gift. Rood
zwenk met forse uitlopers mag nooit
meer krijgen dan 30 a 45 kg stikstof.
Effekt van stoppelmaaien
Bij teelt onder wintertarwe ontstaat
een wat ruig, gestrekt grasgewas.
Dat is het gevolg van lichtgebrek on
der de tarwe en van de stoppel, stro
en kafresten die achterblijven. Dat
gewastype stoelt iets minder snel uit
en heeft wat eerder last van meel
dauw. Belangrijker is dat zo'n gewas
ook in het voorjaar nog steeds hoger
en ruiger is. De oudere en grotere
spruiten redden het nog wel om te
schieten, maar een deel van de latere
generaties kleinere spruiten krijgt in
zo'n gewas gebrek aan licht en sterft
af. Het gevolg is dat er minder plui
men tot bloei en tot zaadproduktie
komen. In het onderzoek is door
maaien geprobeerd een korter en
meer open gewas-type te krijgen,
waarin hoge aantallen pluimen wor
den geproduceerd. Het maaien is zo
vroeg mogelijk na de tarwe-oogst
uitgevoerd, meestal eind augustus.
Ter vergelijking is ook later ge
maaid, op het tijdstip dat overjarige
gewassen gemaaid dienen te worden.
Dat is voor roodzwenk in de tweede
helft van september en voor veld
beemd in de eerste helft van okto
ber. Dat maaien is gedaan met een
cirkelmaaier, een zogenaamde
boomgaard-maaier, omdat daarmee
de gewasresten goed worden ver
spreid. Bij veldbeemd is zeer kort ge
maaid, zo diep als de vlakheid van
de grond toeliet. Bij roodzwenk is
gemikt op een stoppellengte van on
geveer vier cm, omdat bij die soort
de groeipunten vaak wat hoger zit
ten en met te diep maaien teveel
spruiten wegvallen.
Eind augustus kort maaien heeft ge
middeld over de reeks proeven de
opbrengsten verhoogd met ongeveer
200 kg per ha bij veldbeemd en met
100 kg bij roodzwenk. Eind
september-begin oktober maaien
heeft een minder groot effekt, maar
is toch duidelijk beter geweest dan
niet-maaien. Het relatief goedkope
cirkelmaaien van de tarwestoppel is-
gemiddeld een erg rendabele bezig
heid. Uit proeven met overjarige ge
wassen is gebleken dat het maaien
ook wel uitgevoerd kan worden met
een dubbele messenbalk. De ver
spreiding van de stro- en kafrestèn is
wat minder en op ongelijk land kan
daarmee voor veldbeemd niet altijd
zo kort gemaaid worden als wense
lijk is.
Bijkomend voordeeltje van het stop
pelmaaien is dat het afvalpercentage
bij de oogst wat verlaagd wordt.
In de proeven was het afvalpercenta
ge 2 tot 6 procent lager. Dat komt
waarschijnlijk vooral door het hoge
re aandeel zaad in het bruto pro-
dukt. Mogelijk ook doordat minder
stoppelresten van de tarwe meege-
dorst worden. Bovendien is altijd de
hoeveelheid ondergras groter naar
mate er minder bloeihalmen zijn.
Ir.W. Meijer
PAGV Lelystad
Bij het nader onder de loep ne
men van het ziektebeheer bij
pootaardappelen lijkt het nuttig
ook bakterieziekten nogeens in
beschouwing te nemen. Daarbij
een dikke streep zettend onder
datgene wat nog niet bekend is,
onder datgene wat veel geld kost,
maar ook kan gaan kosten.
Zwartbenigheid
De zwartbenigheid is een bakterie-
ziekte die al vanouds bekend is bin
nen Nederland, met name op de
zandgronden. Het ene jaar kwam de
ziekte wat meer voor dan het andere.
Vooral in de tijd van nog handmatig
poten en oogsten was zwartbeen niet
echt een lastige ziekte. Bij de NAK
golden wel veldkeuringsnormen,
maar veel ruimer dan thans het geval
is. En dan praten we over zo'n 20 a
30 jaar geleden. De mechanisatie
heeft daar duidelijk verandering in
gebracht. Wat één rotte, door zwart
benigheid aangetaste knol niet kan
versmeren! Dat houd je niet voor
mogelijk. De normen zijn ondertus
sen bij de NAK snel aangepast,
waardoor de druk op de bedrijfshy-
giëne bijzonder groot is geworden.
Bovendien is de Elisa-toets zodanig
ingeschakeld dat de klassen S en SE
via bemonstering worden onder
zocht op het latent voorkomen van
de zwartbeenbakterie.
Een goede ondersteuning, waarbij
toen de meest ernstige gevallen wor
den onderschat. Echter niet geheel
waterdicht!
Stengelnatrot-bakterie
Naast de zwartbeembakterie heeft
zich een andere bakterie ontwikkeld
die wat symptonen in het veld be
treft zich vaak moeilijk laat onder
scheiden van de zwartbenigheid. Bij
klasseverlaging neemt menig keur
meester dan ook geen risiko en zet
als reden op papier: 'bakteriezieke
planten'. Maar de pootgoedteler zit
er maar mee! Via snelle vermeerde
ring, via de normale stamselektie en
met behulp van onderzoek met de
Elisa-toets werkt helaas niet of nog
niet op stengelnatrot. Al enkele ja
ren staat de 'wetenschap' onder
druk vanuit de praktijk om nu toch
eindelijk eens met een serum te ko
men dat ook de stengelnatrot-
bakterie kan aantonen. Vooral in
Latijns-Amerika is stengelnatrot een
groot probleem. Het grote verschil
met Nederland is dat zij in het alge
meen te doen hebben met enkele
planten per ha en dat men in Zuid-
Amerika te maken heeft met vaak
desastreuze oogstredukties.
Maar wij zullen volkomen vrij poot-
goed moeten leveren om in ieder ge
val wat 'ziekten' betreft 'aan de bak'
te blijven met onze eksport.
Een in de maak zijnde gezamenlijk
onderzoekprojekt tussen Cuba en
Nederland, waarbij ons I.P.O. (In
stituut voor Plantenziektekundig
Onderzoek) een leidende rol kan
spelen moet meer licht in de zaak
kunnen brengen. En als ik zeg dat
met name de heer Ir. Turkensteen
daar nauw bij betrokken is, dan is
dat in ieder geval niet de eerste de
beste. Wij hopen van harte dat bij
het IPO ook zo snel mogelijk het
juiste serum wordt gevonden om de
bakterie ook reeds in zijn latente
vorm te kunnen aantonen via de
Elisa-toets.
Ringrot
Nog een derde bakteriesoort die in
beschouwing wordt genomen is 'rin
grot'. Deze ringrotbakterie komt tot
nu toe absoluut niet in ons land
voor, maar we zullen slechts met 'al
le hens aan dek' deze zeer gevaarlij
ke bakteriesoort buiten onze aardap-
In de verwerking van aardappels tot
konsumptieprodukten is de laatste
jaren een scherpe toename te konsta
teren. Het gaat daarbij met name
om voorgebakken produkten. Dit
meldt het Produktschap voor Aar
dappelen.
De verwerking bedroeg in het eerste
half jaar van 1986 in totaal 678.000
ton, terwijl dat in dezelfde periodes
in 1985 en 1984 resp. 638.000 en
506.000 ton was.
In overeenstemming hiermee neemt
de eksport van verwerkte aardappel-
produkten toe. Deze bedroeg het
eerste halfjaar van 1985 in totaal
461.500 ton, over de eerste zes
maanden van dit jaar was dat
556.600 ton (omgerekend tot verse
aardappelen). De import nam af van
47.500 ton in het eerste halfjaar van
1985 tot 37.300 ton in de zelfde pe
riode dit jaar.
pelkultuur kunnen houden. Voor
deze agressieve bakterie ligt al een
stevig noodplan bij de overheid
klaar om bij het eerste het beste sig
naal te kunnen ingrijpen. Een nood
plan waarbij teeltverboden zeker
zullen worden ingeschakeld. Ringrot
is een algemeen voorkomende ziekte
in Amerika en Canada; vandaar dat
Nederland en eigenlijk de hele EEG
'hermetisch' gesloten is voor Ameri
kaans en Canadees pootgoed.
Een terugkerende ergernis is de
vrijstelling die regelmatig aan Italië
en Griekenland - en straks natuurlijk
ook aan Spanje en Portugal - wordt
gegeven voor de import, zij het van
beperkte kwantiteiten, van Cana
dees pootgoed. Wij importeren
steeds meer 'primeurs' uit onze zuid
elijke EG-landen. En uit oogpunt
van handel en ekonomie wel terecht.
Maar uit het oogpunt van ziekte
beheer??
Tenslotte
Al onze driejarige stammen in ne-
derland worden op allerlei uitheem
se, nog niet voorkomende, ziekten
getoetst. Of dat voldoende is? Indi
vidueel zijn de strengste maatregelen
niet streng genoeg! Gesloten be
drijfssysteem en een uitermate
streng toegepaste bedrijfshygiëne
zullen gevaarlijke ziekten buiten de
deur moeten houden. Dat geldt echt
niet alleen voor de pootgoedteler.
Dat geldt voor wat mij betreft in
ieder geval voor elke akkerbouwer!
Goede bedrijfshygiëne, het kost wel
wat, maar het wordt ook goed be
taald. Vooral op termijn gezien!
A. Vermeer
Woensdagmiddag 13 augustus is
door mevrouw E. Maris-Koster, lid
van GS van Zeeland, de nieuwe
graanoverslagplaats en weegbrug
van Cebeco Zuidwest te Cadzand of
ficieel in gebruik genomen. Er zijn
nu vier graanoverslagpunten van Ce
beco in Zeeuws-Vlaanderen: Bres-
kens, Axelse Sassing, Walsoorden
en Cadzand.
Telers uit het westen en zuiden van
West Zeeuws-Vlaanderen waren tot
nu toe aangewezen op Breskens.
Voor sommigen betekende dat een
grote afstand, waarbij oponthoud
Wekelijks worden we in de vakbla
den geconfronteerd met een artikel
van de heer Vermeer, Stopa, wiens
bacterieziekten, bedrijfshygiëne,
aankoopbeleid, strengere maatrege
len alles wat de aardappelen aangaat
krijgt zijn beurt. De laatste zin die ik
van zijn verhalen las luidde. We zul
len ermee moeten leven. Deze zin
heeft betrekking op de schimmel
phoma.
Onlangs nog verklaarde Vermeer,
dat er sinds de zeventiger jaren een
goed phomabeleid gevoerd was.
Zelfs in de consumptie kwam geen
rot meer voor. Helaas moest een
aantal pootgoedtelers is het Zuiden
vertellen hoe het rampjaar 1985 had
toegeslagen. In het door aangekoch
te hoogwaardig uitgangsmateriaal
kwam regelmatig phomarot voor en
moest de partij worden afgekeurd.
Ondanks dat zijn de normen ver
ruimd. Waar moeten we mee leven?
Onze poters kunnen met vele ziek
tes, besmet zijn. Ik denkhierbij aan
virus, phoma en bacterieziekten. De
eerste kan soms enige opbrengstder
ving veroorzaken, de twee anderen
kunnen nog problemen opleveren
tijdens de bewaring met ernstige fi
nanciële gevolgen. Deze ziekten ko
men in geheel Nederland voor.Alge
meen bekend is dat de mate waarin
ze voorkomen zeer verschillend kan
zijn, naargelang de groeiplaats. De
heer Vermeer, heeft weieens geschre
ven dat hij alleen maar pootgoed
van de oogstmachines wel eens on
vermijdelijk bleek. 'Het beleid van
Cebeco Zuidwest is er op gericht', zo
werd door de voorzitter van het
bestuur de heer J. van Iwaarden nog
eens benadrukt, 'dat leveranciers
niet verder dan 10 tot 15 km hoeven
te rijden om hun produkten aan ons
af te leveren'. De overslagplaats bij
Potjes, is wat dat betreft een uit
komst. Ook de hinder die het relatief
langzame transport bij het snellere
verkeer veroorzaakt als men van de
hoofdwegen naar Breskens gebruik
moest maken, behoort nu goeddeels
tot het verleden.
wilde aankopen van het allerbeste
bedrijf. Ik ook, maar welk bedrijf is
het beste? Bovendien kunnen slechts
enkele telers hun poters van dat be
drijf betrekken. Een dergelijk aan
koopbeleid is voor de massa onuit
voerbaar. Eenvoudiger en verant
woord is het de gezondste teeltgebie-
den uit te zoeken. Een minimale op
brengstderving in sommige jaren
maar een goede knolkwaliteit is te
prefereren boven een twijfelachtige
knolkwaliteit. Volg de routes die
verschillende grote handelshuizen de
laatste jaren weloverwogen uit
gestippeld hebben bij de uitbreiding
van hun teelt.
Worstel tegen de diverse ziektes met
behulp van betrouwbaar pootgoed,
een goede bedrijfshygiëne en goede
teelttechnieken en we blijven bo
venaan).
J. Broos.
Recent is een eindverslag verschenen
van afgesloten meerjarige onderzoe
ken op de proefboerderijen West
maas en Rusthoeve. Niet alle daar
voor in aanmerking komende onder
werpen zijn behandeld, in totaal
staan de resultaten van 10 onderzoe
ken in het verslag afgedrukt. Deze
betreffen aardappelen (pootbedbe-
reiding en rugopbouw, teeltoptima
lisatie bij Bintje, invloed MCPA
25% op doorwas), graszaad (N-
bemesting op veldbeemd en rood
zwenk, inzaai van Engels raai), sui
kerbieten (N-giften), granen (ge
bruik maneb in wintertarwe), vlas
(zaadproduktie vezelvlas), bruine
bonen (standdichtheid en N-
bemesting) en knolselderij (plan-
tafstanden). Belangstellenden kun
nen het verslag bestellen door over
making van ƒ11,— op. rek.nr.
3320.52.621 van de Rabobank
Klaaswaal t.n.v. rekening Land
bouwkundig Onderzoek Zuidwest
Nederland onder vermelding van
'Meerjarig Onderzoek 1986' met
duidelijke vermelding van naam en
adres.
8
Vrijdag 22 augustus 1986