Kwaliteit van uien moet en kan beter!
Van de in Nederland geteelde zaaiuien moet ruim 85% in het buiten
land worden afgezet. Voor een goede spreiding van de afzet zal het
grootste gedeelte (70%) van de uien na de oogst moeten worden op
geslagen. Tijdens de bewaring is het mogelijk om door een goede be
waartechniek de kwaliteits- en gewichtsverliezen zoveel mogelijk te
beperken. Voorwaarden zijn dan wel, dat, naast de nodige teeltmaat
regelen, wordt uitgegaan van een gezond produkt, de uien na de oogst
snel met opgewarmde lucht worden gedroogd en de bewaarplaats is
voorzien van een goed luchtverdeelsysteem met meet- en regelappa-
ratuur.
Voorkom beschadiging
Bij het loofklappen, het rooien, het
opladen en het "inschuren worden nog
te veel uien beschadigd. Beschadigde
uien rotten snel, waardoor de kwali
teit van de gehele partij achteruitgaat.
Voor het verkrijgen van een goed
eindprodukt en voor een gemakkelij
ker verwerking van de uien zal het
loof verwijderd moeten worden. Het
blad moet tot ongeveer 10-12 cm bo
ven de bol worden verwijderd, dieper
klappen of maaien geeft meer bescha
digingen en daardoor een verhoogd
risiko voor het binnentreden van ziek
tekiemen (koprot). Het loofverwijde-
ren moet vlak voor het rooien
plaatsvinden in een droog gewas. Het
loofverwijderen en rooien in één
werkgang verdient de voorkeur, maar
dan moet de loofmaaier of -klapper
wel voorzien zijn van een zij-afvoer.
Een geklapt gewas moet nooit een
nacht over blijven staan.
Bij het inschuren moet de valhoogte
van de uien niet meer dan 50 cm be
dragen en moeten in de wagens val-
brekers worden toegepast. Ook wordt
veel beschadiging voorkomen door de
stortbak niet steeds geheel leeg te
draaien en door de transportbanden
niet sneller te laten lopen dan 50 me
ter per minuut.
Bewaar alleen gezonde uien
De kwaliteit van uien wordt sterk be
paald door de weersomstandigheden
tijdens het afrijpen en de oogst. Voor
al een natte periode vlak voor de
oogst geeft veelal bewaarproblemen.
Niet gezonde en niet goed of gelijk
matig afgerijpte partijen kunnen be
ter niet worden bewaard!
Vroeger rooien geeft betere
kleur
Met het rooien moet worden begon
nen wanneer 60-65% van het blad is
afgestorven. Dit tijdstip van rooien is
noodzakelijk om een goede kleur van
de uien te behouden. In tegenstelling
tot de traditionele methode waarbij
met het rooien pas een aanvang werd
gemaakt als het loof vrijwel geheel
was afgestorven, heeft dit vroegere
rooien tot gevolg, dat de uien met al
le huiden de cel ingaan. Na droging
en verwerking verliezen ze deze bui
tenste huid en blijven er uien over die
qua kleur niet te verbeteren zijn. In
ons klimaat is het raadzaam om bij
het oogsten de weersituatie goed in
ogenschouw te nemen. Is het vast
weer dan is het laten drogen van de
uien op het veld, gedurende 12-24 uur
een methode omdat daardoor aan
hangende grond de kans krijgt enigs
zins op te drogen, zodat dit bij het
opladen kan worden uitgezeefd. Het
produkt kan zodoende schoner de be
waarplaats ingebracht worden. Is het
weer erg instabiel dan verdient het de
voorkeur om dezelfde dag nog in te
schuren. Voorwaarden voor deze
oogstmethode met een zeer korte of
zonder veldperiode zijn:
- een regelmatige standdichtheid van
het gewas, waardoor een gelijkmati
ge afrijping wordt verkregen.
- er mogen slechts weinig dikhalzen
voorkomen.
- er moet direkt worden gedroogd
met opgewarmde lucht.
Na het oogsten snel drogen
Om de kwaliteit en kleur te kunnen
handhaven, moeten de uien na de
oogst snel worden gedroogd. In een
produkt dat direkt na het rooien
wordt opgeslagen, komt vooral in de
wortels en de halzen nog veel vocht
voor, dat zo snel mogelijk moet wor
den verwijderd. Dit is alleen mogelijk
door direkt, nadat het produkt is bin
nengebracht, met opgewarmde bui
tenlucht te drogen.
10
De afgelopen jaren is op steeds meer
bedrijven de oogstmethode van vroe
ger rooien met een zeer korte of zon
der velddroogperiode en snel drogen
met opgewarmde lucht tot volle tevre
denheid toegepast.
Het drogen
Het droogproces verloopt sneller
naarmate de drooglucht wordt opge
warmd. Uit onderzoek is gebleken,
dat onder Nederlandse omstandighe
den goede resultaten bij een droog-
luchttemperatuur van 25°C worden
verkregen. Het droogproces van het
produkt kan daarbij in ca. 4 dagen
worden voltooid. Het verdient daar
om geen aanbeveling om luchttempe
raturen van meer dan 30°C te
gebruiken. Het drogen met opge
warmde lucht kan worden beëindigd
zodra de temperatuur van de bovenste
laag uien gelijk is aan de temperatuur
van de drooglucht. Het produkt zal
dan uitwendig droog aanvoelen. De
halzen van de uien zullen echter in
wendig nog onvoldoende droog zijn.
Een verdere nadroging met alleen bui
tenlucht is dan nog noodzakelijk.
Wat kost het drogen met
opgewarmde lucht?
Het opwarmen van de buitenlucht tot
25°C met een oliegestookte verhitter
kost aan elektriciteit en olie ongeveer
0.3 ct per kg uien extra t.o.v. het niet
opwarmen van de lucht (bewaarduur
5 maanden - inkl. B.T.W. - exkl. jaar-
kosten verhitter).
Kapaciteit verhitters
Voor het opwarmen van de buiten
lucht wordt van een of meerdere ver
hitters gebruik gemaakt. De
kapaciteit hiervan is afhankelijk van
de ventilatorkapaciteit en de nodige
Gunstige weersomstandigheden tijdens de oogst van uien
vergemakkelijken het werk en voorkomen tevens dat de kwaliteit verloren
gaat. Hier worden uien gerooid aan de Plasseweg in Waarde.
(135.450 kcal). Deze kapaciteit is dus
nodig bij een gem. minimum tempe
ratuur van de buitenlucht van 15°C
en een opwarming tot 25°C.
Aantal verhitters
Aangezien oliegestookte verhitters in
kapaciteit niet regelbaar zijn, verdient
het aanbeveling om bij het drogen ge
bruik te maken van twee of meer klei
nere verhitters in plaats van één grote
verhitter. De moderne gasgestookte
verhitters passen zich in kapaciteit.au-
tomatisch bij de ingestelde tempera
tuur aan. Tijdens het drogen moet de
luchttemperatuur zo konstant moge
lijk worden gehouden. Grote schom
melingen hierin vertragen het
droogproces. Dit betekent dat de bui
tenlucht ook 's nachts moet worden
opgewarmd en dat overdag dan veel
al met de helft van het aantal verhit
ters kan worden volstaan.
Voorkomen moet worden dat de lucht
te veel wordt opgewarmd. Tijdens het
drogen mag de ventilator van de be-
waarruimte dan ook nooit uitvallen
zonder dat de verhitter wordt uitge
schakeld. De stroomtoevoer van de
verhitters moet zodanig worden gere
geld, dat zodra de ventilator door
Gezonde uien en een goede bewaartechniek.
opwarming van de lucht. De benodig
de ventilatorkapaciteit kan op 150 m3
lucht/m3 produkt per uur bij 250 Pa
worden gesteld. Het opwarmen van
1 m3 lucht per uur met 1°C vraagt een
vermogen van 0,35 W.
Voorbeeld:
Voor een ruimte van b.v. 5 meter
breed en 15 meter lang met een stort-
hoogte van 4 meter en een gemiddel
de minimumtemperatuur van de
buitenlucht van 15°C is er een warm
tebehoefte van: 300 m3 uien x 150 m3
lucht 45000 m3 lucht per uur x
(25-15°C) x 0.35 W 157.5 kW
oververhitting uitvalt tevens de verhit
ters buiten werking worden gesteld en
daardoor brand wordt voorkomen.
De verhitters moeten verder zijn voor
zien van een fotocelvlambeveiliging
en een oververhittingsthermostaat.
Plaats verhitters
Op de meeste bedrijven worden de
verhitters buiten voor de luchtaanvoe-
ropeningen geplaatst. In een aantal
grote bewaarplaatsen zijn de verhit
ters (veelal verplaatsbaar) in de cen
trale ventilatiekamer boven de
ventilatoren opgehangen. Indien de
verhitters meerdere ventilatoren moe
ten bedienen, zou een warmteverdeel-
systeem kunnen worden aangelegd.
Dit systeem kan bestaan uit een bui
zenstelsel met een aantal regelbare
openingen en een steunventilator. De
verhitters kunnen dan centraal voor
de aanzuigopening van dit systeem
worden opgesteld. Een goede warm-
teverdeling via een buizenstelsel
vraagt de nodige aandacht voor een
investering met een gebruik van
slechts enkele dagen per jaar. Het ko
pen of huren van een extra verhitter
verdient dan ook de voorkeur.
Plaats thermostaat
Wanneer één grote verhitter de bui
tenlucht b.v. 10°C kan opwarmen en
de thermostaat in het kanaal op 25°C
is afgesteld, zal de verhitter bij een
buitenluchttemperatuur hoger dan
15°C worden uitgeschakeld. Omdat
de temperatuur in het ventilatiekanaal
snel terugloopt, zal de verhitter weer
gaan branden. Het steeds in- en uit
schakelen betekent niet alleen kans op
stankontwikkeling maar tevens het
drogen met grote temperatuursver
schillen. Een en ander is te voorko
men door 2 kleine verhitters te
gebruiken en door de thermostaat niet
de temperatuur in het kanaal, maar
de buitenlucht te laten meten (voor de
aanzuigopening van de verhitter). De
temperatuur van de buitenlucht ver
andert n.l. minder snel dan in een
ventilatiekanaal. Door de uitschakel
thermostaat van de kleinere verhitters
respektievelijk op b.v. 15°C en 20°C
af te stellen, werken beide bij buiten
temperaturen lager dan 15°C en
wordt met één verhitter gedroogd als
de buitentemperatuur zich tussen de
15 en 20°C beweegt. Ook voor de niet
regelbare gasgestookte verhitters kan
een dergelijke kapaciteitsregeling wor
den toegepast. Het is wel gewenst om
door middel van een voeler de tem
peratuur in het kanaal te blijven vol
gen maar deze regelt dus niet de
verhitter.
Het nadrogen
Tijdens het nadrogen mag alleen wor
den geventileerd wanneer de tempe
ratuur van de buitenlucht gelijk of
enkele graden lager is dan de tempe
ratuur van het produkt. De ventila
tielucht stijgt door de warmere uien
in temperatuur waardoor het drogend
effekt toeneemt. Voorkomen moet
worden dat 's nachts met te lage
luchttemperatuur (minder dan 10°C)
wordt geventileerd, waardoor de on
derste lagen van de partij sterk wor
den gekoeld. Hierdoor worden de
mogelijkheden van deze nadroogpe-
riode beperkt en kan het drogend ef
fekt bij hogere buitentemperaturen
worden verstoord. Als de buitentem
peratuur tijdens het ventileren hoger
is dan de produkttemperatuur,
bestaat de kans op kondensvorming,
waardoor de uien eerder natter dan
droger worden. Wanneer de buiten
lucht niet geschikt is om te drogen,
moet dagelijks enkele uren per dag in
tern worden geventileerd. Hierdoor
wordt broei in een niet geheel droge
partij voorkomen. Van een volledig
Konsulentschap voor de Akkerbouw
en de Tuinbouw te Goes
droog produkt is pas sprake wanneer
de hals van de ui volledig is inge
droogd.
Zeer goede ervaringen zijn er met een
laag stro op de partij. De bovenste ui
en blijven dan veel beter droog, om
dat veel vocht in het stro kondenseert.
Het inkoelen
Gestreefd moet worden om na de
droogperiode de temperatuur van het
produkt te laten dalen. Naarmate de
bewaartemperatuur hoger blijft, zul
len de béwaarverliezen groter en de
mogelijke bewaarperiode korter zijn.
Daarom moet bij het inkoelen steeds
worden geventileerd zodra de buiten
temperatuur ten minste 2°C lager is
dan de temperatuur van het produkt.
Naarmate de temperatuur in de be
waarplaats daalt, zal men in hoofd
zaak alleen nog 's nachts of in de
vroege morgenuren van koudere bui
tenlucht gebruik kunnen maken. On
der Nederlandse omstandigheden is
het veelal mogelijk de volgende be-
waartemperaturen te realiseren:
eind oktober 8-10°C
eind november 4-6 °C
eind december 1-3°C
Het bewaren
Tijdens de bewaarperiode moet
gestreefd worden de optimum tempe
ratuur te bereiken en deze ook te
handhaven. Blijft de buitentempera
tuur gedurende een langere periode
(b.v. een week) hoger dan de tempe
ratuur in de bewaarplaats dan moet
gedurende korte perioden intern wor
den geventileerd. Hieermee worden
grote temperatuursverschillen in het
produkt en daardoor kondensatie en
kleurverlies voorkomen. Meestal zal
een ventilatieperiode gedurende een
uur per twee dagen daarvoor wel vol
doende zijn. Kontröle van het pro
dukt blijft tijdens de bewaarperiode
noodzakelijk.
De ventilatoren
De ventilatoren in de bewaarplaats
dienen bij voorkeur een kapaciteit te
hebben van 150 m3 lucht per uur per
m3 uien bij een statische druk van 250
Pa (25 mm waterkolom). Deze kapa
citeit is aanzienlijk hoger dan voor
aardappelen en dit is zowel van in
vloed op de aansluitwaarde als op het
energieverbruik.
Ventilatoren moeten zodanig worden
opgesteld, dat ze rechtstreeks buiten
lucht kunnen aanzuigen. Ook moet de
mogelijkheid aanwezig zijn om intern
te kunnen ventileren, zodat bij niet
geschikte buitenlucht temperatuurs
verschillen (kondens) worden
voorkomen.
Meten van temperaturen
Om goed te regelen moet vooral de
juiste temperatuur van het produkt
bekend zijn. Daarvoor moet op een
aantal plaatsen in het produkt de tem
peratuur worden opgenomen. Hierbij
kan gebruik gemaakt worden van
elektronische temperatuurmeetappa-
ratuur met meetvoelers die regelma
tig verdeeld in het produkt worden
gestoken of gelegd. Om tempera
tuursverschillen in de partij te kunnen
waarnemen zal ook onder in de par
tij de temperatuur op een aantal
plaatsen moeten worden gemeten. Per
100 ton uien kan worden volstaan met
2 voelers boven, 1 voeler midden en
twee voelers onder in de partij en 1
voeler in een kanaal. Het is gewenst
om de meetapparatuur elk jaar te (la
ten) kontroleren.
De besturing van de
ventilatoren
Voor de besturing van de ventilato
ren bestaan de volgende moge
lijkheden:
- met een maximum en een minimum
thermostaat (half-automatisch)
- met een differentiaal en een
minimum-thermostaat (automatisch)
- met een komplete regelunit (volau
tomatisch)
- met een mikro-kompressor (volau
tomatisch)
- met een computer (volautomatisch).
De specialist Kwaliteit en Bewaring,
J.H. van Nieuwenhuizen
Vrijdag 25 juli 1986