De waarde van bietecystenaaltjes-
resistente kruisbloemige
groenbemesters in het bouwplan
MAXI
Bladvlekken- en bladluisaantasting neemt toe
Inleiding
Resistentienivo
Zaaitijd
Rassenkeuze
Aanvangsbesmetting van
de grond
Epipré-onderzoek nr. 4
1AIII.L OVERZICHT VAN RASEIGENSCHAPPEN DIJ OLADRAMMENAS OEM. 1979
l/m 1984.
De letlcis A, I! en N geven
de rubricering uit de Ras-
scnlljtf weer. Iloge cijfers
betekenen grote resisten
tie, grote gevoeligheid
voor nachtvorst ol laat In
bloei komen.
.S
Enkele kruisbloemige gewassen worden als groenbemesters in de
praktijk zeer gewaardeerd. Het probleem is echter dat de kruisbloe-
migen tot de waardplantenreeks van het bietecystenaaltje behoren. In
de gewassen mosterd en bladrammenas worden selekties uitgevoerd
op resistentie tegen bietecystenaaltjes met de bedoeling dat door de
teelt van resistente rassen de besmettingsgraad van de grond zal
afnemen.
Thans worden op beperkte schaal resistente rassen van bladrammenas
en gele mosterd in een bouwplan met suikerbieten geteeld. Stelt u
zich voortijdig op de hoogte van de overige specifieke eigenschappen,
die de teelt van deze nieuwe gewassen met zich meebrengen.
Bladrammenasplanten vormen aan
zienlijk minder cysten (minder ver
meerdering) aan de wortel dan ge
wassen als bieten, koolzaad en stop
pelknollen. Ook gele mosterd laat in
dit opzicht een grote variatie zien.
Veredelingswerk door de Stichting
voor Plantenveredeling heeft geleid
tot een sterk verhoogd resistentieni-
vo van deze gewassen. Momenteel
zijn resistente rassen van bladram
menas en gele mosterd voor de prak
tijk beschikbaar. In dit artikel zal
nader worden ingegaan op de moge
lijkheden om met resistente rassen
van bladrammenas en gele mosterd
een vermindering van de aaltjespo
pulatie te realiseren.
In de Beschrijvende Rassenlijst voor
Landbouwgewassen 1986 zijn mo
menteel drie resistente rassen van
bladrammenas (Plegletta, Resal, Ne-
mex) en twee rassen van gele
mosterd (Emergo, Maxi) op
genomen.
Nemex (bladrammenas) en Maxi
(gele mosterd) zijn nieuwe rassen
met een zeer hoge graad van re
sistentie.
Bij deze resistente rassen is een groot
deel van de planten resistent tegen
het bietecystenaaltje. Deze planten
lokken wel het bietecystenaaltje,
maar voeden het niet tot het
geslachtsrijpe stadium. Boven de na
tuurlijke uitloopt vindt een ekstra
lokking van bietecystenalen plaats,
die ten gronde zullen gaan, omdat ze
zich niet kunnen vermeerderen.
Door het telen van resistente rassen
is het mogelijk de besmetting sterker
af te doen nemen dan bij een natuur
lijke uitzieking het geval is. Wat uit
eindelijk de invloed van een 're
sistente' crucifere groenbemester op
de bietecystenalen-populatie zal
zijn, hangt af van het percentage
echte resistente planten. Dit percen
tage resistente planten ligt momen
teel op ca. 70%.
In het algemeen geldt hoe vroeger
gezaaid wordt, des te beter komt de
resistentie tot uitdrukking in de af
name van de besmetting.
Bij vroege zaai (half juni) is de bo-
demtemperatuur aanzienlijk hoger,
waardoor de lokking en dus de uit
zieking groter is dan in de nazomer.
Als vuistregel kan worden aange
houden dat na 1 augustus vrijwel
geen ekstra uitzieking van het biete
cystenaaltje wordt verkregen. Als
wordt besloten resistente crucifere
groenbemesters in het bouwplan op
te nemen met het doel om de popula
tie van het bietecystenaaltje terug te
dringen, moet dus worden uitgezien
naar gewassen die vroeg het veld
ruimen.
Bij lage zaai heeft de teelt van een re
sistent ras ongeveer hetzelfde effekt
op de besmettingsgraad van de
grond als het braak laten liggen van
de grond of het telen van een neu
traal gewas.
Bij de keuze van het ras spelen diver
se aspekten een rol. Het RIVRO
Rassenbericht no. 705 geeft een
overzicht van de raseigenschappen
bij bladrammenas en gele mosterd
(zie tabel 1 en 2).
8
Sereno bladrammenas heeft in dit
geval een resistentiecijfer 6, hetgeen
betekent dat de uitziekende werking
van dit ras in de praktijk gelijk is
aan die van een neutraal gewas.
Als men bij het opnemen van een re
sistent ras in het bouwplan door
vroeg zaaien de besmettingsgraad
van de grond wil terugdringen, dan
valt de keuze op de meest resistente
rassen als Nemex (bladrammenas) en
Maxi (gele mosterd).
Slechts bij een late zaai (lage bodem-
temperatuur) heeft het zaaien van
een resistent ras geen voordelen, zo
dat de voorkeur dan uit kan gaan
naar de (goedkopere) niet resistente
rassen van bladrammenas (Sereno,
Levana, Siletina).
De hoogte van de aanvangsbesmet
ting is ook van invloed op de mate
van uitzieking. Een algemeen gege
ven is dat bij een hoge besmettings
graad van de grond de goed resisten
te rassen een grotere uitzieking ge
ven dan braak of een neutraal ge
was. Bij een lage besmettingsgraad
van de grond is het effekt minder
duidelijk. Onder optimale omstan
digheden van 22°C is bij dichtheden
lager dan ca. 1000 eieren larven
per 100 cc grond de afname bij de
zwak tot matig resistente rassen
(Plegletta, Resal) van bladrammenas
geringer dan de natuurlijke uitzie
king. Een dergelijk risiko is niet aan
wezig bij het zeer resistente ras
Nemex.
Een dergelijk vergelijkend onder
zoek is nog niet verricht bij de ver
schillende resistente rassen van gele
mosterd. De rassen Emergo en Maxi
zijn matig tot vrij sterk resistent.
Eventuele verschillen in het huidige
materiaal worden momenteel door
het Instituut voor Rationale Suiker-
produktie (IRS) onderzocht.
Thans kan worden gesteld dat alleen
een ekstra uitzieking van het biete
cystenaaltje wordt verkregen bij het
opnemen van resistente crucifere
groenbemesters in een bouwplan
met een hoge besmettingsgraad van
de grond. Hierbij is het gebruik van
de zeer resistente rassen Nemex en
Maxi aanbevelingswaardig.
De toepassing van groenbemesters
moet worden gezien in het kader van
een geïntegreerde aanpak, waarbij
ook de vruchtopvolging en grond-
ontsmetting een rol spelen. Grond-
monsteronderzoek neemt in deze een
centrale plaats in voor de te nemen
beslissingen.
H. Salomons
CAT Barendrecht
A - l'cglclla
tl - Sereno
II - l.cvnira
II - Sltellna
N - Resal
7*
8'
7»
106
107
9.0
109
6
9
4*
98
80
9.8
89
4
8
7
119
104
9.J
109
3
8
8
113
105
8.9
107
7'
7'
9
68
103
7.4
86
8'
7»
9'
74
84
1.3
79
J,l
TADEL2 OVERZICIIT VAN RASEIGENSCHAPPEN DIJ OELE MOSTERD OEM. 1981 l/m 1984.
N - Emergo
V
3
100
100
9.9
100
Maxi (jtifUU lyrf/j
8
6
96
89
10.2
91
100= cm resp. kg/are
108
333
33.0
Het tegen bietencysteaaltjes zeer resistente gele mosterdras Maxi.
Periode 13 juni - 26 juni
Overzicht van de tarweziekten in de periode van 13 tot 26 juni 1986
"Zowel de aantasting door bladvlek-
kenziekte als door bladluizen is de af
gelopen twee weken flink
toegenomen. Door de droge en war
me periode rond het in de aar komen
en de bloei is de situatie wat betreft
de blad- en aarziekten nog steeds erg
gunstig. Dit blijkt uit het Epipré on
derzoek nr. 4. Het betreft hier de tot
26 juni verwerkte waarnemingen".
Roesten
Het zwaartepunt van de gele roest
aantasting ligt nog steeds in Noord-
Groningen en het Oldambt. Ook in de
Wieringermeer is de eerste gele roest
waargenomen. Alhoewel verwacht
werd dat alle gele roest aantasting bij
de huidige temperaturen zou afster
ven is dit zeker in Groningen nog niet
het geval geweest. De aantasting
neemt daar nog steeds langzaam toe.
Overigens vertonen verschillende ras
sen vergeelde vlagbladeren, maar dit
zijn fysiologische verschijnselen die
met name bij hogere temperaturen
zichtbaar worden. Op 8 procent van
de Epipré-percelen wordt nu bruine
roest aangetroffen. In deze percelen
is 3 procent van de bladeren aange
tast. De rassen Arminda, Okapi en
Tombola zijn sterker aangetast dan de
andere rassen. In de vatbare rassen
Granta, Citadel en Kraka werden tot
nu toe slechts lage aantastingen aan
getroffen. Na de bloei hoeven Epipré
telers alleen nog bruine roest en blad
luizen waar te nemen.
Meeldauw
De aantasting van meeldauw op de
bovenste drie bladeren is de afgelopen
twee weken licht toegenomen. In die
regio's waar op een groot deel van het
areaal al tegen meeldauw gespoten is,
(Zuid-Limburg, Gelderland, Veenko
loniën en Groningen) is de uitbreiding
gering geweest.
Bladvlekkenziekte
De vooruitzichten voor de ontwikke
ling van bladvlekkenziekte zijn on
gunstig. De afgelopen twee weken zijn
droog en warm geweest en dit heeft
de uitbreiding van de ziekte ver
traagd. In de afgelopen drie jaar werd
rond deze tijd al aantasting op het
tweede blad van boven aangetroffen.
Nu zijn op 45% van de percelen de
bovenste drie bladeren nog vrij van
aantasting. Dit is een uitzonderlijke
gunstige uitgangssituatie voor een ge
zonde afrijping. Kafjesbruin in de aar
werd tot op heden niet aangetroffen.
Bladluizen en bladmineerder
Het aantal bladluizen is in de afgelo
pen twee weken snel toegenomen. Op
43% van de percelen worden nu blad
luizen waargenomen. Aangezien
bladluizen zich bij de huidige tempe
raturen zeer snel ontwikkelen zijn re
gelmatige bladluistellingen
noodzakelijk. In Zuid-Limburg, Gel
derland en de Flevopolders is de blad
luisaantasting hoger dan in andere
regio's. Aantasting door de larve van
de graanmineervlieg komt dit jaar in
de wintertarwe meer voor dan in an
dere jaren. Deze larve vreet het blad
groen weg met uitzondering van de
bovenste en onderste cellaag. Deze
vraatschade bevindt zich met name op
de bladpunten.
aange
taste
percelen
/- t.o.v.
vorig
overzicht
aan
tasting in de
aangetaste
percelen
/- t.o.v.
vorig
overzicht
Gele roest
5
3
4
2
Bruine roest
8
6
3
1
Meeldauw
67
27
13
3
Bladvlekkenziekte
55
40
9
7
Bladluizen
43
36
7
5
Aantal verwerkte waarnemingen: 668
Van vroeg gerooide narcissen gaat kwaliteit achteruit
lega's en daarom de bollen eerder
rooien. Daar zit echter meer aan
vast.
Het later rooien van narcissebollen,
bestemd voor de vroege bloei, kan
onder meer leiden tot langere stelen,
grotere bloemen en een betere kwali
teit. Deze konklusie trekken de on
derzoekers, nadat ze drie jaar lang
de invloed van vroeg rooien bij nar
cissen onder de loep hebben geno
men. Sinds jaar en dag adviseren
voorlichters en het LBO in Lisse om
begin juli te rooien. In de praktijk
zijn er broeiers, die net iets eerder
narcissen willen veilen dan hun kol-
Onderzoek van enkele jaren heeft
namelijk uitgewezen dat de kwaliteit
van het produkt in het geding is.
Van de narcissebloem die in novem
ber en begin december worden ge
veild (dus gebroeid van bollen, die
vóór begin juli zijn gerooid) valt
over het algemeen de kwaliteit niet
mee.
Groenbemestingsgewassen in de stoppel
Met de komst van de nieuwe rassen
Pegletta en Nemex bladrammenas en
Maxi gele mosterd zijn de mogelijk
heden voor het uitzaaien van een
groenbemester aanzienlijk vergroot.
Na de oogst van granen, erwten of
pootaardappelen kunnen deze gewas
sen zich nog zeer goed ontwikkelen.
Zij zijn zonder problemen in elk
bouwplan in te passen, ook bij een in
tensieve bietenteelt. Pegletta, Nemex
en Maxi zijn namelijk resistent tegen
het bietecysteaaltje. Bij vroeg zaaien
kan de aaltjespopulatie zelfs worden
verminderd. De verminderipg is dan
groter dan bij het braak laten liggen
van de grond of bij het zaaien van een
neutraal gewas (bijvoorbeeld grassen
of wikken). Nemex heeft hierbij in
proeven de beste resultaten gegeven.
(Belangstellenden kunnen een gratis
informatiemap aanvragen bij Cebeco-
Handelsraad, tel. 010-4544335).
Vrijdag 4 juli 1986